Organisatie | Zuidhorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn 2016 (gewijzigd) |
Citeertitel | het gewijzigde Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Tabel behorende bij hoofdstuk 8 |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-01-2016 | 01-01-2021 | Nieuwe regeling | 12-01-2016 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van 12 januari 2016
gelet op artikel van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat gelet op de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Zuidhorn 2015 waarin aan ons de bevoegdheid is gegeven om nadere regels te stellen;
besluit vast te stellen het volgende besluit:
Financieel Besluit maatschappelijk ondersteuning Zuidhorn 2016 (gewijzigd)
Hoofdstuk 2 Kosten voor rekening aanvrager, eigen bijdrage en berekening maximale periodebijdrage
Indien de belanghebbende een duurdere voorziening wil dan de goedkoopst compenserende voorziening komt het meerdere voor rekening van de belanghebbende.
In uitzondering op de voorgaande leden is geen eigen bijdrage verschuldigd voor jeugdigen (onder 18 jaar), rolstoelvoorzieningen, het collectief vervoer, verhuiskostenvergoeding, woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten, tijdelijke huisvesting, huurderving of voorzieningen met een waarde lager dan € 150,--.
Artikel 2.4 Maximale periodebijdrage
De eigen bijdrage over een periode van 4 weken is gelijk aan de wettelijke “maximale periodebijdrage” in die periode, tenzij deze bijdrage hoger is dan de “kosten van de voorziening per 4 weken” in die periode. In dat geval is de eigen bijdrage of het eigen aandeel gelijk aan de “kosten van de voorziening per 4 weken”.
Wanneer meerdere Wmo voorzieningen verstrekt worden en/of wanneer er ook voor WLZ- zorg een eigen bijdrage opgelegd wordt, geldt het anticumulatiebeginsel. Het anticumulatiebeginsel bepaalt dat de belanghebbende per 4 weken nooit meer betaalt dan de voor zijn situatie berekende “maximale periodebijdrage”, ongeacht de totale kosten van alle voorzieningen (Wmo en/of WLZ-zorg).
Artikel 2.5 Berekening maximale perdiodebijdrage
Bij de bepaling van de hoogte van de maximale periodebijdrage in een bepaald jaar wordt rekening gehouden met het verzamelinkomen van de belanghebbende en dat van zijn eventuele partner het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend. Onder verzamelinkomen wordt in dit besluit verstaan: het inkomen zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2016. De gegevens over het verzamelinkomen worden ingewonnen bij de belastingdienst.
De wettelijk bepaalde maximale periodebijdrage is voor ongehuwde personen jonger dan 65 jaar € 19,40 per 4 weken (norm 2016), met dien verstande dat indien zijn verzamelinkomen meer bedraagt dan € 22.486,-- het bedrag van € 19,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 22.486,-- per 4 weken;
De wettelijke bepaalde maximale periodebijdrage is voor ongehuwde personen van met de pensioengerechtigde leeftijd of ouder € 19,40 (norm 2016) per 4 weken, met dien verstande dat indien zijn verzamelinkomen meer bedraagt dan € 16.887,-- het bedrag van € 19,40 wordt verhoogd met dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 16.887,-- per 4 weken;
De wettelijk bepaalde maximale periodebijdrage is voor gehuwde personen, indien een van beiden jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd € 27,80 (norm 2016) per 4 weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke verzamelinkomen meer bedraagt dan € 28.177,-- het bedrag van € 27,80 wordt verhoogd met dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke verzamelinkomen en € 28.177,-- per 4 weken;
De wettelijk bepaalde maximale periodebijdrage is voor gehuwde personen die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt € 27,80 (norm 2016) per 4 weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke verzamelinkomen meer bedraagt dan € 23.374,-- het bedrag van € 27,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke verzamelinkomen en € 23.374,-- per 4 weken;
Hoofdstuk 3 Duur oplegging eigen bijdrage en vaststelling "Kosten van de voorziening per 4 weken"
Het college meldt de belanghebbende in een besluit tot verstrekking van een voorziening gedurende welke periode een eigen bijdrage verschuldigd is en hoe hoog het bedrag van de “Kosten van de voorziening per 4 weken” is of de totale kosten waarvoor de eigen bijdrage verschuldigd is..
Artikel 3.2 Eigen bijdrage huishoudelijke hulp (Hulp bij het huishouden)
Voor huishoudelijke hulp (hulp bij het huishouden) in natura (HH2) wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de huishoudelijke hulp wordt verstrekt. De “Kosten van de voorziening per 4 weken” worden als volgt vastgesteld: het aantal uren ontvangen zorg in die 4 weken, vermenigvuldigd met het gemiddelde uurtarief dat het college aan de zorgaanbieders betaalt.
Voor huishoudelijke hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (HH2) wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang het periodieke persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De “Kosten van de voorziening per 4 weken” wordt als volgt vastgesteld: de hoogte van het periodiek persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken.
Artikel 3.3 Eigen bijdrage bij tegemoetkoming aannemelijke meerkosten
Voor voorzieningen die verstrekt worden in de vorm van een (periodieke) financiële tegemoetkoming wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de tegemoetkoming verstrekt wordt.
Artikel 3.4 Eigen bijdrage maatwerkvoorziening in bruikleen en persoonsgebonden budget
Voor voorzieningen in bruikleen en in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de voorziening gebruikt wordt.
Artikel 3.5 Eigen bijdrage opvang en beschermd wonen
De belanghebbende mag bij verblijf in een opvang of beschermd wonen niet minder overhouden dan de zak-en kleedgeldnorm, als bedoeld in artikel 23 lid 1 van de Participatiewet, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig artikel 1 lid 1 sub g van de Wet op de zorgtoeslag.
Indien de instelling bij voltijdse opvang of crisisopvang aan de belanghebbende geen voeding verstrekt dan dient de instelling de belanghebbende een bedrag per dag beschikbaar te stellen voor het inkopen van voedingsmiddelen. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat het NIBUD jaarlijks berekent als gemiddelde kosten voor voeding per dag.
De door het college aangewezen instellingen voor maatschappelijke opvang en opvang van personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld zijn verplicht de vastgestelde bijdrage te innen van de belanghebbende in die gevallen wanneer de eigen bijdrage niet kan worden ingehouden op de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening van de belanghebbende.
Hoofdstuk 4 Nadere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 4.1 Vroegtijdige beëindiging, afschrijving en verantwoording
Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een persoonsgebonden budget is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de budgethouder verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, aan het college te vergoeden.
Bij vaststelling van het persoonsgebonden budget wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn. Indien de voorziening na afloop van de afschrijvingstermijn nog in goede staat verkeren, dan wordt de gebruiksduur verlengd.
Hoofdstuk 5 Nadere regels over woonvoorzieningen
Artikel 5.1 Financiële tegemoetkoming
De hoogte van de door het college vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening bedraagt 100% van de voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komende kosten, tot een maximum van € 53.515,-- (norm 2016), tenzij dit leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening (woonvoorzieningen van niet bouwkundige of woontechnische aard) bedraagt: voor roerende woonvoorzieningen, niet zijnde woningsanering, 100% van de aanschafkosten, tenzij de roerende woonvoorzieningen in natura worden verstrekt. voor kosten van woningsanering, afhankelijk van de leeftijd van de stoffering 100% tot nihil.
Hoofdstuk 6 Vervoersvoorzieningen
Artikel 6.2 Persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopste compenserende voorziening. Dit bedrag wordt, indien nodig, verhoogd met 25% van de tegenwaarde voor de kosten van onderhoud en reparatie van de voorziening en, indien nodig, een bedrag voor de verzekering.
Hoofdstuk 7 Rolstoelvoorzieningen
Artikel 7.1 Persoonsgebonden budget rolstoel
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel, niet zijnde een sportrolstoel, wordt op basis van een offerte vastgesteld op als tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, verhoogd met 25% van de tegenwaarde voor de kosten van onderhoud en reparatie van de voorziening en indien nodig, met de kosten van een verzekering.
Artikel 7.2 Financiële tegemoetkoming sportrolstoel
De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel bedraagt € 2.906,-- (norm 2016) voor de aanschaf van de sportrolstoel zelf en 25% hiervan voor de kosten van onderhoud en reparatie van de voorziening en kan maximaal eens in de 3 jaar worden verstrekt(afhankelijk van de technische staat van de voorziening). Het gehele bedrag wordt in één keer voor de periode van 3 jaar uitgekeerd.