Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint Maarten

Regeling van de Minister van Algemene Zaken, van 23 juni 2015, houdende beperkende maatregelen tegen bepaalde staten, gebieden, individuele personen, groepen en organisaties (Sanctieregeling)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint Maarten
OrganisatietypeKoninkrijksdeel
Officiële naam regelingRegeling van de Minister van Algemene Zaken, van 23 juni 2015, houdende beperkende maatregelen tegen bepaalde staten, gebieden, individuele personen, groepen en organisaties (Sanctieregeling)
CiteertitelSanctieregeling
Vastgesteld doorMinister van Algemene Zaken
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Sanctieregeling Libië 2011, Sanctieregeling destabilisering Oekraïne, Sanctieregeling inlijving Krim en Sebastopol, Sanctieregeling Sudan, Sanctieregeling Zuid-Sudan en de Regeling van de Minister van Algemene Zaken van 2 december 2014 tot uitbreiding van de werkingssfeer van het Sanctiebesluit territoriale integriteit Oekraïne.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Sanctielandsverordening, art. 7

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-06-2015nieuwe regeling

23-06-2015

AB, 2015, 05

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

Regeling van de Minister van Algemene Zaken, van 23 juni 2015, houdende beperkende maatregelen tegen bepaalde staten, gebieden, individuele personen, groepen en organisaties (Sanctieregeling)

De Minister van Algemene Zaken,

 

 

In overweging genomen hebbende:

 

dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van VN-Veiligheidsraadresoluties, alsmede verordeningen, gemeenschappelijke standpunten of besluiten vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de Europese Unie, voor zover deze zijn gericht op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde.

 

Gelet op artikel 7 van de Sanctielandsverordening;

 

BESLUIT:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    sancties: resoluties, verordeningen, besluiten en gemeenschappelijke standpunten als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • b.

    middelen: activa van welke aard ook, juridische documenten of instrumenten in welke vorm ook, ook elektronisch of digitaal, waaruit eigendom van of een belang in dergelijke activa blijkt, met inbegrip van, doch niet beperkt tot, bankkredieten, reischeques, postwissels, aandelen, obligaties, wissels, kredietbrieven en andere effecten;

  • c.

    bevriezing van middelen: het voorkomen van het op enigerlei wijze muteren, overmaken, corrigeren, gebruiken of omgaan met middelen met als gevolg wijzigingen van hun omvang, bedrag, locatie, eigenaar, bezit, onderscheidende kenmerken, bestemming, of andere wijzigingen waardoor het gebruik van bedoelde middelen, inclusief het beheer van een beleggingsportefeuille, mogelijk zou worden gemaakt; en,

  • d.

    financiële diensten: alle diensten van financiële aard, waaronder alle verzekeringsdiensten en met verzekeringen verband houdende diensten, en alle bankdiensten en andere financiële diensten.

Artikel 2
  • 1.

    Van toepassing is:

    • a.

      Resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 28 september 2001 getiteld Threats to international peace and security caused by terrorist acts (S/Res/1373/2001);

    • b.

      Verordening (EU) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (Pb 2001, L 344), laatstelijk gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 513/2015 van de Raad van 26 maart 2015 (Pb 2015, L 82);

    • c.

      Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (Pb 2001, L 344), laatstelijk gewijzigd door Besluit 2015/521/GBVB van de Raad van 26 maart 2015 (Pb 2015, L 82);

    • d.

      Gemeenschappelijk Standpunt 2001/930/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 inzake terrorismebestrijding (Pb 2001, L 344);

    • e.

      Verordening (EU) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa’ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (PB 2002, L 139), laatstelijk gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 532/2015 van de Commissie van 30 maart 2015 (Pb 2015 L 86);

    • f.

      Gemeenschappelijk Standpunt 2002/402/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 betreffende beperkende maatregelen tegen Osama bin Laden, de leden van de Al-Qa’ida-organisatie, de Taliban en andere daarmee verbonden personen, groepen, ondernemingen en entiteiten, en tot intrekking van de Gemeenschappelijke Standpunten 96/746/GBVB, 1999/727/GBVB, 2001/154/GBVB en 2001/771/GBVB, laatstelijk gewijzigd door Besluit 2011/487/GBVB van de Raad van 1 augustus 2011 (Pb 2011, L 199);

    • g.

      Verordening (EU) nr. 329/2007 van de Raad van 27 maart 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea (Pb 2007, L 88), laatstelijk gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1059/2014 van de Commissie van 8 oktober 2014 (Pb 2014, L 293);

    • h.

      Besluit 2013/183/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 22 april 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2010/800/GBVB (Pb 2013, L 111), laatstelijk gewijzigd door Besluit 2014/212/GBVB van de Raad van 14 april 2014 (Pb 2014, L 111);

    • i.

      Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (Pb 2010, L 195), laatstelijk gewijzigd door Besluit 2014/222/GBVB van de Raad van 16 april 2014 (PB 2014, L 119);

    • j.

      Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad van 12 april 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran (Pb 2011, L 100), laatstelijk gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 371/2014 van de Raad van 10 april 2014 (PB 2014, L 109);

    • k.

      Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 961/2010 (Pb 2012, L 88), laatstelijk gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 397/2014 van de Raad van 16 april 2014 (PB 2014, L 119);

    • l.

      Verordening (EU) nr. 204/2011 van de Raad van 2 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië (Pb 2011, L 058), zoals laatstelijk gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 376/2015 van de Raad van 6 maart 2015 (Pb 2015, L 64);

    • m.

      Besluit 2011/137/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 28 februari 2011 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië (Pb 2011, L 058), laatstelijk gewijzigd door Besluit 2015/382/GBVB van de Raad van 6 maart 2015 (Pb 2015, L 64);

    • n.

      Verordening (EU) nr. 753/2011 van de Raad van 1 augustus 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan (Pb 2011, L 199), laatstelijk gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1057/2014 van de Raad van 8 oktober 2014 (Pb 2014, L 293);

    • o.

      Besluit 2011/486/GBVB van de Raad van 1 augustus 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan (Pb 2011, L 199), laatstelijk gewijzigd door Uitvoeringsbesluit 2014/701/GBVB van de Raad van 8 oktober 2014 (Pb 2014, L 293);

    • p.

      Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 442/2011 (Pb 2012, L 16), laatstelijk gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 375/2015 van de Raad van 6 maart 2015 (Pb 2015, L 64);

    • q.

      Besluit 2011/782/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van Besluit 2011/273/GBVB (Pb 2011, L 319), laatstelijk gewijzigd door Besluit 2012/634/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 (Pb 2012 L 282);

    • r.

      Besluit 2013/255/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (Pb 2013 L 147), laatstelijk gewijzigd door Besluit 2015/383/GBVB van de Raad van 6 maart 2015 (Pb 2015 L64);

    • s.

      Verordening (EU) nr. 747/2014 van de Raad van 10 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Sudan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 131/2004 en Verordening (EG) nr. 1184/2005 (Pb 2014, L 203);

    • t.

      Besluit 2014/450/GBVB van de Raad van 10 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Sudan en tot intrekking van Besluit 2011/423/GBVB (Pb 2014, L 203);

    • u.

      Verordening (EU) nr. 748/2014 van de Raad van 10 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Zuid-Sudan (Pb 2014, L 203);

    • v.

      Besluit 2014/449/GBVB van de Raad van 10 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan (Pb 2014, L 203);

    • w.

      Verordening (EU) nr. 692/2014 van de Raad van 23 juni 2014 betreffende beperkingen op de invoer in de Unie van goederen van oorsprong uit de Krim of Sebastopol, als antwoord op de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol (Pb 2014, L 183);

    • x.

      Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (Pb 2014, L 78), laatstelijk gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 427/2015 van de Raad van 13 maart 2015 (Pb 2015 L 70);

    • y.

      Verordening (EU) nr. 833/2014 van de Raad van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (Pb 2014, L 229);

    • z.

      Besluit 2014/512/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren (Pb 2014, L229);

    • aa.

      Verordening (EU) nr. 1290/2014 van de Raad van 4 december 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 833/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 960/2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 833/2014 (Pb 2014, L 349);

    • bb.

      Verordening (EU) nr. 1351/2014 van de Raad van 18 december 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 692/2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol (Pb 2014, L 365);

    • cc.

      Verordening (EU) nr. 1352/2014 van de Raad van 18 december 2014 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Jemen (Pb 2014, L 365); en,

    • dd.

      Verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (Pb 2014, L 66), laatstelijk gewijzigd door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 357/2015 van de Raad van 5 maart 2015 (Pb 2015 L62).

  • 2.

    De sancties zijn als bijlage bij deze regeling opgenomen. Hiervan kan worden afgezien indien de sancties reeds via het publicatieblad van de Europese Unie of van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zijn bekendgemaakt.

Artikel 3
  • 1.

    Indien de aan een sanctie ten grondslag liggende internationale regelingen als bedoeld in artikel 2 of 2a van de Sanctielandsverordening daartoe aanleiding geven, beslist de Minister van Algemene Zaken tot de noodzakelijke wijziging die daaruit voortvloeit. Deze beslissing wordt in het Afkondigingsblad geplaatst.

  • 2.

    Deze regeling is mede van toepassing op de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4
  • 1.

    Het is verboden in strijd te handelen met sancties.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het verbod niet van toepassing:

    • a.

      op artikel 1 van het besluit genoemd in artikel 2, eerste lid, onder q, in geval de invoer of vervoer van chemische wapens of gerelateerd materiaal plaatsvindt overeenkomstig punt 10 van Resolutie 2118 (2013) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en de desbetreffende besluiten van de Uitvoerende Raad van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens, conform de doelstelling van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens van 3 september 1992.

Artikel 5

Indien in een sanctie staat ”bevoegde autoriteit” wordt daaronder in deze regeling verstaan: de Minister van Algemene Zaken, indien noodzakelijk, samen met de minister of ministers die het betreft en gehoord hebbende de Centrale bank van Curaçao en Sint Maarten.

Artikel 6
  • 1.

    Indien personen of organisaties naar het oordeel van de Minister van Algemene Zaken in overeenstemming met de minister of ministers die het betreft behoren tot de kring van personen of organisaties, bedoeld in Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 28 september 2001, kan de Minister van Algemene Zaken in overeenstemming met de minister of ministers die het betreft, in afwachting van een Europees besluit tot een beperkende maatregel, ten aanzien van deze personen of organisaties een aanwijzingsbeschikking vaststellen die in het Afkondigingsblad wordt geplaatst.

  • 2.

    Alle middelen die toebehoren aan de personen en organisaties, bedoeld in het eerste lid,worden bevroren.

  • 3.

    Het is verboden om financiële diensten te verrichten voor of ten behoeve van de personen en organisaties, bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Het is verboden aan de personen en organisaties, bedoeld in het eerste lid, rechtstreeks dan wel middellijk middelen ter beschikking te stellen.

Artikel 7
  • 1.

    Indien in een sanctie staat dat een vergunning of ontheffing kan worden verleend, dankan deze bij ministeriële beschikking worden verleend door de Minister van Algemene Zaken, indien noodzakelijk, samen met de minister of ministers die het betreft.

  • 2.

    De Minister van Algemene Zaken kan, indien noodzakelijk, samen met de minister of ministers die het betreft, op verzoek bij ministeriële beschikking ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6, tweede tot en met vierde lid.

Artikel 8

Ingetrokken worden:

  • a.

    Sanctieregeling Libië 2011;

  • b.

    Sanctieregeling destabilisering Oekraïne;

  • c.

    Sanctieregeling inlijving Krim en Sebastopol;

  • d.

    Sanctieregeling Sudan;

  • e.

    Sanctieregeling Zuid-Sudan; en,

  • f.

    Regeling van de Minister van Algemene Zaken van 2 december 2014 tot uitbreiding van de werkingssfeer van het Sanctiebesluit territoriale integriteit Oekraïne.

Artikel 9

Deze regeling treedt, gezien het spoedeisend belang hiervan als bedoeld in artikel 127, derde lid, van de Staatsregeling, in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Afkondigingsblad waarin deze wordt geplaatst.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Sanctieregeling.

 

Deze regeling wordt met de toelichting in het Afkondigingsblad geplaatst.

Drieëntwintigste juni 2015;

De Minister van Algemene Zaken

TOELICHTING

Algemeen deel

 

Implementatieplicht

Sint Maarten is gehouden internationale sancties te implementeren op grond van artikel 25 van het Handvest van de Verenigde Naties en artikel 3 van het Statuut van het Koninkrijk. Op grond van de Sanctielandsverordening worden hiertoe individuele sancties bij ministeriële regeling en landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld om deze daadwerkelijk uit te voeren. Het komt de effectiviteit van sancties als instrument van internationaal beleid ten goede als implementerende nationale wetgeving subiet tot stand komt. Ook de Caribbean Financial Task Force (CFATF) concludeert in zijn Recommendation III op 8 januari 2013 dat implementatie ‘without delay’ moet plaatsvinden.

 

Omnibus regeling

Deze Sanctieregeling bundelt een aantal reeds geïmplementeerde sanctieregelingen samen. Daarnaast wordt met deze regeling een groot aantal internationale sancties geïmplementeerd die nog niet in andere regelgeving is vastgesteld. Tot nu toe gebeurde deze implementatie door het vaststellen van afzonderlijke regelingen per sanctie. Gebleken is echter dat deze methode zorgt voor een versnippering van het aantal vastgestelde sancties en bovendien onnodig arbeidsintensief is. Om die redenen is ervoor gekozen om deze sancties te bundelen in één regeling. Hierdoor is het overzichtelijk welke sancties er van toepassing zijn en hoeft er maar één regeling te worden vastgesteld. Dit zorgt ervoor dat sancties zonder vertraging geïmplementeerd kunnen worden, zoals vereist volgens Koninkrijkafspraken en de CFATF aanbeveling.

 

Opbouw regeling

De regeling is zodanig opgesteld, dat het geschikt is om nieuwe sancties eenvoudig vast te stellen en vastgestelde sancties eenvoudig te wijzigen. Hiertoe zijn de artikelen die regelmatig wijzigen, opgebouwd in onderdelen. Het belangrijkste voorbeeld daarvan is artikel 2, eerste lid, waar per onderdeel een sanctie wordt vastgesteld. Als een sanctie wordt ingetrokken, hoeft alleen dat onderdeel gewijzigd te worden. Als er een nieuwe sanctie wordt vastgesteld, komt er een onderdeel bij. Hetzelfde geldt bij artikel 4 waar uitzonderingen op de verbodsbepalingen in het tweede lid worden vastgesteld. De overige artikelen zijn algemeen geformuleerd, waardoor ze op alle sancties van toepassing zijn. Dit maakt de regeling geschikt voor toekomstige sancties. Een voorbeeld is de dynamische verwijzing in artikel 3. Een ander voorbeeld is artikel 5 waarin de bevoegde autoriteit ruim is gedefinieerd, zodat voor elke sanctie de geschikte autoriteit bevoegd is.

 

Sancties

 

Terrorismebestrijding

De terroristische aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten hebben in internationaal en nationaal verband aanleiding gegeven tot het formuleren van stappen gericht op de preventie en bestrijding van terrorisme. In internationaal verband zijn deze stappen onder andere verankerd in VN-resoluties en in Europese regelgeving.

In Veiligheidsraadresolutie 1373 (2001) van de Verenigde Naties van 28 september 2001 is onder andere vastgelegd dat alle verdragspartijen moeten overgaan tot het bevriezen van tegoeden en andere financiële of economische middelen van personen die terroristische daden plegen, pogen te plegen of deelnemen dan wel de uitvoering ervan vergemakkelijken. Tevens moeten verdragspartijen maatregelen nemen om te verbieden dat financiële of economische middelen aan die personen ter beschikking worden gesteld alsmede dat aan hen financiële of andere verwante diensten worden verleend.

Verordening (EU) nr. 2580/2001 van de Raad van de Europese Unie vloeit voort uit Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. In Gemeenschappelijk Standpunt 2001/930/GBVB stelt de Raad dat de Europese Unie vastbesloten is om - onder auspiciën van de Verenigde Naties - bij te dragen aan de wereldwijde coalitie tegen terrorisme. Voorts stelt de Raad vastbesloten te zijn om de financieringsbronnen van het terrorisme aan te pakken. In de bijlage van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad van de Europese Unie zijn hiertoe personen, groepen en entiteiten van binnen en buiten de Europese Unie opgenomen die betrokken zijn bij terroristische daden.

 

Al Qa’ida

Op 16 januari 2002 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 1390 (2002) vastgesteld. Resolutie 1390 brengt voor de verdragspartijen de verplichting mee om de tegoeden te bevriezen van natuurlijke of rechtspersonen, groepen of entiteiten die banden hebben met Al Qa’ida en die uit dien hoofde zijn aangewezen door het sanctiecomité.

De in het gemeenschappelijk standpunt 2002/402/GBVB van de Raad van de Europese Unie op voet van de resolutie opgenomen beperkende maatregelen betreffen het wapenembargo, een verbod op het leveren van technisch advies of opleiding in verband met militaire activiteiten, en een visumverbod.

De in de Verordening (EU) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie opgenomen beperkende maatregelen betreffen de bevriezing van tegoeden en economische middelen alsmede eveneens een verbod op het leveren van technisch advies of opleiding in verband met militaire activiteiten. Alle voornoemde beperkende maatregelen zijn van toepassing op de natuurlijke personen, rechtspersonen, groepen of entiteiten die zijn opgenomen in bijlage I van de verordening.

 

Noord-Korea

Vanwege de nucleaire activiteiten van Noord-Korea gelden er vanaf 2007 sancties jegens dat land. Deze sancties bestaan onder andere uit een wapenembargo, visumrestricties, handelsrestricties en financiële restricties ten einde te voorkomen dat Noord-Korea de beschikking krijgt over financiën, goederen en technologie die een bijdrage kunnen leveren aan met name kernwapens, massavernietigingswapens of ballistische raketten. De beperkende maatregelen zijn opgenomen in Besluit 2013/183/GBVB van de Raad van de Europese Unie en Verordening (EU) nr. 329/2007 van de Raad van de Europese Unie en strekt onder meer tot uitvoering van Resoluties 1718 (2006) en 1874 (2009) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

 

Iran

Vanwege de nucleaire activiteiten van Iran gelden er vanaf 2007 sancties jegens dat land. De beperkende maatregelen zijn opgenomen in Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van de Europese Unie, Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad van de Europese Unie en Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van de Europese Unie. De beperkende maatregelen bestaan onder andere uit een wapenembargo, visumrestricties, handelsrestricties en financiële restricties ten einde te voorkomen dat Iran de beschikking krijgt over goederen en technologie die een bijdrage kunnen leveren aan met name proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten. De beperkingen hebben eveneens betrekking op de handel in goederen en technologie voor tweeërlei gebruik, op essentiële uitrusting en technologie die kunnen worden gebruikt in de aardolie, aardgas en de petrochemische industrie, een verbod op de invoer van aardolie en aardolieproducten en petrochemische producten uit Iran, een verbod op de invoer, aankoop en vervoer van Iraans aardgas evenals maatregelen om de ruil van aardgas te voorkomen, een lijst met producten waarop handelsbeperkingen van toepassing zijn inzake aardgas, grafiet, metalen en programmatuur voor bepaalde industriële processen, alsook een verbod op investeringen in de petrochemische industrie. Verboden is voorts de handel in goud, edelmetaal en diamanten met de regering van Iran en eveneens is verboden de levering van bankbiljetten en munten aan of ten behoeve van de Centrale Bank van Iran.

 

Libië

Overeenkomstig Resolutie 1970 (2011) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 26 februari 2011 voorzien Besluit 2011/137/GBVB van de Raad van de Europese Unie en Verordening (EU) nr. 204/2011 van de Raad van de Europese Unie in een wapenembargo, een verbod op de uitvoer van uitrusting die voor binnenlandse repressie zou kunnen worden gebruikt, alsook inreisbeperkingen en het bevriezen van de tegoeden en economische middelen van bepaalde personen en entiteiten die betrokken zijn bij ernstige schendingen van de mensenrechten tegen personen in Libië, onder meer via aanvallen tegen de burgerbevolking en civiele installaties, wat in strijd is met het internationaal recht. Deze natuurlijke personen of rechtspersonen en entiteiten worden genoemd in de bijlagen bij het besluit.

De Veiligheidsraadresolutie werd in 2011 in Sint Maarten middels de Sanctieregeling Libië geïmplementeerd.

 

Afghanistan

Op 17 juni 2011 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ingestemd met Resolutie 1988 (2011) betreffende de situatie in Afghanistan, die nog steeds een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid. Op 1 augustus 2011 heeft de Raad van de Europese Unie Besluit 2011/486/GBVB en Verordening (EU) nr. 753/2011 vastgesteld waarin - ten aanzien van personen, groepen, ondernemingen en entiteiten die zijn aangewezen door het bij Resolutie 1988 (2011) van de VN-Veiligheidsraad ingestelde sanctiecomité, dan wel vóór de goedkeuring van die resolutie door het bij de Resoluties 1267 (1999) en 1333 (2000) van de VN-Veiligheidsraad ingestelde sanctiecomité - wordt voorzien in de bevriezing van tegoeden en economische middelen, beperkingen op de toelating tot de EU, een verbod op de directe of indirecte levering, verkoop of overdracht van wapens en militaire uitrusting en een verbod op de verstrekking van daarmee verband houdende bijstand en diensten.

 

Syrië

De gewelddadige repressie en de schending van de mensenrechten van de Syrische bevolking door de regering van Syrië hebben de Europese Unie doen besluiten tot sancties tegen dat land. De beperkende maatregelen zijn opgenomen in Besluit 2011/782/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 1 december 2011, in Besluit 2013/255/GBVB van 31 mei 2013 en in Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van de Europese Unie van 18 januari 2012. De beperkende maatregelen bestaan uit een wapenembargo, een verbod op de levering van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, reisbeperkingen voor en het bevriezen van tegoeden en economische middelen van personen en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de gewelddadige repressie, een verbod op de uitvoer van apparatuur voor toezicht op telecommunicatie voor gebruik door het Syrische regime, een verbod op de invoer of aankoop van aardolie of aardolieproducten, een verbod op de verkoop en levering aan de Centrale Bank van Syrië van nieuwe bankbiljetten en munten, een verbod op deelname aan bepaalde infrastructuurprojecten en investeringen daarin, alsmede aanvullende beperkingen op de overdracht van middelen en de verstrekking van financiële diensten.

 

Sudan

De sancties tegen Sudan omvatten een wapenembargo, een verbod op technische en financiële bijstand in verband met militaire activiteiten, alsmede financiële sancties en reisbeperkingen voor een aantal personen die het vredesproces belemmeren of een bedreiging vormen voor de stabiliteit in Darfur en de regio, door onder andere mensenrechten of het wapenembargo te schenden of die verantwoordelijk zijn voor offensieve militaire vluchten in en boven de Darfurregio.

In 2004 (Resolutie 1556) en 2005 (resolutie 1591) heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties tot sancties besloten, gevolgd in 2005 door de EU. In 2014 besloot de Raad van de Europese Unie om de sancties ten aanzien van Sudan te scheiden van die ten aanzien van Zuid-Sudan.

In Sint Maarten werden de sancties in 2014 middels de Sanctieregeling Sudan geïmplementeerd.

 

Zuid-Sudan

De sancties omvatten een wapenembargo, een verbod op technische en financiële bijstand in verband met militaire activiteiten, alsmede financiële sancties en reisbeperkingen voor een aantal personen die het politieke proces in Zuid-Sudan belemmeren, alsmede personen die verantwoordelijk zijn voor de schending van de mensenrechten in Zuid-Sudan.

De Raad van de Europese Unie besloot in 2014 met Verordening (EU) nr. 784/2014 de sancties tegen Zuid-Sudan te scheiden van die tegen Sudan.

In Sint Maarten werden de sancties tegen Zuid Sudan middels de Sanctieregeling Zuid-Sudan geïmplementeerd.

 

Jemen

Overeenkomstig Resolutie 2140 (2014) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 26 februari 2014 werden door de Raad van de Europese Unie middels Verordening (EU) nr. 1352/2014 van 18 december 2014 beperkingen inzake het binnenkomen of doorreizen en het bevriezen van tegoeden en economische middelen vastgesteld. Deze beperkende maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten en lichamen waarvoor door het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad op 7 november 2014 is vastgesteld dat zij handelingen verrichten of handelingen steunen die de vrede, de stabiliteit of de veiligheid van Jemen ondermijnen.

 

Oekraïne

Op 5 maart 2014 nam de Raad het besluit om de voormalige president van Oekraïne Yanukovitch en zijn vertrouwelingen op de sanctielijst te zetten i.v.m. verduistering van staatstegoeden. De achtergrond is dat de EU-lidstaten de tegoeden van deze personen bevriezen (en geen toegang tot EU-grondgebied verstrekken) in afwachting van de strafrechtelijke onderzoeken in Oekraïne. Zodra er een rechtshulpverzoek komt uit Oekraïne, kan de betreffende EU-lidstaat de tegoeden dan overmaken aan Oekraïne. Met het oog op de bevriezingsmaatregelen heeft de Raad van de Europese Unie Verordening (EU) nr. 208/2014 vastgesteld.

Op 14 april 2014 heeft de Raad van de Europese Unie, gebaseerd op Verordening (EU) nr. 208/2014, met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 381/2014 de lijst met personen die door sancties worden getroffen met vier personen uitgebreid. Ook zijn ten aanzien van drie personen correcties doorgevoerd betreffende hun geboortedata.

Beide Verordeningen zijn in Sint Maarten geïmplementeerd middels Sanctielandsbesluit Oekraïne van 4 augustus 2014 (AB 58).

De sanctielijst is sindsdien een paar maal geactualiseerd (sommige personen zijn van de sanctielijst afgehaald omdat er tegen hen geen strafrechtelijk onderzoek loopt in Oekraïne) en de geldigheidsduur is verlengd t/m 6 maart 2016; bovendien is een rectificatie doorgevoerd. Gelet op de aard van die wijzigingen, de kenbaarheid van de implementatie van die aanvullende sanctie in Sint Maarten en de overzichtelijkheid is besloten de geconsolideerde versie van Verordening (EU) nr. 208/2014 in deze Sanctieregeling op te nemen.

 

Territoriale integriteit Oekraïne

De gebeurtenissen in de betrekkingen tussen Oekraïne en de Russische Federatie vormden voor de Raad van de Europese Unie op 17 maart 2014 aanleiding om onder meer de tegoeden te bevriezen van 21 personen uit de Krim en Rusland die verantwoordelijk worden gehouden voor acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen. Hiertoe heeft de Raad van de Europese Unie voorzien in Verordening (EU) nr. 269/2014.

De sanctielijst bij deze Verordening is na diens vaststelling verschillende malen uitgebreid.

Sindsdien zijn ook tweemaal de sanctiecriteria aangepast: zo kwamen ook zogenoemde “cronies” onder de sancties te vallen, dat wil zeggen mensen of instanties die actief materiële of financiële steun verlenen aan of profijt trekken van Russische beleidsmakers die verantwoordelijk zijn voor de inlijving van de Krim en Sebastopol of de destabilisatie van Oost-Oekraïne. Ook besloot de Raad de beperkende maatregelen uit te breiden tot individuen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen die transacties sluiten met separatistische groepen in de regio Donbass.

Verordening (EU) nr. 269/2014 evenals bovengenoemde wijzigingen zijn neergelegd in Sanctielandsbesluit Territoriale Integriteit Oekraïne van 4 augustus 2014 (AB 59).

Verordening (EU) nr. 269/2014 en de daarop gebaseerde Uitvoeringsverordeningen zijn sindsdien op onderdelen gecorrigeerd. Bovendien zijn de listings een paar maal aangepast en is de sanctielijst verlengd tot 15 september 2015. Gelet op de aard van de wijzigingen, de kenbaarheid van de implementatie van die aanvullende sanctie in Sint Maarten en de overzichtelijkheid is besloten de geconsolideerde versie van Verordening (EU) nr. 269/2014 in deze Sanctieregeling op te nemen.

 

Destabilisatie Oekraïne

Op 22 juli 2014 besloot de Raad, omdat Rusland geen gehoor gaf aan de eisen die werden gesteld, om de beperkende maatregelen aan te scherpen. De nieuw aangenomen maatregelen, neergelegd in Verordening (EU) nr. 833/2014, dienden Rusland een hogere prijs te doen betalen voor zijn acties die de territoriale integriteit, de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen, en dienden voorts een vreedzame oplossing van de huidige situatie te bevorderen.

De Raad van de Europese Unie heeft op 8 september 2014 besloten tot nog verdergaande beperkende maatregelen in reactie op de immer voortdurende acties van de Russische Federatie die de Oekraïne verder destabiliseren. Teneinde druk uit te oefenen op de regering van de Russische Federatie voorziet Verordening (EU) nr. 960/2014 in de volgende aanvullende beperkende maatregelen: een uitbreiding van het verbod op de verkoop of levering van goederen voor tweeërlei gebruik, alsmede technische en financiële bijstand of tussenhandeldiensten, naar gemengde eindgebruikers (was alleen militaire eindgebruikers), een verbod op de verstrekking van bepaalde diensten bestemd voor de diepzee-exploratie en productie van olie, de exploratie en productie van olie in het Arctisch gebied of schalieolieprojecten en verdere beperkingen inzake de toegang tot de kapitaalmarkt voor bepaalde instellingen.

 

Inlijving Krim

Aangezien er nog geen einde is gekomen aan de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol, is de Raad van de Europese Unie van oordeel dat extra maatregelen moeten worden genomen ter beperking van de handel met en de investeringen in de Krim en Sebastopol. De Raad van de Europese Unie heeft daarom op 18 december 2014 Verordening (EU) nr. 1351/2014 vastgesteld. Deze verordening wijzigt Verordening (EU) nr. 692/2014 waarin, als antwoord op de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol een aantal handelsbeperkende maatregelen waren opgenomen.

De uitbreiding van de sancties betreffen een uitbreiding van het investeringsverbod van enkele sectoren naar een volledig investeringsverbod in bedrijven (“entiteiten”) in Krim of Sebastopol, een verdieping van het exportverbod van goederen en technologie in de bestaande sectoren transport, telecommunicatie, energie en olie/gas/mineralenexploratie naar de Krim of Sebastopol, een verdieping van het verbod op diensten gerelateerd aan de infrastructuur van de Krim of Sebastopol en de introductie van een nieuw verbod op het verlenen van diensten gerelateerd aan de toerisme industrie in de Krim of Sebastopol en het aandoen van diens havens door cruiseschepen.

 

Financiële paragraaf

De onderhavige ministeriële regeling, brengt geen financiële consequenties met zich mee voor het Land.

 

De goederen- en technische restricties in de onderhavige regelingen hebben geen gevolgen voor de bedrijvigheid van ondernemingen actief in Sint Maarten, omdat Sint maarten dergelijke goederen niet produceert. In het geval de controle op de invoer, uitvoer en transit een product op de sanctielijst aantreft zal dat consequenties hebben voor de exporteur, importeur en verhandelaar en niet voor het land Sint Maarten.

Het is mogelijk dat bepaalde personen en instanties die getroffen worden door financiële en economische sancties betrekkingen onderhouden met financiële instellingen op Sint Maarten. Mocht dat al het geval zijn dan zullen deze instellingen de tegoeden moeten bevriezen. Dat kan deze instellingen raken; echter niet het land Sint Maarten.

Met de uitvoering van deze sanctiemaatregelen zijn o.a. het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten en Douane belast. Dit vormt echter onderdeel van hun toezichthoudende functie. Verder zorgt de opbouw van deze Sanctieregeling ervoor dat bij vaststelling van nieuwe sancties sprake zal zijn van een efficiencyslag in het wetgevingstraject.

 

Artikelsgewijs deel

 

Artikel 1

Voor de leesbaarheid is ‘sancties’ gedefinieerd in artikel 1. Dit voorkomt dat telkens verwezen hoeft te worden naar Veiligheidsraadresoluties alsmede verordeningen, gemeenschappelijke standpunten of besluiten van de Europese Unie. De definitie kan zo nodig worden aangevuld, indien dit noodzakelijk is voor een te implementeren sanctie.

 

Daarnaast zijn de woorden “middelen”, “bevriezing van middelen” en “financiële diensten” gedefinieerd, in verband met de uitvoering van artikel 6.

 

Artikel 2

Met dit artikel worden de sancties van toepassing. Dit betekent dat de artikelen uit resoluties, verordeningen, gemeenschappelijke standpunten en besluiten van kracht zijn, voor zover dit mogelijk is. Dit is namelijk niet altijd mogelijk, zoals indien sprake is van een verplichting voor een lidstaat, de Europese Unie of Europese instelling. Sint Maarten is immers geen lidstaat of Europese instelling. Een voorbeeld van zo’n bepaling die niet onmiddellijk van toepassing is, is artikel 30 van Verordening (EU) nr. 36/2012 waarin is bepaald dat de lidstaten en de Commissie elkaar onverwijld in kennis stellen van de krachtens die verordening getroffen maatregelen. Een ander voorbeeld uit dezelfde verordening is artikel 2 ter, tweede lid, waarin regels zijn vastgesteld voor de bevoegde autoriteit van de lidstaten, als genoemd op de websites die in bijlage III van die verordening worden vermeld. Om zo’n verplichting voor Sint Maarten van toepassing te laten zijn, dient een aanvullende regel te worden vastgesteld. Een voorbeeld hiervan is artikel 5 van deze Sanctieregeling, waarin de bevoegde autoriteit voor Sint Maarten is geregeld.

 

Het komt ook voor dat in een artikel van een verordening of besluit dat van toepassing is, verwezen wordt naar regelgeving die niet in Sint Maarten geldt. In dat geval is de regel waarnaar wordt verwezen ook van toepassing, maar alleen in combinatie met het betreffende artikel waarin de verwijzing staat. Een voorbeeld hiervan is artikel 2 ter, derde lid, van Verordening (EU) nr. 36/2012 waarin wordt verwezen naar artikel 11 van Verordening (EU) nr. 428/2009 betreffende dual use goederen.

 

Het tweede lid regelt dat de sancties voor een ieder vrij toegankelijk zijn en dat de norm daarmee voldoende kenbaar is. Het uitgangspunt is dat sancties als bijlage bij de regeling worden opgenomen. Sancties die reeds bij publicatieblad van de Europese Unie of de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zijn bekend gemaakt, hoeven niet in de bijlage te worden opgenomen. Evenals het Afkondigingsblad zijn de publicatiebladen immers gratis en eenvoudig te raadplegen via de website http://eur-lex.europa.eu/oj/direct-access.html voor Europese besluiten en http://www.un.org/en/sc/documents/resolutions/ voor resoluties. Nu de regeling in het Afkondigingsblad wordt geplaatst vindt de bekendmaking plaats conform artikel 89 van de Staatsregeling en artikel 3, onder g, van de Landsverordening bekendmaking en inwerkingtreding.

 

Artikel 3

Het komt met regelmaat voor dat sanctiemaatregelen worden gewijzigd, bijvoorbeeld vanwege aanpassingen van redactionele aard of de in de bijlage genoemde personen of goederen waar de sanctie op betrekking heeft. Gelet op de Koninkrijkverplichting en internationale verplichting dienen de sancties onverwijld conform die wijzigingen te worden aangepast. Het eerste lid regelt daartoe dat de Minister van Algemene Zaken hierover beslist. Daarmee wordt voldaan aan de CFATF aanbeveling om zonder vertraging sancties vast te stellen. Het tweede lid verduidelijkt dat op deze wijzigingen de regeling van overeenkomstige toepassing is.

 

Artikel 4

Dit artikel regelt dat het verboden is om in strijd te handelen met sancties. Op overtredingen van dit artikel is artikel 15 van de Sanctielandsverordening van toepassing. Het tweede lid regelt uitzonderingen op dit verbod. Om het overzicht te bewaken en flexibel te zijn voor wijzigingen, bestaat het artikel uit onderdelen. Het is namelijk niet uit te sluiten dat bij het implementeren van toekomstige sancties uitzonderingen worden vastgesteld.

In het tweede lid is een vrijstelling opgenomen die het mogelijk maakt om activiteiten te ondersteunen die in het kader van de Organisatie voor het verbod op chemische wapens (OPCW) worden ontplooid voor de verwijdering van chemische wapens conform punt 10 van Resolutie 2118 (2013) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

 

Artikel 5

Indien een sanctie een bevoegde autoriteit regelt, is in dit artikel de aangewezen bevoegde autoriteit voor Sint Maarten bepaald. Het artikel is zo opgeschreven dat de aangewezen bevoegde autoriteit telkens gelezen dient te worden daar waar in de verordening of het besluit wordt verwezen naar de bevoegde autoriteit van een lidstaat of naar de op een bijlage bij de verordening genoemde website.

De bevoegde autoriteit is de Minister van Algemene Zaken, indien noodzakelijk, samen met de minister of ministers die het betreft of gehoord hebbende de Centrale bank van Curaçao en Sint Maarten. Ter behartiging van de continuïteit en het bewaken van uniform optreden, is de Minister van Algemene Zaken te allen tijde de bevoegde autoriteit. Afhankelijk van de wettelijke taak, is er sprake van medebevoegdheid van de minister(s) die het betreft of dient de Centrale bank van Curaçao en Sint Maarten gehoord te worden.

 

Artikel 6

Ter naleving van internationale afspraken kunnen gelet op artikel 2 van de Sanctielandsverordening bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere regels worden gesteld. Daarom wordt gelet op de oproep in VN-resolutie 1373 aan verdragspartijen om nationale beperkende maatregelen te treffen, aan de Minister van Algemene Zaken, in overeenstemming met de minister of ministers die het betreft, de bevoegdheid gegeven om individuele personen of organisaties aan te wijzen wiens tegoeden kunnen worden bevroren. Daarbij worden alle middelen die toebehoren aan die personen en organisaties bevroren. Ook wordt het verboden om financiële diensten dan wel middelen ter beschikking te stellen aan deze personen of organisaties. Tot een dergelijke maatregel kan worden overgegaan indien betrokkene behoort tot de kring van personen of organisaties, bedoeld in VN-resolutie 1373 en als ten aanzien van betrokkene – nog – geen Europees besluit (EU-listing) van toepassing is. De Minister van Algemene Zaken houdt bij toepassing van zijn bevoegdheid rekening met de personen die door andere landen van het Koninkrijk zijn aangewezen teneinde een uniform buitenlands veiligheidsbeleid te bereiken.

 

Artikel 7

Dit artikel bepaalt dat vergunningen en ontheffingen kunnen worden afgegeven bij ministeriële beschikking van de Minister van Algemene Zaken. Afhankelijk van de wettelijke taak, is er sprake van medebevoegdheid van de minister(s) die het betreft.

Ten behoeve van de vergunningafgifte zal een procedure worden opgesteld, die zal worden opgenomen in een Handboek sancties. De procedure zal erop zijn gericht dat het proces van afgifte met de nodige zorgvuldigheid plaatsvindt, waarbij binnen de kaders van de internationale afspraken wordt gebleven. Om een paar voorbeelden te noemen.

In Resoluties van de Veiligheidsraad en in regelgeving van de EU is vaak opgenomen dat het VN sanctiecomité, de EU-lidstaten of de Europese Commissie dienen te worden geïnformeerd over de vergunning of ontheffing. Daarnaast dient soms een voornemen tot vergunning- of ontheffingverlening te worden voorgelegd voor goedkeuring aan het VN sanctiecomité (zie o.a. artikel 5 van Verordening 1352/2014).

 

Artikel 8

Met deze regeling worden geldende sanctieregelingen ingetrokken, zodat er één sanctieregeling van kracht is waarin alle sancties – die niet al bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, zijn vastgesteld – zijn gebundeld. Dit bevordert het overzicht van de sancties. Daarnaast regelt de intrekking dat niet langer een uitzondering wordt gemaakt op de strafbepaling bij het onbewust overtreden van een verbodsbepaling. Deze uitzondering sluit namelijk niet aan bij de Koninkrijkafspraken noch is het wetstechnisch juist.

 

Artikel 9

De bevoegdheid van de Ombudsman om bekrachtigde maar niet in werking getreden wettelijke regelingen voor te leggen aan het Constitutioneel Hof kan in uitzonderlijke gevallen met een spoedeisend belang buiten toepassing worden gelaten. Bij deze ministeriële regeling is sprake van een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 127, derde lid, van de Staatsregeling, zoals nader uitgewerkt in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van de Landsverordening Constitutioneel Hof. Deze spoedige inwerkingtreding is noodzakelijk, omdat met deze ministeriële regeling internationale sanctionerende regels worden geïmplementeerd. Sint Maarten heeft namelijk de verplichting om de sancties zonder vertraging te implementeren. Dat een aantal sancties niet onmiddellijk zijn geïmplementeerd, wordt hiermee rechtgezet. De sancties die met deze Sanctieregeling worden vastgesteld worden, gelet op artikel 8, tweede lid, van de Sanctielandsverordening, op een later moment bevestigd in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen. De Ombudsman krijgt dan uiteraard wel de gelegenheid om de bepalingen voor te leggen aan het Constitutioneel Hof.

 

 

De Minister van Algemene Zaken