Hoofdstuk 2. OPENBARE ORDE
Afdeling 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN
Artikel 2:1. Samenscholing en ongeregeldheden
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats zich samen met anderen te
begeven naar of al dan niet samen met anderen deel te nemen aan
een samenscholing, te vechten onnodig op te dringen of door
uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
- 2.
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval
waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij
een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis
waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan
wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is
verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te
vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te
verwijderen.
- 3.
Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare
plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van
de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden
zijn afgezet.
- 4.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen,
vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke
samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
- 5.
Het bepaalde in het derde lid geldt niet voor personeel van
hulpverleningsdiensten en gemeente.
Afdeling 2. BETOGING
Artikel 2:2. Optochten
[gereserveerd]
Artikel 2:3. Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
- 1.
Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging
te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten
minste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk
kennis aan de burgemeester.
- 2.
De kennisgeving bevat:
- a.
naam en adres van degene die de betoging houdt;
- b.
het doel van de betoging;
- c.
de datum waarop de betoging wordt gehouden en het
tijdstip van aanvang en van beëindiging;
- d.
de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de
plaats van beëindiging;
- e.
voorzover van toepassing, de wijze van
samenstelling;
- f.
maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen
om een regelmatig verloop te bevorderen.
- 3.
Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin
het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
- 4.
Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op
een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een
algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan
uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip
voorafgaande werkdag.
- 5.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het
eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge
kennisgeving in behandeling nemen.
Afdeling 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN
Artikel 2:6. Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of
afbeeldingen
- 1.
Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel
afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan
te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.
- 2.
Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde
dagen en uren.
- 3.
Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het
aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en
afbeeldingen.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 5.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) van toepassing.
Afdeling 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG
Artikel 2:7. Feest, muziek en wedstrijd e.d.
[gereserveerd]
Artikel 2:8. Dienstverlening
[gereserveerd]
Artikel 2:9. Straatartiest e.d.
- 1.
Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest,
straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op
door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de
openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen
openbare plaatsen.
- 2.
De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot
bepaalde dagen en uren.
- 3.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
Afdeling 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG
Artikel 2:10. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de
publieke functie ervan
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een
weggedeelte te gebruiken, anders dan overeenkomstig de bestemming
daarvan.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden
geopenbaard;
- b.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
- c.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.
- 3.
Het bevoegd gezag kan in het belang van de openbare orde of de woon-
en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen,
uitstallingen en reclame op basis waarvan het bevoegd gezag
vergunningsvrije objecten kan aanwijzen.
- 4.
Het is verboden op, in, over of boven de weg een voorwerp of stof
waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te
brengen of te hebben, indien:
- a.
deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van
bevestiging schade toebrengt aan de weg;
- b.
gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het
doelmatig en veilig gebruik daarvan; of
- c.
een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de
weg.
- 5.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in
het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit
betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k.
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 6.
Onverminderd artikel 1:8 kan de vergunning, zoals bedoeld in het
eerste of vijfde lid, worden geweigerd:
- a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar
oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en
veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het
doelmatig beheer en onderhoud van de weg; van een belemmering voor
de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet
tenminste een vrije doorgang van 1,80 meter wordt gelaten op
voetpaden en van 4,50 meter op de rijbaan voor fietsers of
gemotoriseerd verkeeruitstallingen.
- b.
indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband
met de omgeving, niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor
gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
- 7.
Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover
in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het
Provinciaal wegenreglement.
- 8.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:11. (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en
veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg
aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te
graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te
veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van
aanleg van een weg.
- 2.
De vergunning wordt verleend
- a.
als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de
activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan,
beheersverordening, exploitatieplan of
voorbereidingsbesluit;
- b.
door het college in de overige gevallen.
- 3.
Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet
beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de
waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde
Telecommunicatieverordening gemeente Grave.
Artikel 2:12. Maken, veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een
uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een
bestaande uitweg naar de weg.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan
wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder
verstaat.
- 3.
De vergunning kan worden geweigerd:
- a.
indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt
gebracht;
- b.
indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een
openbare parkeerplaats;
- c.
indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare
wijze wordt aangetast;
- d.
indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat
al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg
van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare
parkeerplaats of het openbaar groen.
- 4.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daar
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal
wegenreglement Provincie Noord-Brabant.
Afdeling 6. VEILIGHEID OP DE WEG
Artikel 2:13. Veroorzaken van gladheid
[gereserveerd].
Artikel 2:14. Winkelwagentjes
[gereserveerd].
Artikel 2:15. Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
[gereserveerd].
Artikel 2:16. Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk,
rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een
openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te
dekken.
Artikel 2:17. Kelderingangen e.d.
- 1.
Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen
betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de
veiligheid van de weggebruikers opleveren.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder
1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:18. Rookverbod in bossen en natuurterreinen
[gereserveerd].
Artikel 2:19. Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
[gereserveerd]
Artikel 2:20. Vallende voorwerpen
[gereserveerd]
Artikel 2:21. Voorzieningen voor verkeer en verlichting
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of
aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van
het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht,
onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
- 2.
Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of
de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22. Objecten onder hoogspanningslijn
[gereserveerd]
Artikel 2:23. Veiligheid op het ijs
- 1.
Het is verboden:
- a.
voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te
beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het
verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in
gevaar te brengen;
- b.
bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de
veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten
te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige
andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te
belemmeren.
- 2.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de
Provinciale vaarwegenverordening.
Afdeling 7. EVENEMENTEN
Artikel 2:24. Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek
toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- a.
- b.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van
de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
- c.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d.
het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet
gelegenheid geven tot dansen;
- e.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de
Wet openbare manifestaties;
- f.
activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze
verordening.
- 2.
Onder evenement wordt mede verstaan:
- a.
een herdenkingsplechtigheid;
- b.
- c.
een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel
2:3 van deze verordening, op de weg;
- d.
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de
weg;
- e.
- 3.
Onder klein evenement wordt verstaan op één dag gehouden:
- a.
- b.
- c.
exposities en tentoonstellingen in overheidsgebouwen;
- d.
kinderactiviteiten gericht op kinderen van de basisschool of
jonger;
- e.
activiteiten gericht op ouderen (65+);
- f.
tochten voor wandelaars, fietsers, skaters en skeelers;
- g.
verjaardagen, bruiloften, personeelsfeesten en overige
feesten van persoonlijke aard;
- h.
speurtochten zonder gemotoriseerde voertuigen;
- i.
musicals en toneelvoorstellingen.
Artikel 2:25. Evenement
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement
te organiseren.
- 2.
Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:
- a.
het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100
personen;
- b.
het evenement tussen 07:00 en 01:00 uur plaats vindt;
- c.
geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na
23.00 uur;
- d.
het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad
of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor
het verkeer en de hulpdiensten;
- e.
slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte
van minder dan 10 m2 per object;
- f.
- g.
de organisator uiterlijk 10 werkdagen voorafgaand aan het
evenement daarvan melding heeft gedaan aan de
burgemeester.
- 3.
De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding
besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het
tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de
openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar
komt.
- 4.
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of
aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien
door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:26. Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Afdeling 8. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN EN
ALCOHOLVERSTREKKING
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
- 1.
Onder openbare inrichting wordt in afdeling 8 verstaan: de voor
het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig
of in een omvang alsof zijbedrijfsmatig was logies wordt
verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen
voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een
openbare inrichting worden in ieder geval verstaan: een hotel,
restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek,
buurthuis of clubhuis
- 2.
Onder openbare inrichting als bedoeld in het eerste lid wordt
mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere
aanhorigheden.
- 3.
Een terras in de zin van deze afdeling is een buiten de besloten
ruimte van de inrichting liggend deel van de openbare inrichting
waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen
vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor
directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
- 4.
In afdeling 8 wordt verstaan onder: de wet: de Drank- en
Horecawet; de begrippen: - alcoholhoudende drank, -
horecabedrijf, - horecalocaliteit, - inrichting, -
paracommerciële rechtspersoon, - sterke drank, - slijtersbedrijf
en - zwak-alcoholhoudende drank dat wat daaronder wordt verstaan
in de wet.
- 5.
Onder houder wordt in deze afdeling verstaan: degene die een
openbare inrichting exploiteert.
- 6.
Afdeling 8 verstaat niet onder bezoekers:
- a.
de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders
wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn
onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;
- b.
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in
artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede
personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het
Wetboek van Strafrecht;
- c.
de leidinggevende die vermeld staat op het aanhangsel
bij de vergunning, bedoeld in artikel 29, tweede lid van
de wet, met betrekking tot die inrichting;
- d.
de persoon wiens bijschrijving op grond van artikel 30a,
eerste lid van de wet, is gevraagd, mits de ontvangst
van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die
aanvraag is beslist;
- e.
personen die werkzaam zijn ten dienste van de inrichting
of de exploitatie ervan;
- f.
de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens
dringende redenen
noodzakelijk is.
Artikel 2:28. Exploitatievergunning openbare inrichtingen
- 1.
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder
vergunning van de burgemeester.
- 2.
De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of
exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend
bestemmingsplan.
- 3.
In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester kan de vergunning
geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet
worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de
openbare inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig
wordt beïnvloed.
- 4.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich
bevindt in:
- a.
een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet
voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de
winkelactiviteit;
- b.
- c.
- d.
een bedrijfskantine of –restaurant.
- 5.
De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van
het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen
indien:
- a.
zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding
van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld,
overlast op straat of drugsgebruik en –handel hebben
voorgedaan in of bij de inrichting dan wel
- b.
indien de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er
zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel
1:8 of 2:28, tweede of derde lid van deze verordening.
- 6.
De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft
voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid onder a.
- 7.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:29 Sluitingstijden
- 1.
Het is de houder van een openbare inrichting, waarvoor een
vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is
vereist, verboden dit voor bezoekers open te hebben, aldaar
bezoekers toe te laten en te laten verblijven:
- a.
van zondag op maandag, maandag op dinsdag, dinsdag op
woensdag en woensdag op donderdag, van donderdag op vrijdag
tussen 01:30 uur en 07:00 uur,
- b.
van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag tussen 03:00
uur en 07:00 uur,
- c.
tijdens carnaval van zondag op maandag, maandag op dinsdag
tussen 03:00 uur en 07:00 uur,
- d.
op de nacht aan het begin van: tweede paasdag, Koningsdag,
Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, eerste kerstdag en
tweede kerstdag, en de nacht na: Hemelvaartsdag, tussen
03:00 uur en 07:00 uur
- e.
tijdens de kermis in het betreffende deel van de gemeente
waar de jaarlijkse kermis wordt gehouden tussen 03:00 uur en
07:00 uur.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het de houder van
een openbare inrichting waarvoor géén vergunning als bedoeld in
artikel 3 van de Drank- en Horecawet is vereist, verboden dit voor
bezoekers open te hebben, aldaar bezoekers toe te laten en te laten
verblijven:
- a.
van zondag op maandag, maandag op dinsdag, dinsdag op
woensdag en woensdag op donderdag, van donderdag op vrijdag
tussen 02:00 uur en 07:00 uur,
- b.
van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag tussen 03:30
uur en 07:00 uur,
- c.
tijdens carnaval van zondag op maandag, maandag op dinsdag
tussen 03:30 uur en 07:00 uur,
- d.
op de nacht aan het begin van: tweede paasdag, Koningsdag,
Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, eerste kerstdag en
tweede kerstdag, en de nacht na: Hemelvaartsdag, tussen
03:30 uur en 07:00 uur
- e.
tijdens de kermis in het betreffende deel van de gemeente
waar de jaarlijkse kermis wordt gehouden tussen 03:30 uur en
07:00 uur.
- 3.
In afwijking van lid 1 en 2 gelden de sluitingstijden niet in de
nacht van Oud op Nieuw.
- 4.
In afwijking van het eerste, tweede en derde lid is het de houder
van een openbare inrichting, waarbij de exploitatie berust bij een
paracommerciële rechtspersoon, verboden de horecalocaliteit voor het
publiek geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te
laten verblijven tussen 00:30 uur en 07.00 uur.
- 5.
De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere
sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk openbare
inrichting of een daartoe behorend terras.
- 6.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het
daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet
milieubeheer gebaseerde voorschriften.
- 7.
De burgemeester kan, met uiterste terughoudendheid, ontheffing
verlenen van de in lid 1, 2 en 4 van dit artikel genoemde
sluitingstijden.
- 8.
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van
toepassing op de aanvraag om ontheffing als bedoeld in dit
artikel.
Artikel 2:30. Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid,
zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden
voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de
krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of
tijdelijk sluiting bevelen.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de
Opiumwet.
Artikel 2:31. Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting
Het is bezoekers van een openbare inrichting verboden gedurende de tijd
dat dit bedrijf
krachtens artikel 2.29 of ingevolge een op grond van artikel 2.30
genomen besluit gesloten
dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 2:32. Handel in openbare inrichtingen
- 1.
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als
bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond
van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
- 2.
De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een
handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig
voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33. Ordeverstoring
Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.
Artikel 2:33a. Zwarte lijst
(Vervallen)
Artikel 2:34. Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel
174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan
voor de toepassing van
artikel 2:28 tot en met 2:31.
Artikel 2:34a Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven
De burgemeester kan voorschriften verbinden aan een
exploitatievergunning en aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van
de Drank- en Horecawet in het belang van de handhaving van de openbare
orde, de veiligheid, de zedelijkheid, de volksgezondheid en betreffende
de sluitingstijden die zijn genoemd in de artikelen 2.29 en 2.30.
Artikel 2:34b Schenktijden bij paracommerciële rechtspersonen
- 1.
Schenktijden bij paracommerciële rechtspersonen
Paracommerciële rechtspersonen mogen uitsluitend alcoholhoudende
drank verstrekken gedurende de periode beginnende met één
uur voor aanvang en eindigende met één uur
na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire
doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële
rechtspersoon, maar niet voor 12.00 uur en niet later dan
24.00 uur.
- 2.
Schenktijden bij paracommerciële rechtspersonen gericht op
sport.
Paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van
sportieve aard mogen daarnaast uitsluitend alcoholhoudende drank
verstrekken tot één uur na collectieve trainingen en clubbijeenkomsten
en tot twee uren na (oefen)wedstrijden maar:
- a.
niet voor 17:00 uur en niet later dan 24:00 uur op
maandag tot en met vrijdag;
- b.
niet voor 15:00 uur en niet later dan 24:00 uur op
zaterdag;
- c.
niet voor 11:00 uur en niet later dan 24:00 uur op
zondag.
Artikel 2:34c Verboden bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen
- 1.
Het is paracommerciële rechtspersonen verboden om bijeenkomsten
waarbij alcoholhoudende drank wordt verstrekt, te houden van
persoonlijke aard of bijeenkomsten te houden die gericht zijn op
personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de
desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
- 2.
Het is verboden om de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten
van persoonlijke aard openlijk aan te prijzen, waaronder inbegrepen
de verhuur van het pand en inventaris. Dit geldt niet indien sprake
is van activiteiten die rechtstreeks vallen onder de statutaire
doelstellingen van de rechtspersoon, de toegestane bijeenkomsten uit
artikel 2:34d of waarbij in dezelfde vermelding en dezelfde
(website)pagina duidelijk en uitdrukkelijk wordt vermeld dat het
verstrekken van alcohol bij bijeenkomsten van persoonlijke aard niet
is toegestaan.
- 3.
Dit geldt niet indien sprake is van activiteiten die rechtstreeks
vallen onder de statutaire doelstellingen van de rechtspersoon en
voor de toegestane bijeenkomsten uit artikel 2:34d.
Artikel 2:34d Toegestane bijeenkomsten bij paracommerciële
rechtspersonen
Voor paracommerciële rechtspersonen zijn onderstaande bijeenkomsten
waarbij alcoholhoudende drank wordt verstrekt toegestaan, met
inachtneming van de schenktijden in artikel 2:34b:
- a.
ten aanzien van rechtspersonen die zich richten op activiteiten
van sportieve of recreatieve aard voor zover het betreft:
- a.
afscheidsfeesten van leden van het bestuur;
- b.
jaarfeesten ter afsluiting van het seizoen;
- c.
clubkampioenschappen en -jubilea;
- d.
nieuwjaarsbijeenkomsten voor de leden;
- e.
- b.
ten aanzien van rechtspersonen die zich richten op activiteiten
van sociaal-culturele aard voor zover het betreft:
- a.
jaarfeesten van en voor de leden van verenigingen en
stichtingen die structureel gebruik maken van het
pand;
- b.
afscheidsfeesten van leden van het bestuur van
verenigingen en stichtingen, die structureel gebruik
maken van het pand;
- c.
sociaal-culturele evenementen, waarbij het evenement
centraal staat;
- d.
- e.
vergaderingen van en voor de leden van verenigingen en
stichtingen die structureel gebruik maken van het
pand;
- f.
afscheidsfeesten van leden van het bestuur;
- g.
- c.
ten aanzien van rechtspersonen die zich richten op activiteiten
van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard voor zover het
betreft:
- a.
activiteiten en vieringen, die direct verband houden met
de levensbeschouwelijke of godsdienstige aard van de
instelling;
- b.
afscheidsfeesten van leden van het bestuur;
- c.
- d.
overige strikt verenigingsgerelateerde activiteiten voor
leden;
- e.
nieuwjaarsbijeenkomsten voor de leden;
- d.
ten aanzien van rechtspersonen die zich richten op activiteiten
van educatieve aard voor zover het betreft:
- a.
- b.
- c.
afstudeerbijeenkomsten en diploma-uitreikingen;
- d.
schoolfeesten voor leerlingen (max. 3 x per jaar);
- e.
sportdagen (max. 1 x per jaar).
Artikel 2:34e Beleidsregel vergunningen en ontheffingen
De burgemeester kan een tijdelijke ontheffing verlenen van de in artikel
2:34b en c genoemde schenktijden en bijeenkomsten. De burgemeester stelt
beleidsregels vast betreffende de uitvoering van deze ontheffingen.
Op de aanvraag om een ontheffing op grond van deze regels en op grond
van art. 4 lid 4 van de Drank- en Horecawet is paragraaf 4.1.3.3 van de
Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:34f Verbod verstrekken van sterke drank door paracommerciële
rechtspersonen
Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te
verstrekken in een inrichting die:
- 1.
deel uitmaakt van een gebouw dat uitsluitend of in hoofdzaak
wordt gebruikt voor het geven van onderwijs;
- 2.
deel uitmaakt van een gebouw dat of waarvan een onderdeel
uitsluitend of in hoofdzaak in gebruikt wordt door personen
jonger dan 18 jaar;
- 3.
deel uitmaakt van een gebouw dat of waarvan een onderdeel in
hoofdzaak in gebruik is bij één of meer sportorganisaties of
–instellingen.
Afdeling 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN
NACHTVERBLIJF
Artikel 2:35. Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet
besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan
personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen
wordt verschaft
Artikel 2:36. Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de
exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is
verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven
aan de burgemeester.
Artikel 2:37. Nachtregister
[gereserveerd]
Artikel 2:38. Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is
verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting
volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum,
geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te
verstrekken.
Afdeling 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN
Artikel 2:39. Speelgelegenheden
- 1.
Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek
toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof
deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te
beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen
worden gewonnen of verloren.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een
speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod
is niet van toepassing op:
- a.
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c,
eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning
is verleend;
- b.
speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de
Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;
- c.
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het
kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de
kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als
bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen , of de
handeling als bedoeld in artikel l, onder a, van de Wet op
de kansspelen te verrichten.
- 3.
De burgemeester weigert de vergunning:
- a.
indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon-
en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de
openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden
beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;
- b.
indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is
met een geldend bestemmingsplan.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:40. Speelautomaten
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
Wet: de Wet op de kansspelen;
- b.
speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder
a, van de Wet;
- c.
kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30,
onder c, van de Wet;
- d.
hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in
artikel 30, onder d, van de Wet;
- e.
laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in
artikel 30, onder e, van de Wet.
- 2.
In hoogdrempelige inrichtingen zijn drie speelautomaten
toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.
- 3.
In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten
toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het
geheel niet zijn toegestaan.
Afdeling 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID
Artikel 2:41. Verblijfsontzeggingen
Het is degenen aan wie dit door of namens de burgmeester in het belang
van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich
anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan door
of namens de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende uren
daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking
genoemde periode van ten hoogste twaalf weken.
Artikel 2:41a. Betreden gesloten woning of lokaal
- 1.
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet
gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een
bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
- 2.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten
woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die
woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk
lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
- 3.
Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de
woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
- 4.
De burgemeester is bevoegd van het in het eerste of tweede lid
bedoelde verbod ontheffing te verlenen.
Artikel 2:42. Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een
onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te
bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de
rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een
onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of
aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere
wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
- b.
met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een
afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te
doen aanbrengen.
- 3.
Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien
gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van
meningsuitingen en bekendmakingen.
- 5.
Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te
gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 6.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van
meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben
op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
- 7.
De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke
toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens
eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:43. Vervoer plakgereedschap e.d.
- 1.
Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich
te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of
verfstof of verfgereedschap.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of
gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor
handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44. Vervoer inbrekerswerktuigen
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te
vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen,
voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor
de in het eerste lid bedoelde handelingen.
Artikel 2:45. Betreden van plantsoenen e.d.
[gereserveerd]
Artikel 2:46. Rijden over bermen e.d.
[gereserveerd]
Artikel 2:47. Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
- 1.
Het is verboden:
- a.
op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een
beeld, monument, overkapping, constructie, openbare
toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere
afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd
straatmeubilair;
- b.
zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan
weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen
onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van
Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48. Verboden drankgebruik
Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door
het college aangewezen gebied en/of wegen of weggedeelten,
alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en
dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben. Het is verboden
op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college
aangewezen gebied en/of wegen of weggedeelten, in of op een voertuig
alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en
dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.1. Het bepaalde
in het eerste lid geldt niet voor:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in
artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
- b.
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a,
waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank
en Horecawet.
Artikel 2:49. Verboden gedrag bij of in gebouwen
- 1.
Het is verboden:
- a.
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te
houden;
- b.
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een
drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen,
appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van
gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder
redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik
bestemde ruimte van zo'n gebouw.
Artikel 2:50. Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke
ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen
hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek
toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar
vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere
soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te
verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de
desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:51. Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te
plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de
gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker
van dat gebouw of dat portiek;
daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52. Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein
e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen
uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door
het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt,
kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die
publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het
terrein.
Artikel 2:53. Bespieden van personen
[gereserveerd]
Artikel 2:54. Bewakingsapparatuur
[gereserveerd]
Artikel 2:55. Nodeloos alarmeren
[gereserveerd]
Artikel 2:56. Alarminstallaties
[gereserveerd]
Artikel 2:57. Loslopende honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten
verblijven of te laten lopen:
- a.
binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond
aangelijnd is;
- b.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als
zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide
of op een andere door het college aangewezen plaats;
- c.
op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een
ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk
doet kennen.
- 2.
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het
eerste lid onder a niet geldt.
- 3.
De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor
zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap
door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder
van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot
geleidehond.
Artikel 2:58. Verontreiniging door honden
- 1.
De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat
die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:
- a.
op een openbare plaats binnen de bebouwde kom;
- b.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als
zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of
speelweide;
- c.
op een andere door het college aangewezen plaats.
- 2.
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het
eerste lid, onder a niet geldt.
- 3.
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid
gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de
hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden
verwijderd.
- 4.
Degene, als bedoeld in het eerste lid, is verplicht binnen de
bebouwde kom een deugdelijke voorziening bij zich te hebben waarin
of waarmee hij/zij de uitwerpselen kan meenemen zoals een
hondenpoepzakje of een hondenpoepschepje. Deze voorziening moet op
eerste vordering getoond worden aan de met het toezicht belaste
ambtenaar.
Artikel 2:59. Gevaarlijke honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten
verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het
terrein van een ander:
- a.
anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar
of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk
of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het
gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
- b.
anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf
nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft
bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht
en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag
van die hond noodzakelijk vindt.
- 2.
In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het
bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn
van een elektronisch identificatiemiddel (chip).
- 3.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
- a.
muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of
van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van
een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht
dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is
en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier
kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een
geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen
binnen de korf aanwezig zijn.
- b.
kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een
lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is
dan 1,50 meter.
- c.
elektronisch identificatiemiddel: de geïmplanteerde chip en
registratie in een databank.
Artikel 2:60. Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
- 1.
Het is verboden om in door het college aangewezen plaatsen buiten
een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer ter voorkoming of
opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid daarbij
aangeduide dieren aanwezig te hebben;
- a.
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door
hen gestelde regels, of;
- c.
aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die
aanwijzing is aangegeven.
- 2.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen
binnen een krachtens het eerste lid is aangewezen gedeelte van de
gemeente ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde
verbod.
- 3.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:61. Wilde dieren
[gereserveerd]
Artikel 2:62. Loslopend vee
[vervallen]
Artikel 2:63. Duiven
[gereserveerd]
Artikel 2:64. Bijen
[gereserveerd]
Artikel 2:65. Bedelarij
[gereserveerd]
Afdeling 12. BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN
GOEDEREN
Artikel 2:66. Begripsbepaling
[gereserveerd]
Artikel 2:67. Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
[gereserveerd]
Artikel 2:68. Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van
Strafrecht
[gereserveerd]
Artikel 2:69. Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
[gereserveerd]
Artikel 2:70. Handel in horecabedrijven
(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven)
onder artikel 2:32).
Afdeling 13. VUURWERK
Artikel 2:71. Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende
nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk
(Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:72. Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de
verkoopdagen
- 1.
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf
consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter
beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het
college.
- 2.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:73. Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
- 1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het
college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of
overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te
bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 3.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor
zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel
429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:73a. Carbid schieten
- 1.
Onder carbid schieten wordt verstaan: het in een
bus/container/opslagvat op explosieve wijze verbranden van
acethyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide
(carbid) en water of gas(mengsels) met vergelijkbare
eigenschappen.
- 2.
Het is verboden in de open lucht met carbid te schieten.
- 3.
Het verbod in het tweede lid geldt niet indien het carbid
schieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur – 24.00 uur
en 1 januari 00.00 - 02.00 uur, mits:
- a.
bij het carbid schieten wordt gebruik gemaakt van bussen
met een maximale inhoud van 40 liter;
- b.
het carbid schieten plaats vindt buiten de gebouwde kom
op een afstand van ten minste 100 m¹ van woningen en 300
m¹ van gebouwen, bouwwerken of andere werken waarbinnen
dieren verblijven;
- c.
het vrijschootsveld tenminste 100 m¹ bedraagt en zich
binnen dit schootsveld geen personen en/of openbare
wegen of paden bevinden;
- d.
degene die met carbid schiet redelijkerwijs alle
maatregelen heeft genomen ter voorkoming van gevaar voor
mens en dier.
- 4.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in
het tweede lid opgenomen verbod.
- 5.
Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet
milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van
Strafrecht.
Afdeling 14. DRUGSOVERLAST
Artikel 2:74. Drugshandel op straat
[gereserveerd].
Artikel 2:74a. Hinderlijk gebruik van softdrugs
[gereserveerd].
Artikel 2:74b. Samenscholing in verband met drugs
[gereserveerd].
Afdeling 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN
CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSE
Artikel 2:75. Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet
besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen
groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze
personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:26a, 2:47,
2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 2:74, 2:74a, 2:74b, 5:34 van de Algemene
plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76. Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij
verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel
bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip
van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij
behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77. Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet
besluiten tot plaatsing van vaste camera's voor een bepaalde duur voor
het toezicht op een openbare plaats.
Hoofdstuk 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET
UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING
Artikel 4:1. Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen
milieubeheer;
- b.
inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het
Besluit;
- c.
houder van een inrichting: degene die als eigenaar,
bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting
drijft;
- d.
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één
of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
- e.
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden
is aan één of een klein aantal inrichtingen;
- f.
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van
artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als
geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen
behorende bij de betreffende inrichting;
- g.
geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1
van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige
terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de
betreffende inrichting;
- h.
onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is
versterkt.
Artikel 4:2. Aanwijzing collectieve festiviteiten
- 1.
De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van
het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor
door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve
festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of
dagdelen.
- 2.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van
sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113,
eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per
kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de
daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
- 3.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het
college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van
de volgende delen: Grave-binnenstad, Grave-mars, Grave-bikkelkamp,
Grave-estersveld, Grave-zittert, Grave-stoof, Escharen, Velp en
Gassel.
- 4.
Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin
van een nieuw kalenderjaar bekend.
- 5.
Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs
niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve
festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
Artikel 4:3. Kennisgeving incidentele festiviteiten
- 1.
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele
festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen
als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en
artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de
houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van
de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
- 2.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele
festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden
ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid,
van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de
inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de
festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
- 3.
Het college stelt een formulier vast voor het doen van een
kennisgeving.
- 4.
De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier,
volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de
plaats op dat formulier vermeld.
- 5.
De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het
college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele
festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond
toestaat.
- 6.
Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren
gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of
goederen.
Artikel 4:4. Verboden incidentele festiviteiten
[gereserveerd]
Artikel 4:5. Onversterkte muziek
1.Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in
artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen
inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien
verstande dat:
- a.
de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige
gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze
gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in
redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van
geluidsmetingen;
- b.
de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij
gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
- c.
de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover
het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en
verblijfsruimten;
- d.
bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel
geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.
- e.
| 07.00 - 19.00 uur | 19.00 - 23.00 uur | 23.00 - 07.00 uur |
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) |
LAr,TL in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
- 2.
Uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid
benoemd zijn:
- a.
Voor de duur van 4 uur in de week onversterkte muziek,
vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals
orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een
inrichting gedurende de dag- en avondperiode. Indien
versterkte elementen worden gecombineerd met
onversterkte elementen, wordt het hele samenspel
beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van
toepassing;
- b.
Het al dan niet mechanisch bespelen van carillons en
klokkenspelen.
- 3.
Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van
deze verordening van toepassing is.
Artikel 4:6. Overige geluidhinder
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet
milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in
werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze
dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt
veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 3.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet
openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale
milieuverordening Noord-Brabant.
Artikel 4:6a. (Geluid)hinder in de openlucht
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet
milieubeheer in de openlucht een geluidsapparaat, een
(recreatie)toestel of een (bouw)machine in werking te hebben op een
zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving
(geluid)hinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing
verlenen.
- 3.
Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod,
vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking
hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van
geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor
zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen
voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.
- 4.
De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer
betreffen:
- a.
het maximale geluidsniveau;
- b.
de situering van geluidsbronnen;
- c.
de frequentie en tijden van gebruik.
Artikel 4:6b. (Geluid)hinder door dieren
Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de
zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of
overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.
Artikel 4:6c. (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer
zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat
daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder
ontstaat.
Artikel 4:6d. (Geluid)hinder door vrachtauto’s
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet
milieubeheer een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van
het Reglement verkeersregels en verkeerstekens op zodanige wijze te
laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor
de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing
verlenen.
Artikel 4:6e. Routering
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet
milieubeheer met een vrachtauto, als bedoeld in artikel 4:6d,
waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer
bedraagt dan 3.500 kg of die met inbegrip van de lading een
lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2
meter, tussen 23.00 en 07.00 uur op een andere dan door het
college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen weg te
rijden.
- 2.
Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing
verlenen.
Afdeling 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Artikel 4:7. Straatvegen
[gereserveerd]
Artikel 4:8. Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn
natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9. Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en
putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten
gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert
voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de
gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN
Artikel 4:10. Begripsomschrijvingen
(vervallen)
Artikel 4:11. Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
(vervallen)
Artikel 4:11a. Aanvraag vergunning
(vervallen)
Artikel 4:11b. Weigeringsgronden
(vervallen)
Artikel 4:11c. Bijzondere vergunningsvoorschriften
(vervallen)
Artikel 4:12. Herplant-/instandhoudingsplicht
(vervallen)
Artikel 4:12a. Schadevergoeding
(vervallen)
Artikel 4:12b. Bestrijding iepziekte
(vervallen)
Afdeling 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN
STANKOVERLAST
Artikel 4:13. Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
- 1.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk
aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast
dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen
plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer,
in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen
op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
- a.
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken
voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
- b.
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
- c.
kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen
daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan
geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een
commercieel doel; of
- d.
mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil,
een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde
landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
- 2.
Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens
de Provinciale Verordening.
Artikel 4:14. Stankoverlast door gebruik van meststoffen
[gereserveerd]
Artikel 4:15. Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op
of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met
behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm
dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van
onverlichte:
- a.
opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig
gedeelte van een onroerende zaak, met uitzondering van die
opschriften, aankondigingen en afbeeldingen die naar aard en
constructie het kennelijke doel hebben tot het maken van
handelsreclame als bedoeld in het eerste lid;
- b.
opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of
andere constructies, aangewezen door de overheid;
- c.
opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:
openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of
verpachting van een onroerende zaak voor zolang zij
feitelijke betekenis hebben; het beroep, de dienst, of het
bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of
waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden; mits
deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere
oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere
afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze
opschriften en aankondigingen niet verlicht zijn aangebracht
op of aan de onroerende zaak;
- d.
opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in
uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen
die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk
betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op
borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en
niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke
betekenis hebben;
- e.
opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen
van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten
dienste van dat vervoer;
- f.
opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard,
voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het
aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of
de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk
melding is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit niet
binnen 2 weken na ontvangst van die melding van enig bezwaar
heeft doen blijken. Zodanige opschriften en aankondigingen
worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren,
wanneer deze gedurende meer dan 4 weken op de onroerende
zaak aanwezig zijn.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover
in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door Woningwet, op
de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet,
Landschapsverordening Noord-Brabant 1999 en de gemeentelijke
monumentenverordening of artikel 2.10 van toepassing zijn.
- 4.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
- a.
indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in
verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van
welstand;
- b.
in het belang van de verkeersveiligheid;
- c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast
voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende
zaak;
- d.
indien de reclame geen verband heeft met de onroerende zaak
waarop zij wordt aangebracht.
Artikel 4:15a. Aanschrijving
Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het
tweede lid van artikel 4.15, dan wel aangebracht voor een ander doel dan
handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht
of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, zijn burgemeester
en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de
hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen
van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit
gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of
diens rechtsopvolger is verplicht aan deze aanschrijving te
voldoen.
Artikel 4:16. Vergunningsplicht lichtreclame
[gereserveerd].
Afdeling 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN
Artikel 4:17. Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of
voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de
Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt
of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18. Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
- 1.
Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf
kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een
kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of
mede bestemd.
- 2.
Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor
eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in
het eerste lid.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden
geweigerd in het belang van:
- a.
de bescherming van natuur en landschap;
- b.
de bescherming van een stadsgezicht.\
- 5.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 4:19. Aanwijzing kampeerplaatsen
- 1.
Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel
4:18, eerste lid niet geldt.
- 2.
Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de
gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.
Hoofdstuk 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Afdeling 1. PARKEEREXCESSEN
Artikel 5:1. Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van
het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met
uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens
en rolstoelen;
- b.
parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
Artikel 5:2. Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
- 1.
Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
- a.
het gebruiken van een voertuig voor het geven van
lessen;
- b.
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van
personen tegen betaling.
- 2.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet
gerekend:
- a.
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden
worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen,
en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor
deze werkzaamheden;
- b.
voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid
bedoelde persoon.
- 3.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte
van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te
verhuren of te verhandelen, verboden:
- a.
drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn
toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met
een straal van 10 meter met als middelpunt een van deze
voertuigen;
- b.
de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
- 4.
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
- 5.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:3. Te koop aanbieden van voertuigen
- 1.
Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig
te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te
verhandelen.
- 2.
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
- 3.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:4. Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig
te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie
achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:5. Voertuigwrakken
- 1.
Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat
van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand
verkeert op de weg te parkeren.
- 2.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:6. Kampeermiddelen e.a.
- 1.
Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper,
magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig
dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor
andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:
- a.
in de bebouwde kom langer dan op zeven achtereenvolgende
dagen op de weg te plaatsen of geplaatst te hebben;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar
dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk
aanzien van de gemeente.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal
wegenreglement of de Parkeerverordening Grave 2012.
Artikel 5:7. Parkeren van reclamevoertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van
handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om
daarmee handelsreclame te maken.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 3.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) van toepassing.
Artikel 5:8. Parkeren van grote voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een
lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4
meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar
dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van
de gemeente.
- 2.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een
lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het
college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel
buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare
parkeerruimte.
- 3.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van
maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
- 4.
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden
ontheffing verlenen.
- 5.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) van toepassing.
Artikel 5:9. Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een
lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4
meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander
dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het
uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke
wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt
aangedaan.
- 2.
Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en
gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de
aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel 5:10. Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
[gereserveerd]
Artikel 5:11. Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
- 1.
Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of
te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege
aangelegde beplanting of groenstrook.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing:
- a.
- b.
op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of
vanwege de overheid;
- c.
op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op
terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
- 3.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:12. Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk
aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of
ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen
fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of
plaatsen te laten staan.
Afdeling 2. COLLECTEREN
Artikel 5:13. Inzameling van geld of goederen
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare
inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een
intekenlijst aan te bieden.
- 2.
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan:
het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend
geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van
diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te
kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst
geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is
bestemd.
- 3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
- a.
instellingen die zijn vermeld op het landelijke
collecterooster van het Centraal Bureau
Fondsenwerving;
- b.
in de gemeente Grave gevestigde verenigingen en
stichtingen, die krachtens statuten en activiteiten een
doel nastreven dat van algemeen (gemeenschaps) belang is
en die geld of goederen inzamelen buiten de periodes die
door het Centraal Bureau Fondsenwerving zijn toegewezen
aan gecertificeerde instellingen en zich tenminste drie
weken voorafgaand aan de datum van inzameling hebben
gemeld bij de gemeente;
- c.
een inzameling die in besloten kring gehouden
wordt.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) van toepassing.
Afdeling 3. VENTEN
Artikel 5:14. Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening
van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van
goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de
open lucht gelegen plaats of aan huis;
- 2.
Onder venten wordt niet verstaan:
- a.
het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene
die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in
artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
- b.
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen
dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten
als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de
Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel
5:22;
- c.
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen
dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als
bedoeld in artikel 5:17.
Artikel 5:15. Ventverbod
- 1.
Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de
openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar
komt.
- 2.
Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen
22:00 en 06:00 uur.
- 3.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in
het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de
Wegenverkeerswet.
Artikel 5:16. Vrijheid van meningsuiting
- 1.
Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet
voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten
en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste
lid, van de Grondwet.
- 2.
Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het
eerste lid beperken door een verbod in te stellen:
- a.
op door het college aangewezen openbare plaatsen,
of
- b.
voor bepaalde dagen en uren.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld
in het tweede lid.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen)
van toepassing.
Afdeling 4. STANDPLAATSEN
Artikel 5:17. Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een
vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te
koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten
aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam,
een wagen of een tafel.
- 2.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
- a.
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in
artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de
Gemeentewet;
- b.
een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel
2:24.
Artikel 5:18. Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in
te nemen of te hebben.
- 2.
Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend
bestemmingsplan.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden
geweigerd:
- a.
indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband
met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke
welstand;
- b.
indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de
gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te
verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor
een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk
verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar
komt.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:19. Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop
zonder vergunning van het college standplaats wordt of is
ingenomen.
Artikel 5:20. Afbakeningsbepalingen
- 1.
Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in
het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
- 2.
De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt
niet voor bouwwerken.
Afdeling 5. SNUFFELMARKTEN
Artikel 5:22. Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een
voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands
en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden
aangeboden vanaf een standplaats.
- 2.
Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
- a.
een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste
lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
- b.
een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:23. Organiseren van een snuffelmarkt
- 1.
Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:
- a.
vanwege strijd met het bestemmingsplan;
- b.
indien de burgemeester het organiseren van de
snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de
openbare orde, de openbare veiligheid, de
volksgezondheid of het milieu;
- c.
indien degene die voornemens is een snuffelmarkt te
organiseren daarvan niet tevoren melding heeft
gedaan.
- 2.
De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid,
onder c tot uiterlijk vier weken voorafgaand aan de snuffelmarkt
met vermelding van:
- a.
naam en adres van de organisator;
- b.
adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden
wordt;
- c.
de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt
gehouden;
- d.
de frequentie van het houden van de snuffelmarkt;
- e.
het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden
en verhandeld;
- f.
het aantal standplaatsen; en
- g.
het te verwachten aantal bezoekers.
- 3.
De snuffelmarkt kan worden gehouden indien de burgemeester niet
binnen twee weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat
het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden in het belang
van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid
of het milieu. De burgemeester geeft daarvan binnen twee weken
na ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van
redenen bericht.
- 4.
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel
nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de
zin van de Winkeltijdenwet.
Afdeling 6. OPENBAAR WATER
Artikel 5:24. Voorwerpen op, in of boven openbaar water
- 1.
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden
een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar
water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn
omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar
oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het
doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt
voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
- 2.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin
geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van
Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het
Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,
de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de
daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:25. Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
- 1.
Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te
hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te
stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar
water.
- 2.
Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van
een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het
eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
- a.
nadere regels stellen in het belang van de openbare orde,
volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien
van de gemeente;
- b.
beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
- 3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het
Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,
de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale
landschapsverordening.
Artikel 5:26. Aanwijzingen ligplaats
- 1.
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde
kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen
geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een
ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid,
veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
- 2.
De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege
het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen,
veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
- 3.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de
daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het
Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,
de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale
landschapsverordening.
Artikel 5:27. Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te
stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid
bepaalde.
Artikel 5:28. Beschadigen van waterstaatswerken
- 1.
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te
brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare
wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen,
oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen,
gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
- 2.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het
Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of
de Provinciale vaarwegenverordening.
Artikel 5:29. Reddingsmiddelen
[gereserveerd]
Artikel 5:30. Veiligheid op het water
- 1.
Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar
water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het
scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
- 2.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.
Artikel 5:31. Overlast aan vaartuigen
[gereserveerd]
Afdeling 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN
NATUURGEBIEDEN
Artikel 5:32. Crossterreinen
- 1.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een
motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een
bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter
voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te
houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een
motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe
aanwezig te hebben.
- 2.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van
toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van
deze terreinen:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van
overlast;
- b.
in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien
van de omgeving en ter bescherming van andere
milieuwaarden;
- c.
in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in
het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het
publiek.
- 3.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan
wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
- 4.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het
Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel 5:33. Beperking verkeer in natuurgebieden
- 1.
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke
natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik
beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een
motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld
in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
- 2.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste
lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij
regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze
terreinen:
- a.
in het belang van het voorkomen van overlast;
- b.
in het belang van de bescherming van natuur- of
milieuwaarden;
- c.
in het belang van de veiligheid van het publiek.
- 3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van
motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van
paarden:
- a.
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige
hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste
lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen
hulpverleningsdiensten;
- b.
die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of
exploitatie van de terreinen als in het eerste lid
bedoeld;
- c.
die worden gebruikt in verband met werken die krachtens
wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
- d.
van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van
percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het
eerste lid bedoeld;
- e.
voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de
verzorging van de onder d bedoelde personen.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
- a.
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b,
van de Wegenverkeerswet 1994;
- b.
binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening
'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien
van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening
zijn aangewezen als 'toestel'.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
gestelde verbod.
- 6.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht ( positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 8. VERBOD VUUR TE STOKEN
Artikel 5:34. Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of
anderszins vuur te stoken
- 1.
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten
inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur
aan te leggen, te stoken of te hebben.
- 2.
Het verbod geldt niet voorzover het betreft:
- a.
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en
dergelijke;
- b.
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen
afvalstoffen worden verbrand;
- c.
vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen
gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
- 3.
Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden
geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
- 5.
Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt
voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek
van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
Afdeling 9. VERSTROOIING VAN AS
Artikel 5:35. Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het
verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door
de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent
daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:36. Verboden plaatsen
- 1.
Incidentele asverstrooiing is verboden op:
- a.
verharde delen van de weg;
- b.
gemeentelijke begraafplaatsen en
crematoriumterreinen.
- 2.
Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde
termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het
eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
- 3.
Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt
voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing
verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de
gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
Artikel 5:37. Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of
overlast wordt veroorzaakt voor derden.