Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht (Utr)

Verordening maatschappelijke ondersteuning Utrecht 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht (Utr)
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning Utrecht 2015
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning Utrecht 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling wordt vervangen door de Verordening maatschappelijke ondersteuning Utrecht 2016.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.1.3
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.1.4
  3. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.1.5
  4. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.1.6
  5. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.3.6
  6. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.6.6

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201601-01-2016intrekking

14-01-2016

Gemeenteblad, 25-01-2016

2
25-09-201501-01-2016art. 2.2.3

03-09-2015

Gemeenteblad, 17-09-2015

8
24-02-201525-09-2015nieuwe regeling

30-10-2014

Gemeenteblad, 23-02-2015

15

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Utrecht 2015

De raad van de gemeente Utrecht;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

 

besluit vast te stellen: de Verordening maatschappelijke ondersteuning Utrecht 2015.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten in het kader van de Wmo dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op het versterken van de zelfredzaamheid, zelfregie en eigen kracht.

  • 2.

    Aanbieder: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene of individuele voorziening te leveren.

  • 3.

    Arbeidsmatige activering: een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo gericht op het door middel van het uitvoeren van onbetaalde werkzaamheden activeren van inwoners met een zeer beperkte zelfredzaamheid vanwege hun verstandelijke beperkingen, lichamelijke beperkingen, psychische problematiek, verslavingsproblematiek of een combinatie hiervan en (nagenoeg) zonder perspectief op betaalde arbeid.

  • 4.

    Beleidsplan Wmo: het beleidsplan van de gemeente Utrecht in het kader van de Wmo.

  • 5.

    Bureau Centrale Toegang (BCT): het loket waar een cliënt zich kan melden voor maatschappelijke opvang en begeleid wonen en die deze melding verder in behandeling neemt.

  • 6.

    Buurtteam: een team van professionals dat advies en ondersteuning biedt op het gebied van de Wmo, meldingen en aanvragen in ontvangst neemt en hulpvragen dan wel aanvragen kan behandelen. De buurtteamorganisatie is door het college gemandateerd om hulpvragen en aanvragen te behandelen.

  • 7.

    Collectief (openbaar) vervoer: vraagafhankelijk vervoer gericht op de regionale vervoersbehoefte primair bestemd voor personen met een beperking die geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer.

  • 8.

    College: college van burgemeester en wethouders.

  • 9.

    Dagbegeleiding: een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo gericht op het bevorderen of behouden van de zelfredzaamheid van inwoners die op dit vlak matige tot ernstige beperkingen hebben vanwege psychogeriatrische, verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperkingen.

  • 10.

    Dagondersteuning: een algemene voorziening in het kader van de Wmo gericht op de ondersteuning van de sociale participatie van ouderen (67+) en mensen met niet-aangeboren hersenletsel met sociale, licht fysieke en/of psychische problematiek. Het bieden van zorg en/of begeleiding is geen onderdeel van dagondersteuning.

  • 11.

    Dienstverlening: ondersteuning die een persoon, instantie of onderneming biedt aan een ingezetene, anders dan in de vorm van vervoer, woonvoorzieningen of hulpmiddelen.

  • 12.

    Eigen bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet.

  • 13.

    Informele begeleiding: ondersteuning en/of begeleiding van de Wmo-brede doelgroep die geboden wordt met behulp van vrijwillige inzet.

  • 14.

    International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF); de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) opgestelde classificatie voor het beschrijven van het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. Deze internationale standaard vormt de basis voor het objectief vaststellen van beperkingen en participatieproblemen.

  • 15.

    Participatie: het op een aanvaardbaar niveau kunnen deelnemen aan de samenleving.

  • 16.

    Maatwerkvoorziening: een aanbod van diensten of activiteiten in het kader van de Wmo ten behoeve van de zelfredzaamheid dat afgestemd is op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon en dat op basis van een individuele beschikking kan worden toegekend.

  • 17.

    Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • 18.

    Medewerker: persoon die namens het college een melding of aanvraag behandelt.

  • 19.

    Melding: de mededeling aan het college, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

  • 20.

    Ondersteuningsplan: het document met de uitkomst van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, indien van toepassing aangevuld met adviezen, verwijzingen en afspraken die met de cliënt zijn gemaakt.

  • 21.

    Periode: vastgestelde periode van vier weken die het CAK hanteert voor de vaststelling van de door de cliënt te betalen bijdrage.

  • 22.

    Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1. van de wet.

  • 23.

    Sociale prestatie: een algemene voorziening in het kader van de Wmo gericht op de ondersteuning van de maatschappelijke deelname en het vergroten van het netwerk van inwoners die beperkt zelfredzaam zijn door verstandelijke of lichamelijke beperkingen, psychische of verslavingsproblematiek of een combinatie hiervan en (nagenoeg) zonder perspectief op betaalde arbeid.

  • 24.

    Vergoeding: budget dat al dan niet als pgb wordt verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 25.

    Vrijwillige inzet: de inzet die mensen onverplicht en onbetaald (buiten een eventuele vrijwilligersonkostenvergoeding) aan de samenleving leveren, al dan niet in georganiseerd verband.

  • 26.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 27.

    Wmo-brede doelgroep: alle inwoners die verminderd zelfredzaam zijn vanwege lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen, chronische psychische en/of psychosociale problemen.

  • 28.

    Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen.

  • 29.

    Zelfredzaamheids-matrix: instrument om in de (openbare) gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en gerelateerde werkvelden, de mate van zelfredzaamheid van cliënten te kunnen beoordelen.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening
  • 1.

    Deze verordening heeft betrekking op de maatschappelijke ondersteuning in de zin van de wet, ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Utrecht.

  • 2.

    Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn woonplaats heeft in de gemeente Utrecht, blijkend uit het feit dat hij in de basisadministratie van de gemeente staat ingeschreven.

  • 3.

    In afwijking van de voorgaande leden is deze verordening ook van toepassing op ingezetenen van gemeenten die vallen onder de werking van de centrumgemeente Utrecht ten aanzien van opvang en beschermd wonen, al dan niet in verband met risico’s voor veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

Hoofdstuk 2 Maatschappelijke ondersteuning
Paragraaf 2.1 Proceduremelding, onderzoek en aanvraag
Artikel 2.1.1 Meldingen onderzoek
  • 1.

    Een melding kan door of namens een persoon worden gedaan op een door het college vastgestelde wijze. Het college stelt hiertoe beleidsregels op.

  • 2.

    De medewerker die de melding in behandeling neemt stelt vast:

    • a.

      of het een melding in het kader van de wet is;

    • b.

      verwijst, indien dat niet het geval is, de cliënt zonodig direct door naar waar de persoon zich wel kan vervoegen.

  • 3.

    De medewerker bevestigt de melding en neemt deze, als het tweede lid sub b niet van toepassing is, verder in behandeling.

  • 4.

    Als de medewerker heeft vastgesteld dat het een melding in de zin van de wet is en de in het derde lid genoemde situatie niet van toepassing is, stelt deze een onderzoek in conform artikel 2.3.2 van de wet. Dit tenzij de situatie bij de medewerker voldoende bekend is als gevolg van eerdere meldingen.

  • 5.

    Indien de cliënt dit wenst, kan de cliënt zich bij het doen of afhandelen van de melding laten ondersteunen door iemand uit zijn eigen netwerk of door iemand die het college daarvoor ter beschikking stelt.

Artikel 2.1.2 Verslag
  • 1.

    De medewerker maakt van het onderzoek een verslag, waarin hij de bevindingen van zowel de medewerker als de cliënt weergeeft, alsmede het eventuele ondersteuningsplan.

  • 2.

    De medewerker verstrekt het verslag na afronding van het onderzoek aan de cliënt, tenzij deze heeft aangegeven hier geen prijs op te stellen.

  • 3.

    Het college kan beleidsregels stellen over de methodiek en de procedure waarmee het verslag tot stand komt.

Artikel 2.1.3 Aanvraag

Voor de aanvraag voor een maatwerkvoorziening dient gebruik te worden gemaakt van het door het college vastgestelde aanvraagformulier. Het college kan hiervan afwijken. Het college stelt daartoe beleidsregels op.

Paragraaf 2.2 Vormen van maatschappelijke ondersteuning
Artikel 2.2.1 Inzet voorzieningen
  • 1.

    Het college kan voor de maatschappelijke ondersteuning algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen beschikbaar stellen.

  • 2.

    Het college kan bij het toekennen van een voorziening nadere voorwaarden en verplichtingen verbinden aan het gebruik van algemene en maatwerkvoorzieningen.

  • 3.

    De verstrekking van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen geschiedt binnen de kaders van de wet en het beleidsplan Wmo. Deze verstrekking is gericht op het behalen van één of meer door het college, in overleg met de cliënt vastgestelde resultaatgebieden, genoemd in deze paragraaf.

Artikel 2.2.2 Reikwijdte van de maatschappelijke ondersteuning
  • 1.

    De door het college aangeboden maatschappelijke ondersteuning levert een substantiële bijdrage aan het realiseren van een, naar het oordeel van de raad, aanvaardbaar niveau van zelfredzaamheid en participatie conform het beleidsplan Wmo.

  • 2.

    Normbedragen voor de verstrekking van maatwerkvoorzieningen in de vorm van een vergoeding worden door de raad vastgesteld in een Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Utrecht.

Artikel 2.2.3 Tegemoetkoming zorgkosten

  • 1.

    Het college kan op aanvraag in het jaar 2015 aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2.

    Het college kan beleidsregels opstellen over de wijze van aanvragen, voorwaarden om in aanmerking te komen, de wijze van beoordeling en de uitbetaling van de tegemoetkoming.

Paragraaf 2.3 Criteria voor verstrekking van een maatwerkvoorziening

Artikel 2.3.1 Algemene criteria voor een maatwerkvoorziening
  • 1.

    Een cliënt kan binnen de kaders van de wet, het door de raad vastgestelde beleidsplan Wmo en deze verordening in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening als:

    • a.

      het college heeft vastgesteld dat er sprake is van belemmeringen in de zelfredzaamheid of participatie als gevolg van een beperking, van chronisch psychische en/of psychosociale problemen, en

    • b.

      de belemmeringen niet in voldoende mate kunnen worden opgelost door de versterking van de eigen kracht, de inzet van het eigen netwerk of vrijwilligers, door gebruik te maken van een oplossing die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd of van voorliggende of algemene voorzieningen.

  • 2.

    Het college besluit, indien de cliënt op een maatwerkvoorziening is aangewezen, tot de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Het college kan een maatwerkvoorziening, anders dan in de vorm van dienstverlening, in bruikleen of in eigendom verstrekken.

  • 4.

    Het college kan beleidsregels stellen over de methodiek en de procedure waarmee de noodzaak tot het bieden van een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld.

Artikel 2.3.2 Weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening

In aanvulling op artikel 2.3.1 van deze verordening kan het college een maatwerkvoorziening, gericht op het versterken of behoud van de zelfredzaamheid of participatie weigeren, als naar het oordeel van het college:

  • a.

    deze, gezien de beperkingen van de persoon voor zichzelf of anderen, onveilig is en/of gezondheidsrisico’s met zich meebrengt;

  • b.

    sprake is van een verzoek tot vervanging van een eerder verstrekte voorziening terwijl deze nog in voldoende mate ondersteuning biedt bij de belemmeringen van de cliënt en de voorziening nog niet technisch is afgeschreven;

  • c.

    de melding is gedaan op een zodanig moment, dat een objectieve beoordeling van de noodzaak voor of de wijze van ondersteuning niet meer kan plaatsvinden;

  • d.

    de cliënt niet of onvoldoende wil meewerken aan het opstellen en nakomen van het ondersteuningsplan dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor het bereiken van de resultaten;

  • e.

    de noodzaak tot het opnieuw verstrekken van een voorziening aan de cliënt te verwijten is;

  • f.

    de noodzakelijke maatwerkvoorziening niet leidt tot meerkosten voor de cliënt ten opzichte van de situatie waarin een vergelijkbare persoon zonder dergelijke belemmeringen verkeert.

Artikel 2.3.3 Aanvullende criteria beschermd wonen en opvang
  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.3.1 van deze verordening kan een cliënt binnen de kaders van de wet, het door de raad vastgestelde beleidsplan Wmo en deze verordening in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening in verband met beschermd wonen en opvang, anders dan in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, als:

    • a.

      de cliënt niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

    • b.

      er sprake is van een vermoeden van beperkte zelfredzaamheid als gevolg van een verslavings-, psychisch of psychosociaal probleem, dan wel een combinatie van deze problemen.

  • 2.

    Het college verbindt aan de opvang voorwaarden die te maken hebben met het bereiken van de resultaatgebieden. Deze voorwaarden hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de medewerking van de cliënt aan de verduidelijking van de ondersteunings-behoefte;

    • b.

      de medewerking van de cliënt aan de uitvoering van het opgestelde ondersteuningsarrangement;

    • c.

      het naleven van de cliënt van de leef- en gedragsregels binnen de opvang.

  • 3.

    De raad kan beleidsregels stellen met betrekking tot het beoordelen van de noodzaak tot het bieden van beschermd wonen en opvang.

Artikel 2.3.4 Aanvullende criteria mantelzorg ondersteuning met verblijf

In aanvulling op artikel 2.3.1 van deze verordening gelden voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van mantelzorgondersteuning, gepaard gaand met verblijf, de volgende criteria:

  • a.

    de cliënt is aangewezen op ondersteuning, gepaard gaand met permanent toezicht;

  • b.

    ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert is noodzakelijk;

  • c.

    de cliënt is tijdelijk op deze maatwerkvoorziening aangewezen.

Artikel 2.3.6 Aanvullende criteria sociaal-recreatief vervoer
  • 1.

    Het gebruik van het collectief (openbaar) vervoer heeft het primaat als het de cliënt naar het oordeel van het college in voldoende mate in staat stelt tot participatie.

  • 2.

    Een persoon die naar het oordeel van het college bij het vervoer met het collectief (openbaar) vervoer is aangewezen op persoonlijke begeleiding, kan gratis een begeleider mee laten reizen.

  • 3.

    Het college kan beleidsregels stellen voor de beoordeling van het recht op een vervoersvoorziening voor sociaal-recreatief vervoer.

Artikel 2.3.7Aanvullende bepalingen woonvoorzieningen
  • 1.

    Het college kan een woonvoorziening verstrekken voor de aanpassing van de woning.

  • 2.

    De mogelijkheid van verhuizen naar een meer geschikte of volledig geschikte woning kan door het college bij de beoordeling van de goedkoopst adequate oplossing worden meegewogen. De kosten van verhuizen maken in dat geval deel uit van de te treffen voorziening.

  • 3.

    Een woonvoorziening voor de aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex hoeft niet te worden verstrekt als het wooncomplex specifiek is bestemd voor de huisvesting van ouderen of personen met een beperking.

  • 4.

    Een woonvoorziening hoeft niet te worden verstrekt wanneer de woning conform het van toepassing zijnde bouwbesluit reeds aan deze specificatie moest voldoen;

  • 5.

    Het college kan als onderdeel van een woonvoorziening de dubbele woonkosten in verband met tijdelijke huisvesting vergoeden, als een cliënt tijdelijk elders moet wonen totdat de woning van de cliënt is aangepast.

  • 6.

    Het college kan een voorziening weigeren indien de belemmeringen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud dan wel het gevolg zijn van de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de daaromtrent geldende wettelijke eisen.

  • 7.

    In afwijking van het vorige lid kan het college een persoonsgebonden budget verstrekken als tegemoetkoming voor de kosten van een verhuizing, als:

    • a.

      de cliënt aantoonbaar goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder te doen wegnemen; en

    • b.

      er met het oog op de gezondheidstoestand van de cliënt binnen redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek geen uitzicht is op de opheffing van de gebreken aan de woning.

  • 8.

    Het college verstrekt geen woonvoorziening als de cliënt woont in of verhuist naar een hotel, pension, trekkerswoonwagen, vakantiewoning, tweede woning of intramurale opvang.

  • 9.

    Het college verstrekt geen woonvoorziening indien deze redelijkerwijs regulier verkrijgbaar en voor de cliënt financieel bereikbaar is. De mogelijkheid om de kosten te verrekenen in de huur of hypotheek en/of als bijzondere kosten af te trekken van de Inkomstenbelasting, kan door het college bij de beoordeling van de financiële bereikbaarheid worden meegewogen.

Hoofdstuk 3 Een Persoonsgebondenbudget
Artikel 3.1 De wijze van aanvragen van een pgb
  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken pgb, dient de cliënt daartoe volgens een door het college ter beschikking gesteld format een gemotiveerde aanvraag in, samen met een ondersteuningsplan en begroting, waarbij de cliënt aangeeft:

    • a.

      wat hij met het pgb wenst in te kopen;

    • b.

      waarom hij de ondersteuning in de vorm van een pgb wenst te ontvangen;

    • c.

      indien van toepassing: wie hij heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;

    • d.

      hoe hij de voorziening wenst in te kopen;

    • e.

      op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

    • f.

      een onderbouwde begroting.

  • 2.

    Indien de cliënt ondersteuning, begeleiding of een hulpmiddel wenst te betrekken bij een persoon uit het sociaal netwerk, is dit alleen toegestaan wanneer de cliënt kan motiveren dat dit tot een gelijkwaardig of beter resultaat leidt dan de inzet van een professional.

  • 3.

    Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college niet voldoet aan alle in het eerste lid van dit artikel en aan het in de wet gestelde artikel 2.3.6, tweede lid, genoemde voorwaarden;

    • b.

      het pgb in de plaats komt van een maatwerkvoorziening die het college in collectieve vorm aanbiedt;

    • c.

      de ondersteuning die de cliënt met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college niet of niet in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het beoogde resultaat;

    • d.

      als de cliënt naar het oordeel van het college:

      • de aanvraag niet kan motiveren en toelichten;

      • geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

      • problematische schulden heeft of een schuldsaneringstraject doorloopt;

      • onder toezicht staat of een bewindvoerder heeft;

      • redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het pgb te beheren of een daartoe gemachtigde niet beschikt over het keurmerk van het Keurmerkinstituut;

      • een gemachtigde heeft aangewezen die tevens uitvoerder is van de met het PGB ingekochte ondersteuning;

      • belangenbehartigers betaalt uit het pgb.

    • e.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • f.

      voor zover het pgb is bestemd voor besteding in het buitenland;

    • g.

      voor zover het pgb wordt ingezet voor zorgverlening door een persoon waarmee de cliënt een gezamenlijk huishouden voert of een familielid uit de eerste lijn;

    • h.

      voor zover deze is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het beheren van een pgb.

Artikel 3.2 Hoogte van het pgb
  • 1.

    De omvang van het pgb bedraagt nooit meer dan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura.

  • 2.

    Indien nodig kan het pgb voor een hulpmiddel aangevuld worden met een vergoeding voor instandhoudingkosten.

  • 3.

    Indien het pgb is gebaseerd op een uurtarief of gemiddeld resultaattarief, wordt onderscheid gemaakt tussen ondersteuning geleverd door een instelling, een zelfstandig ondernemer en personen uit het sociaal netwerk:

    • a.

      Het uurtarief voor een zelfstandig ondernemer is gebaseerd op het tarief van een erkende instelling minus overheadkosten. Dit percentage is opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Utrecht.

    • b.

      Het tarief voor de persoon uit het sociaal netwerk is vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Utrecht.

Artikel 3.3 Besteding en verantwoording van het pgb

De cliënt stemt in en handelt conform de (algemene) voorwaarden van de Sociale Verzekeringsbank zoals de gemeente die is overeengekomen.

Hoofdstuk 4 Bijdragen voor het gebruik van voorzieningen
Paragraaf 4.1 Eigen bijdrage voor voorzieningen
Artikel 4.1.1 Bijdrage algemene voorzieningen

Voor een algemene voorziening kan een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage worden gevraagd. Het college kan hiertoe beleidsregels opstellen.

Artikel 4.1.2 Inkomensafhankelijke eigen bijdragemaatwerkvoorziening
  • 1.

    Een cliënt is voor een maatwerkvoorziening een inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    Indien de maatwerkvoorziening is verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing van een minderjarig kind, is de eigen bijdrage verschuldigd door de in artikel 2.1.5, eerste lid, van de wet, bedoelde persoon of personen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is geen eigen inkomens- en vermogensafhankelijke bijdrage verschuldigd voor het gebruik van collectief (openbaar) vervoer voor zover deze als maatwerkvoorziening wordt verstrekt.

Artikel 4.1.3 Berekening eigen bijdrage maatwerkvoorziening
  • 1.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening is gelijk aan de maximale eigen bijdrage die mogelijk is op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    De raad kan beleidsregels vaststellen ten aanzien van de eigen bijdrage voor opvang en beschermd wonen.

Artikel 4.1.4 Vaststelling kostprijs pgbten behoeve van berekening hoogte eigen bijdrage
  • 1.

    De kostprijs van een eenmalig pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb dat is verstrekt.

  • 2.

    De kostprijs van een periodiek verstrekt pgb is per periode gelijk aan de hoogte van het pgb dat over deze periode is verstrekt.

Artikel 4.1.5 Vatstelling kostprijs maatwerkvoorziening in natura ten behoeve van eigen bijdrage
  • 1.

    De kostprijs van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening in natura, anders dan voor dienstverlening, opvang of beschermd wonen, wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt gehuurd, wordt de kostprijs per periode vastgesteld en is gelijk aan de huur die de gemeente voor de voorziening over die periode verschuldigd is aan de verhuurder van de voorziening;

    • b.

      als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt ingekocht, wordt de kostprijs vastgesteld op de vergoeding die de gemeente hiervoor verschuldigd is aan de door de gemeente gecontracteerde leverancier van de voorziening.

  • 2.

    De kostprijs van dienstverlening, opvang of beschermd wonen in natura wordt per periode vastgesteld en is gelijk aan de vergoeding die de gemeente voor de dienstverlening, opvang of beschermd wonen over die periode verschuldigd is.

Paragraaf 4.2 Blijk van waardering mantelzorgers
Artikel 4.2.1 Activiteit voor mantelzorgers

Het college geeft de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten vorm in overleg met het Stedelijk Steunpunt Mantelzorg.

Hoofdstuk5 Kwaliteit,klachten en betrekken inwoners
Artikel 5.1 Kwaliteitseisen
  • 1.

    Instellingen borgen de volgende kwaliteit tijdens de door hen geleverde dienstverlening:

    • a.

      Veiligheid van cliënten en personeel. Het gaat hierbij om veilige gebouwen, veilig aanbod en veilig voelen. Het college kan hiervoor beleidsregels opstellen.

    • b.

      Kwaliteit van zorg. Het gaat hierbij om de inzet van effectieve methodieken; het inzetten van personeel dat in kennis, houding en vaardigheden deskundig is; het afstemmen van de ondersteuning op de behoeften van de klant en, indien meerdere aanbieders betrokken zijn bij het leveren van ondersteuning, het afstemmen van het geheel aan ondersteuning vanuit klantperspectief.

    • c.

      Cliëntgerichtheid: de ondersteuning wordt opgesteld, uitgevoerd en geëvalueerd in samenspraak met de cliënt en zijn mantelzorger of vertegenwoordiger.

    • d.

      Doeltreffendheid: de ondersteuning biedt zicht op resultaten.

    • e.

      Doelmatigheid: De ondersteuner evalueert regelmatig zijn inzet in relatie tot het resultaat en stelt dit in het gesprek met de cliënt en zijn mantelzorger of vertegenwoordiger aan de orde. Deze uitkomst wordt betrokken bij de innovatie van de wijze waarop de ondersteuning wordt aangeboden.

  • 2.

    De aanbieders moeten deze kwaliteitsborging vastleggen in een toetsbaar plan passend bij de aard van de ondersteuning. Op verzoek van de gemeenten overlegt de instelling dit plan.

  • 3.

    Als een aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, is de hoofdaanbieder er verantwoordelijk voor dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt.

  • 4.

    De aanbieder draagt er zorg voor dat de door hem ingeschakelde medewerkers voldoen aan de voor de functie vereiste kennis, houding, vaardigheden en wettelijke vereisen.

  • 5.

    De aanbieder meet minimaal elke twee jaar de klanttevredenheid en betrekt deze resultaten bij de kwaliteitsborging.

  • 6.

    De aanbieder heeft een procedure voor het indienen van klachten en informeert klanten hierover proactief.

  • 7.

    Op verzoek van de gemeente geeft de aanbieder een overzicht van het aantal ingediende klachten.

  • 8.

    De aanbieder betrekt cliënten en waar relevant mantelzorgers, bij het organiseren van de ondersteuning en is gehouden aan de Wmcz (Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen).

  • 9.

    Het college onderzoekt periodiek en steekproefsgewijs de kwaliteit van de door de aanbieder geboden ondersteuning.

  • 10.

    Het college wijst een toezichthouder aan welke toeziet op de naleving van de in deze verordening gestelde kwaliteitseisen. De toezichthouder is gerechtigd om namens het college handhavend op te treden en maatregelen te treffen.

  • 11.

    Het college kan beleidsregels opstellen voor nadere invulling van dit artikel en de wijze waarop de invulling van de kwaliteitseisen wordt gewogen.

Artikel 5.2 Budgetten voor aanbieders van dienstverlening
  • 1.

    Indien de dienstverlening wordt uitgevoerd door een derde partij, dan stelt het college een redelijk budget ter beschikbaar voor de te leveren ondersteuning. Dit ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening.

  • 2.

    Bij de vaststelling van het budget houdt het college tenminste rekening met de kosten verbonden aan:

    • a.

      de inzet van voldoende geschoold en ervaren personeel;

    • b.

      de ondersteuning van het personeel;

    • c.

      de bij- en nascholing van het personeel.

  • 3.

    Het college kan de uiteindelijk over een kalenderjaar te betalen vergoeding aan een aanbieder van dienstverlening korten als een niet of onvoldoende geleverde prestatie daar aanleiding toe geeft of vanwege het overschrijden van de normen zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT).

  • 2.

    Het college kan beleidsregels opstellen voor de nadere invulling van dit artikel en de wijze waarop deze worden gewogen.

Artikel 5.3 Meldingincidenten, calamiteiten en geweld
  • 1.

    Onverlet de verplichting op grond van artikel 3.3 van de wet tot het melden van calamiteiten en geweld bij de toezichthoudende ambtenaar, is de aanbieder verplicht incidenten te registreren en te melden bij het college.

  • 2.

    Op verzoek van de gemeente overhandigt de aanbieder de onder lid 12 genoemde registratie binnen 48 uur.

  • 3.

    De aanbieder van dienstverlening verstrekt periodiek, doch ten minste één maal per jaar, een overzicht van de meldingen met betrekking tot incidenten, calamiteiten en geweld aan de cliëntenraad van de aanbieder.

  • 4.

    Het college kan beleidsregels stellen met betrekking tot de wijze waarop met meldingen van incidenten, calamiteiten en geweld wordt omgegaan.

Artikel 5.4 Betrekken ingezetenen bij de uitvoering van de wet
  • 1.

    Het college betrekt via een nader te ontwikkelen vorm inwoners en cliënten bij het Wmo beleid, hierna te noemen cliëntorganisatie.

  • 2.

    Het college betrekt bij het bepalen van de vorm waarin inwoners worden betrokken de bestaande cliëntenraden.

  • 3.

    De cliëntorganisatie(s) bestaat uit leden met een breed netwerk in de stad, die in staat zijn de belangen van de ingezetenen in relatie tot de uitvoering van de wet in voldoende mate te behartigen.

  • 4.

    De cliëntorganisatie(s), bedoeld in het eerste lid:

    • a.

      wordt door het college betrokken bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;

    • b.

      is bevoegd om uit eigen beweging het college te voorzien van advies ten aanzien van verordeningen en beleidsvoorstellen;

    • c.

      wordt periodiek uitgenodigd voor een overleg over de uitvoering van de wet;

    • d.

      is bevoegd om onderwerpen voor het overleg aan te dragen.

  • 5.

    Het college draagt er zorg voor dat de cliëntorganisatie(s) tijdig in het bezit is van alle informatie die noodzakelijk is voor het overleg met de gemeente of om hun adviesrol naar behoren uit te oefenen.

  • 6.

    Het college kan de cliëntorganisatie(s) ondersteunen bij de uitoefening van haar taken.

  • 7.

    Het college kan in overleg met de cliëntorganisatie(s) ingezetenen op een andere wijze betrekken.

  • 8.

    Het college kan beleidsregels stellen met betrekking tot het functioneren van de cliënt organisatie(s).

  • 9.

    Het college zal de wijze waarop zij cliëntparticipatie organiseert doorontwikkelen in samenwerking met de huidige cliënten/-adviesraden en belangenorganisaties.

Hoofdstuk 6 Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet
Artikel 6.1 Controles
  • 1.

    Teneinde oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen, controleert het college de doelmatigheid en rechtmatigheid van de verstrekte voorziening en de besteding van het pgb.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met aanbieders van voorzieningen over de facturatie en accountantscontrole, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht en de geleverde prestaties.

Artikel 6.2 Terugvordering
  • 1.

    Als het college uitvoering geeft aan artikel 2.4.1 van de wet, stelt het college de geldswaarde vast op de kostprijs, bedoeld in artikel 4.2.2, van de ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Zodra de cliënt aan zijn betalingsverplichting ten aanzien van de terugvordering heeft voldaan, meldt het college dit bij het Centraal Administratiekantoor, zodat deze de grondslag van de verschuldigde eigen bijdrage kan corrigeren.

  • 3.

    Zodra de cliënt is overleden, boekt het college de vordering af, tenzij de vordering tevens is gericht op degene die zijn medewerking heeft verleend aan het opzettelijk misbruik en die persoon nog in leven is.

Hoofdstuk 7 Slot-en overgangsbepalingen
Artikel 7.1 Intrekking oude verordening

De Verordening voorzieningen Wmo 2013 wordt ingetrokken per 1 januari 2015.

Artikel 7.2 Overgangsbepalingen
  • 1.

    Aanvragen voor ondersteuning die bij het college zijn ingediend voor 1 januari 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 2.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening wordt beslist met inachtneming van de verordening waarop het besluit is gebaseerd.

  • 3.

    Het college heeft de bevoegdheid een besluit te herzien met toepassing van deze verordening:

    • a.

      op de gronden vermeld in deze verordening;

    • b.

      indien uit een door het college uitgevoerd heronderzoek blijkt dat er met toepassing van deze verordening een afwijkend besluit zou zijn genomen;

    • c.

      indien de cliënt huishoudelijke ondersteuning ontvangt in natura en wenst over te stappen naar een andere aanbieder of naar een pgb;

    • d.

      indien de cliënt huishoudelijke ondersteuning ontvangt in de vorm van een pgb en wenst over te stappen naar ondersteuning in natura.

Artikel 7.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 7.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Utrecht 2015.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 30 oktober 2014.

De griffier,

drs. A.A.H. Smits

De burgemeester,

mr. J.H.C. van Zanen.