Organisatie | Utrecht (Utr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning Utrecht 2016 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning Utrecht 2016 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 01-01-2016.
Deze regeling vervangt de Verordening voorzieningen Wmo 2015.
Artikel 7.2 bevat overgangsbepalingen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-01-2016 | 01-01-2016 | 01-01-2018 | nieuwe regeling | 14-01-2016 Gemeenteblad, 25-01-2016 | 2 |
De raad van de gemeente Utrecht;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Utrecht 2016.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF); de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) opgestelde classificatie voor het beschrijven van het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. Deze internationale standaard vormt de basis voor het objectief vaststellen van beperkingen en participatieproblemen.
Vakantie: aaneengesloten dagen waarop belanghebbende buiten de gemeente Utrecht verblijft, maar nog wel aangemerkt kan worden als ingezetene van de gemeente Utrecht. De maximale aaneengesloten vakantieduur bedraagt 6 weken. Binnen een kalenderjaar worden de verschillende vakantieperiodes bij elkaar opgeteld en kunnen samen nooit meer bedragen dan 13 weken per kalenderjaar. Ook in geval de vakantie opgenomen wordt over twee aansluitende kalenderjaren kan niet meer dan 6 weken aangesloten opgenomen worden
Hoofdstuk 2 Maatschappelijke ondersteuning
Paragraaf 2.1 Procedure melding, onderzoek en aanvraag
Artikel 2.1.1 Melding en onderzoek
Als de medewerker heeft vastgesteld dat het een melding in de zin van de wet is en de in het derde lid genoemde situatie niet van toepassing is, stelt deze een onderzoek in conform artikel 2.3.2 van de wet. Dit tenzij de situatie bij de medewerker voldoende bekend is als gevolg van eerdere meldingen.
Indien de cliënt dit wenst, kan de cliënt zich bij het doen of afhandelen van de melding laten ondersteunen door iemand uit zijn eigen netwerk of een onafhankelijke derde. Het College wijst de cliënt tijdens de melding op de mogelijkheid een beroep te doen op de onafhankelijke cliëntondersteuning en waar die verkregen kan worden.
Paragraaf 2.3 Criteria voor verstrekking van een maatwerkvoorziening
Artikel 2.3.1 Algemene criteria voor een maatwerkvoorziening
Een cliënt kan binnen de kaders van de wet, het door de raad vastgestelde beleidsplan Wmo en deze verordening in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening als:
de belemmeringen niet in voldoende mate kunnen worden opgelost door de versterking van de eigen kracht, de inzet van het eigen netwerk of vrijwilligers, door gebruik te maken van een oplossing die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd of van voorliggende of algemene voorzieningen.
Artikel 2.3.2 Weigeringsgronden voor een maatwerkvoorziening
In aanvulling op artikel 2.3.1 van deze verordening kan het college een maatwerkvoorziening, gericht op het versterken of behoud van de zelfredzaamheid of participatie weigeren, als naar het oordeel van het college:
Artikel 2.3.3 Aanvullende criteria beschermd wonen en opvang
In aanvulling op artikel 2.3.1 van deze verordening kan een cliënt binnen de kaders van de wet, het door de raad vastgestelde beleidsplan Wmo en deze verordening, in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening in verband met beschermd wonen en opvang, anders dan in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, als:
Artikel 2.3.4 Aanvullende criteria mantelzorgondersteuning met verblijf
In aanvulling op artikel 2.3.1 van deze verordening gelden voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van mantelzorgondersteuning, gepaard gaand met verblijf, de volgende criteria:
Artikel 2.3.7 Aanvullende bepalingen woonvoorzieningen
Het college verstrekt geen woonvoorziening indien deze redelijkerwijs regulier verkrijgbaar en voor de cliënt financieel bereikbaar is. De mogelijkheid om de kosten te verrekenen in de huur of hypotheek en/of als bijzondere kosten af te trekken van de Inkomstenbelasting, kan door het college bij de beoordeling van de financiële bereikbaarheid worden meegewogen.
Hoofdstuk 3 Een Persoonsgebonden budget
Artikel 3.1 De wijze van aanvragen van een pgb
Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken pgb, dient de cliënt daartoe volgens een door het college ter beschikking gesteld format een gemotiveerde aanvraag in, gebaseerd op het ondersteuningsplan, waarbij de cliënt aangeeft:
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden indien:
de ondersteuning die door één en dezelfde persoon geleverd wordt meer bedraagt dan 48 uur per week. Bij het vaststellen of deze 48 uur per week overschreden wordt kan ook betrokken worden de hoeveelheid ondersteuning die deze persoon, al dan niet via een pgb, levert aan andere personen of gezinsleden
Hoofdstuk 4 Bijdragen voor het gebruik van voorzieningen
Paragraaf 4.1 Eigen bijdrage voor voorzieningen
Artikel 4.1.1 Bijdrage algemene voorzieningen
Voor een algemene voorziening kan een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage worden gevraagd. Het college kan hiertoe beleidsregels opstellen.
Artikel 4.1.6 Afwijkende vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening ten behoeve van eigen bijdrage
In afwijking van hetgeen gesteld is in artikel 4.1.4 en artikel 4.1.5 wordt de kostprijs van de voorziening die onder de titel Arbeidsmatige activering of Thuisbegeleiding wordt aangeboden, vastgesteld op nihil.
Hoofdstuk 5 Kwaliteit, klachten en betrekken inwoners
Instellingen borgen de volgende kwaliteit tijdens de door hen geleverde dienstverlening:
Kwaliteit van zorg. Het gaat hierbij om de inzet van effectieve methodieken; het inzetten van personeel dat in kennis, houding en vaardigheden deskundig is; het afstemmen van de ondersteuning op de behoeften van de klant en, indien meerdere aanbieders betrokken zijn bij het leveren van ondersteuning, het afstemmen van het geheel aan ondersteuning vanuit klantperspectief.
Artikel 5.2 Budget voor aanbieders van dienstverlening
Indien de dienstverlening wordt uitgevoerd door een derde partij, dan stelt het college een redelijk budget ter beschikbaar voor de te leveren ondersteuning. Dit ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening.
Het college kan de uiteindelijk over een kalenderjaar te betalen vergoeding aan een aanbieder van dienstverlening korten als een niet of onvoldoende geleverde prestatie daar aanleiding toe geeft of vanwege het overschrijden van de normen zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT).
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 14 januari 2016
De griffier,
mr. M. van Hall
De burgemeester,
mr. J.H.C. van Zanen
Toelichting bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning Utrecht 2016
De wet bepaald dat de gemeente een verordening dient vast te stellen ten behoeve van de uitvoering van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid rond maatschappelijke ondersteuning.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit artikel worden een aantal veelgebruikte termen omschreven die voorkomen in de verordening en de onderliggende beleidsregels. Niet alle termen komen voor in de verordening of de beleidsregels. Er is voor gekozen ook een aantal termen te omschrijven die zullen worden gebruikt in de uitvoering. Het doel is duidelijkheid te verschaffen over wat met verschillende termen wordt bedoeld.
Artikel 1.2 Reikwijdte verordening
In dit artikel wordt beschreven wie aanspraak kan maken op deze verordening. Hoewel de wet de reikwijdte ook omschrijft, is er voor gekozen dit ook op te nemen in de verordening. Op die manier ontstaat een juridische grondslag in de verordening om een onterecht beroep te kunnen afwijzen.
In het derde lid wordt specifiek aangegeven dat ook niet-ingezetenen van Utrecht een verzoek kunnen doen voor op opvang en beschermd wonen.
Hoofdstuk 2 Maatschappelijke ondersteuning
Paragraaf 2.1 Procedure melding, onderzoek, aanvraag
In deze paragraaf wordt de procedure beschreven die wordt toegepast bij een verzoek van een burger om ondersteuning in het kader van de Wmo.
Artikel 2.1.1 Melding en onderzoek
De te volgen procedure om aanspraak te maken op maatschappelijke ondersteuning is beschreven in de wet. Omwille van de duidelijkheid is het ook in de verordening opgenomen. Hiermee ontstaat ook een juridische basis in de verordening waarop zowel de burger als de gemeenten zich kunnen beroepen.
Het college krijgt met dit artikel de bevoegdheid te bepalen hoe de voorgeschreven procedure wordt vormgegeven. Deze bevoegdheid is tevens een verplichting aan het college helderheid te verschaffen aan de burger over de wijze waarop deze een verzoek tot ondersteuning kan indienen.
Met ‘het college’ zoals benoemd in dit artikel wordt bedoeld de (medewerkers van) de buurtteamorganisatie of gemeentelijke afdeling die belast zijn met de uitvoering van de procedure. Het college geeft hiertoe mandaat aan de betreffende organisatie of afdeling.
Het verslag is een verplicht onderdeel van de procedure. Het ondersteuningsplan kan een afzonderlijk deel zijn van dit verslag. Het verslag beschrijft vooral de gevolgde procedure en de afwegingen die daarbij zijn gemaakt. Het ondersteuningsplan beschrijft de gekozen oplossingsrichtingen, doelstellingen en de aanpak.
De burger die aanspraak maakt op ondersteuning heeft recht op een verslag. Het verslag wordt vertrekt aan de burger, tenzij de burger hier geen prijs op stelt.
Het college heeft de bevoegdheid regels op te stellen over de wijze waarop het verslag tot stand komen en waar het verslag aan moet voldoen.
Indien uit het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, moet deze worden aangevraagd. De wijze waarop dat gebeurt, kan door het college worden bepaald. Hier is voor gekozen om bureaucratie zo veel mogelijk te voorkomen. Een standaardprocedure past niet altijd bij de uitvoeringspraktijk. Een bepaalde mate van flexibiliteit is daarbij noodzakelijk.
Paragraaf 2.2 Vormen van maatschappelijke ondersteuning
Artikel 2.2.1 Inzet voorzieningen
In het kader van deze verordening kan ondersteuning worden geboden in de vorm van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening.
Het college heeft de bevoegdheid om voorwaarden te stellen aan het gebruik van deze voorzieningen. Het gaat hier nadrukkelijk niet over regels over het recht op voorzieningen, maar over gebruiksvoorwaarden wanneer de voorziening is toegekend. Denk hierbij aan bijvoorbeeld bruikleenvoorwaarden.
In lid 3 wordt aangegeven dat er een rangorde is bij de inzet van voorzieningen. In het beleidsplan Wmo is deze aangegeven: Eerst het zelforganiserend vermogen benutten, dan pas algemene voorzieningen inzetten. Wanneer algemene voorzieningen niet voldoen of niet aanwezig zijn kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.
Artikel 2.2.2 Reikwijdte van de maatschappelijke ondersteuning
In dit artikel wordt een nadrukkelijke rol gegeven aan de gemeenteraad als het gaat het bepalen van een aanvaardbaar niveau van zelfredzaamheid en participatie. De gemeenteraad heeft dit bepaald in het beleidsplan Wmo. Het college krijgt hiermee de opdracht ondersteuning te bieden die bijdraagt aan het bereiken van dat door de gemeenteraad vastgestelde niveau.
Uitgangspunt is dat de wet bepaalt dat de ondersteuning die de gemeente biedt een afdoende bijdrage levert. Dit is ook in de verordening overgenomen. Deze bepaling impliceert dat de ondersteuning door het college niet volledig compenserend hoeft te zijn, maar wel een zodanig niveau heeft dat de burger werkelijk in staat wordt gesteld om te participeren. Enige vorm van eigen inzet door de burger mag hierbij dus worden verwacht.
Voor diverse algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen geldt dat ze zijn te vertalen in een bedrag. Ook kan er sprake zijn van een bepaald percentage dat al dan niet wordt vergoed. De normbedragen voor deze situaties en de van toepassing zijnde percentages worden vastgelegd in een afzonderlijk financieel besluit. Deze wordt door de raad vastgesteld.
Er is gekozen voor een afzonderlijk financieel besluit omwille van overzichtelijkheid en de noodzakelijke flexibiliteit. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor een bedrag en/of percentage op korte termijn aangepast moet worden.
Dit financieel besluit geldt slechts als richtinggevend kader. Of de daarin bepaalde bedragen toereikend dan wel te ruim zijn hangt immers af van individuele omstandigheden. Indien wordt afgeweken van het besluit, wordt dit in een individuele situatie gemotiveerd.
Artikel 2.2.3 Tegemoetkoming zorgkosten
In de wet is geregeld dat het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming kan verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Deze bevoegdheid moet in de verordening worden geregeld.
Paragraaf 2.3 Criteria voor verstrekking van een maatwerkvoorziening
Artikel 2.3.1 Algemene criteria voor maatwerkvoorziening
In dit artikel worden de algemene voorwaarden bepaald om in aanmerking te kunnen komen voor een maatwerkvoorziening.
In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen een belemmering en een beperking.
Een beperking is een aandoening op grond van de ICF. Echter niet alle beperkingen leiden tot een belemmering in de zelfredzaamheid of participatie. Pas al het college heeft vastgesteld dat een beperking leidt tot een belemmering in de zelfredzaamheid of participatie kan er sprake zijn van de noodzaak tot ondersteuning.
Tevens wordt hier bepaald dat wordt gekozen voor inzet van de goedkoopste adequate voorziening. Dit betekent dat uit alle voorzieningen die als adequaat worden beoordeeld de goedkoopste wordt verstrekt. Daarbij wordt rekening gehouden met de te verwachten gebruiksduur. Zo kan een duurdere voorziening op lange termijn goedkoper zijn indien vooraf duidelijk is dat de voorziening langdurig zal worden gebruikt. Dit artikel geeft ook ruimte voor hergebruik van voorzieningen, mits de voorziening doelmatig is. Bij hergebruik gaat doelmatig ook over de staat van de voorziening.
Het college heeft de mogelijkheid om procedureregels te stellen. Aanvullend op de aanvraag (artikel 2.1.3) gaat het hier bijvoorbeeld om de procedure waarmee wordt bepaald welke voorziening het meest doelmatig is en aan welke (technische of inhoudelijke) eisen deze moet voldoen.
Artikel 2.3.2 - 2.3.7 Weigeringsgronden en aanvullende criteria
In dit artikel wordt ingegaan op specifieke omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het bepalen van de noodzaak tot ondersteuning via specifieke maatwerkvoorzieningen.
Hoofdstuk 3 Ondersteuning in de vorm van een PGB
Artikel 3.1 Het aanvragen van een PGB
Een PGB is geen voorzieningen, maar de verzilveringvorm van een toegekende maatwerkvoorziening. De burger zal gemotiveerd moeten aangeven waarom een PGB meer passend is dan een maatwerkvoorziening in natura. In dit artikel worden de voorwaarden bepaald waaronder de maatwerkvoorziening kan worden verzilverd in de vorm van een PGB.
Tevens zijn in dit artikel bepalingen opgenomen die tot doel hebben de kwaliteit van de zorg te borgen en te borgen dat de besteding van het PGB werkelijk ten goede komt aan de ondersteuning van de kwetsbare persoon.
Artikel 3.2 Hoogte van het PGB
In dit artikel wordt beschreven hoe de hoogte van het PGB wordt bepaald. Binnen de toepassing van dit artikel moet individueel maatwerk worden geleverd. Het college heeft dan ook de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken wanneer daar in een individuele situatie aanleiding toe is.
Artikel 3.3 Besteding en verantwoording van het PGB
De wet bepaalt dat het PGB wordt aangeboden in de vorm van trekkingsrecht dat wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dit artikel biedt de juridische basis om de burger te committeren aan de voorwaarden die hiervoor gelden.
Hoofdstuk 4 Bijdragen voor gebruik van voorzieningen
De wet biedt binnen kaders de mogelijkheid een bijdrage te vragen voor het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De wet bepaalt dat de bijdrage voor een algemene voorziening onafhankelijk is van het inkomen, terwijl de bijdrage voor een maatwerkvoorziening juist afhankelijk is van het inkomen.
Artikel 4.1.1 Bijdrage algemene voorzieningen
De verordening biedt de mogelijkheid aan het college om een bijdrage te vragen voor het gebruik van een algemene voorziening. In het beleidsplan Wmo is bepaald dat algemene voorzieningen in principe kosteloos toegankelijk zijn. Er kunnen omstandigheden zijn waarbij een bijdrage ondanks dat uitgangspunt gerechtvaardigd is. Denk hierbij aan kosten die ook zouden zijn gemaakt wanneer geen ondersteuning nodig was geweest, bijvoorbeeld een onkostenvergoeding voor koffie en thee, een maaltijd, een slaapplaats of vervoer. Het betreft hier geen limitatieve opsomming.
Artikel 4.1.2 Inkomensafhankelijke eigen bijdrage maatwerkvoorziening
Dit artikel bepaalt dat voor een maatwerkvoorziening een inkomensafhankelijke eigen bijdrage is verschuldigd. De wet bepaalt dat het opleggen van een eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening in de verordening moet zijn vastgeld. De inning van deze eigen bijdrage loopt via het CAK.
Het tweede lid regelt het opleggen van een eigen bijdrage aan de ouders van een minderjarige waarvoor de woning wordt aangepast. De wet geeft de gemeente de mogelijkheid dit te doen, mist het in de verordening is bepaald. De woningaanpassing is de enige maatwerkvoorziening voor een minderjarige waarvoor een eigen bijdrage mag worden gevraagd. De reden hiervan is dat een woningaanpassing altijd wordt toegekend aan de eigenaar/huurder van de woning en niet aan de minderjarige zelf.
Het derde lid bepaalt dat geen inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt gevraagd voor collectief (openbaar) vervoer. Dit betreft de Regiotaxi Utrecht. Deze wordt aangeboden in de vorm van een gesubsidieerde maatwerkvoorziening. De hoogte van de subsidie is bepaald op een niveau dat het mogelijk maakt om deze voorziening tegen regulier openbaar vervoer tarief aan te bieden aan de persoon aan wie deze maatwerkvoorziening is verstrekt. Om die reden wordt daar bovenop geen (extra) eigen bijdrage gevraagd. Om de mogelijkheid open te houden deze voorziening in de toekomst als een algemene voorziening aan te bieden is “…voor zover deze als maatwerkvoorziening wordt verstrekt”, toegevoegd.
In het vierde lid wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die geboden wordt in artikel 3.8, lid 2.a van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Hierin is bepaald dat de gemeente de mogelijkheid heeft met naam genoemde parameters die het CAK gebruikt voor het bepalen van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage, te wijzigen. Hiervan is gebruik gemaakt door het heffingspercentage dat standaard op 15% staat te verlagen naar 8%.
Het vijfde lid bepaalt dat het college de mogelijkheid heeft om de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang op een andere wijze vast te stellen en te innen dan door het CAK. De wet geeft hiervoor de ruimte. De reden hiervan is dat het proces van het CAK een vaste woon- of verblijfplaats vereist. Bij deze doelgroepen is dit echter niet altijd het geval of is het niet wenselijk dit adres te gebruiken.
Artikel 4.1.3 Berekening eigen bijdrage maatwerkvoorziening
Dit artikel regelt dat bij het opleggen van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen anders dan opvang, wordt aangesloten bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dit is wettelijk verplicht indien een gemeente kiest voor het opleggen van deze eigen bijdrage. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is de wettelijke grondslag op basis waarvan het CAK haar taak uitvoert.
Artikel 4.1.4 – 4.1.6 Vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening ten behoeve van berekening hoogte eigen bijdrage
De hoogte van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage is mede gebaseerd op de kostprijs van de verstrekte voorziening. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bepaalt namelijk dat de eigen bijdrage nooit meer kan bedragen dan de kostprijs. Daarom is het noodzakelijk de kostprijs van een maatwerkvoorziening vast te stellen. Deze artikelen regelen de wijze waarop de kostprijs wordt vastgesteld. Tevens wordt geregeld dat voor enkele specifieke voorzieningen de kostprijs op nul wordt gesteld.
Paragraaf 4.2 Blijk van waardering mantelzorgers
Artikel 4.2.1 Activiteit voor mantelzorgers
De wet bepaalt dat in de verordening wordt bepaald hoe een jaarlijkse blijk van waardering aan mantelzorgers wordt vormgegeven. Uitgangspunt is dat dit zo flexibel mogelijk kan worden ingevuld op een manier die aansluit bij de behoeften van mantelzorgers. Daarom is er voor gekozen het aanbod niet letterlijk vast te leggen in de verordening, maar dit vorm te geven door het college in overleg met het Stedelijk Steunpunt Mantelzorg
Hoofdstuk 5 Kwaliteit, klachten en betrekken inwoners
De wet bepaalt dat in de verordening het basis kwaliteitsniveau van de ondersteuning wordt vastgelegd. Dit artikel legt hiervoor de basis en geeft het college de bevoegdheid nadere eisen te stellen indien de uitvoeringspraktijk hierom vraagt.
Artikel 5.2 Budgetten voor aanbieders van dienstverlening
De wet bepaalt dat in de verordening moet zijn vastgelegd hoe het tarief voor maatwerkvoorzieningen wordt bepaald. Dit artikel legt hiervoor de basis en geeft het college de bevoegdheid nadere eisen te stellen indien de uitvoeringspraktijk hierom vraagt.
Artikel 5.3 Melding incidenten, calamiteiten en geweld
De wet bepaalt dat in de verordening moet zijn vastgelegd hoe wordt omgegaan met incidenten, calamiteiten en geweld bij het bieden van ondersteuning. Dit artikel legt hiervoor de basis en geeft het college de bevoegdheid nadere eisen te stellen indien de uitvoeringspraktijk hierom vraagt.
Artikel 5.4 Betrokkenheid bij de uitvoering van de wet
De wet bepaalt dat in de verordening moet zijn vastgelegd hoe burgers worden betrokken bij de uitvoering van de wet. Er is voor gekozen enige ruimte te bieden in de formulering. De reden hiervan is dat rekening moet worden gehouden met de huidige positie van bestaande adviesraden. Tegelijkertijd moet er ruimte zijn voor vernieuwing. In dit artikel worden hiertoe bevoegdheden gegeven aan het college. Dit is passend aangezien het hier gaat om de betrokkenheid van burgers bij de uitvoering van beleid.
Hoofdstuk 6 Bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om periodiek burgers en zorgaanbieders te controleren op respectievelijk het recht op de maatwerkvoorziening en naleving van contractuele afspraken. Deze bevoegdheid strekt zich ook uit tot de controle van de besteding van het PGB.
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid tot terugvordering van onterechte verstrekkingen.
Hoofdstuk 7 Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 7.1 Intrekking oude verordening
Met de inwerkingtreding van deze verordening, vervalt de Verordening voorzieningen Wmo 2015.
Artikel 7.2 Overgangsbepalingen
Dit artikel regelt hoe wordt omgegaan met aanvragen en verstrekkingen die zijn ingediend dan wel verstrekt voordat deze verordening van kracht werd.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2016. En geeft regels voor besluiten afgegeven op grond van eerdere verordening.