Organisatie | Zoetermeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Zoetermeer 2009 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Zoetermeer 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | sociale zaken, welzijn en onderwijs |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-07-2009 | 01-01-2009 | 26-07-2012 | nieuwe regeling | 06-07-2009 Postiljon 09-07-2009 | 090260 |
Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Zoetermeer 2009
De raad van de gemeente Zoetermeer,
gezien het advies van de raadscommissie Samenleving,
gezien het advies van de begeleidingscommissie Werk Zorg en Inkomen,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 mei 2009,
gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand,
overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;
vast te stellen de volgende verordening: Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Zoetermeer 2009.
In deze verordening wordt verstaan onder:
Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.
II. Recht op langdurigheidstoeslag
Artikel 3 - Langdurig, laag inkomen
Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de bijstandsnorm. De belanghebbende heeft ook recht op langdurigheidstoeslag wanneer hij maximaal een periode van 12 weken, al dan niet aaneengesloten, inkomen uit arbeid heeft ontvangen in de referteperiode waardoor het inkomen een korte periode boven bijstandsniveau is geweest.
Voor langdurigheidstoeslag komt niet in aanmerking de (partner van) belanghebbende, die op de peildatum een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.
Artikel 5 - Hoogte van de langdurigheidstoeslag
De genoemde bedragen gelden per 1 januari 2009 en indexering vindt plaats per 1 januari van de volgende jaren.
Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, eerste lid, van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
De langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de WWB. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De toeslag is voor mensen die langere tijd op het niveau van het sociaal minimum leven, onvoldoende arbeidsmarkperspectief hebben en die zich wel voldoende hebben ingezet om aan het werk te komen of werk te behouden. De gedachte achter de toeslag is dat mensen die gedurende een lange periode een inkomen op het niveau van het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven. Als gevolg van een wetswijziging in de Wet werk en bijstand (WWB) is de langdurigheidstoeslag per 2009 gedecentraliseerd naar gemeenten. Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip ‘langdurig laag inkomen’.
Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die niet als zodanig in de WWB zelf staan, is een definitie gegeven in deze verordening.
Artikel 3 Langdurig, laag inkomen
Er is gekozen voor vaststelling van de referteperiode op 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Hiermee is invulling gegeven aan het begrip ‘langdurig’. Een referteperiode van vijf jaar, zoals artikel 36 WWB tot 1 januari 2009 voorschreef, wordt als te lang ervaren. De belangrijkste reden om de referteperiode te verkorten is dat al na drie jaar leven op of rondom bijstandsniveau dit problemen oplevert voor het reserveren van financiële ruimte voor onverwachte uitgaven. Ook door het Nibud wordt aangegeven dat drie jaar een periode is waarna de reserveringsmogelijkheden minimaal worden.
In de verordening wordt aangegeven dat wanneer iemand een korte periode heeft gewerkt (maximaal 12 weken), dit geen effect heeft op de referteperiode. Hiermee wordt gestimuleerd dat mensen gaan werken, waarbij hen wel de zekerheid wordt geboden dat - wanneer werken niet lukt - dit geen effect heeft op de financiële ondersteuning die de langdurigheidstoeslag biedt.
Het begrip ‘laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. Er is bewust niet gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe te kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Hiervoor zijn verschillende redenen. Ten eerste omdat verhoging van de grens ongewenste armoedevaleffecten met zich kan meebrengen. Weliswaar kunnen die effecten zich ook voordoen bij de grens van 100%, maar de verwachting is dat mensen die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Ten tweede omdat een verhoging van de inkomensgrens voor langdurigheidstoeslag teveel het generieke inkomensbeleid van het rijk doorkruist met inkomengerelateerde maatregelen zoals huur- en zorgtoeslag. Ten derde valt het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% of 120% niet te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Ten vierde is het zo dat, ook al hebben mensen met een inkomen net boven de 100% geen recht meer op langdurigheidstoeslag, zij nog wel aanspraak maken op veel andere inkomensondersteunende maatregelen van de gemeente Zoetermeer (zoals: collectieve ziektekostenverzekering, ZoetermeerPas, bijzondere bijstand, tegemoetkoming schoolkosten).
Studenten worden uitgesloten van deze regeling aangezien zij voldoende mogelijkheden hebben voor inkomensverbetering.
Artikel 5 Hoogte van de langdurigheidstoeslag
In dit artikel wordt invulling gegeven aan de wettelijke verplichting om in de verordening de hoogte van de langdurigheidstoeslag vast te leggen. Voor de hoogte van de bedragen van de langdurigheidstoeslag 2009 zijn de bedragen overgenomen die het ministerie van SZW in december 2008 in haar normenbrief heeft vermeld. Om na 2009 niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen, beweegt de hoogte van de toeslag jaarlijks automatisch mee met de bijstandsnorm. Omdat de bijstandsnormen in beginsel twee maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds de vergelijking gemaakt met de normen van 1 januari van het voorgaande jaar. Concreet betekent dit dat de bedragen elk jaar per 1 januari worden aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daaraan voorgaande jaar.
In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daartegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. Dit derde lid gaat alleen in op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op deze toeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, aan de voorwaarden voldoen.