Organisatie | Waterschap Drents Overijsselse Delta |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening waterschap Drents Overijsselse Delta 2016 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Algemene subsidieverordening waterschap Reest en Wieden 2010.
Deze regeling vervangt de Subsidieverordening Watererfgoed waterschap Groot Salland.
Artikel 9.3 bevat een hardheidsclausule.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-01-2016 | 16-05-2017 | nieuwe regeling | 04-01-2016 | Onbekend. |
Het algemeen bestuur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta;
gelezen het voorstel van de Voorbereidingscommissie van het Waterschap Drents Overijsselse Delta i.o;
gelet op artikel 78, lid 1 van de Waterschapswet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
vast te stellen de Algemene subsidieverordening Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het verstrekken van subsidie als bedoeld in deze verordening, indien en voor zover de voor de subsidie benodigde gelden in de begroting zijn gereserveerd.
Een aanvraag van een subsidie wordt ingediend tenminste dertien weken voordat met de uitvoering van de activiteiten een begin wordt gemaakt, tenzij het dagelijks bestuur een andere termijn heeft aangegeven. Het dagelijks bestuur kan besluiten aanvragen die buiten de in vorige volzin bedoelde termijn zijn ingediend, niet te behandelen.
Het dagelijks bestuur kan voorschrijven dat een schriftelijke verklaring wordt overgelegd van een accountant als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde bescheiden, dan wel een mededeling dat van onjuistheden niet is gebleken.
HOOFDSTUK 3 BESLISSING OP DE AANVRAAG
Het dagelijks bestuur beslist binnen acht weken na ontvangst op de aanvraag. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.
HOOFDSTUK 4 VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER
Het dagelijks bestuur kan de subsidieontvanger bij de verstrekking van subsidie ook andere verplichtingen dan bedoeld in artikel 4:37 van de wet opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.
HOOFDSTUK 5 SUBSIDIEVASTSTELLING, REKENING EN VERANTWOORDING
Artikel 5.2 Activiteitenverslag
Het activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen.
Indien subsidie is vastgesteld zonder dat daaraan voorafgaand een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, toont de subsidieontvanger binnen zes maanden na afloop van de activiteiten, dan wel het tijdvak waarvoor subsidie is verstrekt, aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Hierbij legt hij de in artikel 5.1, tweede en derde lid, genoemde stukken over.
Tenzij het subsidiebedrag in gedeelten wordt betaald, vindt de betaling plaats binnen zes weken na de subsidievaststelling.
HOOFDSTUK 8 SUBSIDIES PER BOEKJAAR
Indien voor het jaar voorafgaand aan het boekjaar reeds subsidie werd verkregen, kan de aanvraag tot en met 31 augustus worden ingediend, als zij in vergelijking met de subsidie voor het voorafgaande jaar niet meer dan een trendmatige wijziging inhoudt in verband met de algemene ontwikkeling van het loon- en prijspeil.
HOOFDSTUK 9 BIJZONDERE EN SLOTBEPALINGEN
Het in artikel 4:24 van de wet bedoelde verslag wordt ten minste éénmaal in de vijf jaar door het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur aangeboden.
Het dagelijks bestuur kan van deze verordening afwijken, indien toepassing in eenindividueel geval leidt tot onevenredige onbillijkheid.
Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta in de openbare vergadering van 4 januari 2016,
ir. H.H.G. Dijk, ir. E. de Kruijk,
interim-dijkgraaf, secretaris-directeur
Toelichting Algemene subsidieverordening Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016
Op 1 januari 1994 zijn de eerste en tweede tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in werking getreden. Op 1 januari 1998 is de derde tranche in werking getreden. De derde tranche omvat onder meer een uitvoerige regeling van het onderwerp subsidiëring. In deze regeling (titel 4.2 van de Awb) heeft de wetgever regels die in de jurisprudentie met betrekking tot subsidiëring zijn gegroeid, gecodificeerd en voorts harmonisatie tot stand gebracht van de talloze wettelijke regelingen op dit gebied.
Volgens de Memorie van Toelichting zijn de doelstellingen van titel 4.2:
De subsidieregeling van de Awb bouwt - conform de systematiek van de wet - voort op de algemene regelingen van de vorige tranches. Voor de vraag aan welke eisen een beschikking tot subsidieverstrekking moet voldoen, moeten dan ook niet alleen de bepalingen van titel 4.2 worden geraadpleegd, maar bijvoorbeeld ook titel 4.1 (algemene bepalingen over beschikkingen), afdeling 3.2 (zorgvuldigheid en belangenafweging) en afdeling 3.6 (bekendmaking en mededeling van besluiten).
De regeling in titel 4.2 subsidies behelst vooral procedurebepalingen. Hier zullen enige vermeldenswaardige elementen worden aangestipt.
De wet (artikel 4:21) definieert het begrip subsidie als:
De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten.
Deze definitie geeft aan de subsidietitel een ruim bereik. De wet verplicht ertoe om voor elke subsidiëring een wettelijke grondslag vast te stellen. Zo wordt duidelijkheid geschapen over de rechten en plichten van subsidieverstrekker en -ontvanger. Tegelijk wordt de subsidieverstrekkende overheid gedwongen zich terdege af te vragen welke doelen met de subsidie worden nagestreefd en welke voorschriften en bevoegdheden noodzakelijk zijn om die doelen te bereiken.
Subsidies kunnen in verband met de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven uitsluitend voor bepaalde tijd worden verstrekt. Aldus wordt de subsidieverstrekker gedwongen bij afloop van de termijn stil te staan bij de wenselijkheid van voortzetting van de subsidie.
De wet kent de mogelijkheid tot vaststelling van een subsidieplafond. Dit middel geeft de overheid, tezamen met het aloude middel van het begrotingsvoorbehoud, de mogelijkheid om de uitgaven voor subsidiëring, althans voor zover subsidieverstrekking plaatsvindt op basis van een verordening, binnen de begrote posten te houden. Is voor een subsidieregeling geen plafond vastgesteld, dan heeft zij een open eind en kan het tekortschieten van de beschikbare middelen niet als afwijzingsgrond worden gehanteerd. Voor de duidelijkheid wordt nog opgemerkt, dat de vaststelling van een begrotingspost niet tevens de vaststelling van het subsidieplafond impliceert.
De vaststelling van het plafond moet plaatsvinden bij een afzonderlijk besluit. Aldus is het ook mogelijk om het plafond op een lager bedrag vast te stellen dan het bedrag van de begrotingspost.
De derde tranche verplicht het bestuur tot periodieke evaluatie van en rapportage over de doeltreffendheid en de effecten van de op de verordening(en) berustende subsidies. Ook deze verplichting kan worden gezien in het licht van het beheersen van overheidsuitgaven.
Behalve de definitie van het begrip subsidie brengt titel 4.2 nog enkele andere terminologische formuleringen.
De term verlenen is gereserveerd voor het besluit, waarbij de subsidie wordt toegekend voor een bepaalde – in het algemeen toekomstige – activiteit. Met de verlening krijgt de aanvrager aanspraak op financiële middelen, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht. ‘Verlenen’ is daarmee het equivalent van het begrip ‘toekennen’ in de huidige regelgeving. Een bestuursorgaan gaat door subsidieverlening een financiële verplichting aan. Wordt de activiteit uitgevoerd en worden de verplichtingen nagekomen, dan kan het waterschap niet meer terugkomen op het verleningsbesluit.
Bij het vaststellen gaat het om het vaststellen van het bedrag van de subsidie en het verschaffen van aanspraak op betaling van dit bedrag. Het gaat hierbij om het besluit, waarbij definitief wordt beslist dat de aanvrager de subsidie krijgt ter hoogte van een bepaald bedrag. Voordat dat besluit genomen is zal het nodig zijn om vast te stellen of de activiteiten zijn verricht en opgelegde verplichtingen zijn nagekomen.
Titel 4.2 van de Awb geeft een wettelijk kader voor alle, als subsidie in de zin van de wet, aan te merken financiële aanspraken en bevat regels die bij iedere subsidieverhouding aan de orde zijn.
De inhoud kan als volgt worden samengevat.
De reikwijdte van de subsidietitel wordt bepaald door de hierboven vermelde definitie van het begrip subsidie in artikel 4:21.
Het stelsel van subsidieverstrekking beslaat - als regel - vier fasen:
De subsidiërende overheid kan bepalen dat in bepaalde gevallen de beschikking tot verlening van subsidie (fase 1) achterwege blijft (4:29).
In de wet vinden we de volgende uitgangspunten terug:
De wet geeft verdere regels voor:
Tenslotte bevat afdeling 4.2.8 een standaardregeling voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. In die afdeling staan regels ter uitwerking van en aanvulling op de regels van de overige afdelingen van de subsidietitel, toegesneden op de vermelde specifieke subsidiesoort. Het staat de subsidiërende overheid vrij om deze afdeling al of niet van toepassing te verklaren. Overigens is ook op sommige andere plaatsen in titel 4.2 facultatief recht te vinden. De betreffende bepalingen zijn dan alleen van toepassing, indien dit expliciet is bepaald.
De algemene subsidieverordening voorziet in een regeling voor diverse subsidiesoorten.
Dat neemt niet weg dat het specifieke karakter van subsidiesoorten aanleiding kan zijn om tevens regels en voorschriften, beleidsregels, vast te stellen voor het verlenen van subsidie. Daarmee wordt duidelijk gemaakt hoe om gegaan wordt met de subsidiebevoegdheid met betrekking tot specifieke subsidiale objecten of trajecten.
De wettelijke grondslag van de algemene subsidieverordening wordt gevormd door zowel de Waterschapswet als de Awb. Deze verordening moet dus in nauwe samenhang met de Awb worden gelezen. In de toelichting op de bepalingen van de verordening wordt daarom steeds naar de betreffende artikelen van de Awb verwezen. Behalve rechtstreeks aan de Awb gerelateerde bepalingen, bevat de verordening een aantal ‘autonome’ bepalingen.
Volgens het eerste lid is de verordening van toepassing op alle door het waterschap te verstrekken subsidies, voor zover hiervan niet uitdrukkelijk bij bijzondere regeling is afgeweken. Om redenen van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid zal niet lichtvaardig van deze bevoegdheid gebruik moeten worden gemaakt. Op grond van artikel 4:21, derde lid, Awb, is titel 4.2 niet van toepassing op krachtens wettelijk voorschrift verstrekte subsidies, waarvoor uitsluitend overheden in aanmerking kunnen komen. Voor zover voor de verstrekking van dergelijke subsidies bij hogere regelgeving geen regels zijn gesteld, dient het waterschap deze regels zelf in het leven te roepen. In de verordening is daarin voorzien door van overeenkomstige toepassing verklaring van titel 4.2 Awb. Voor zover deze regeling voor specifieke subsidies te zwaar is, of anderszins niet passend, kunnen bij bijzondere verordening afwijkende bepalingen worden gesteld. Het derde lid verklaart de vermogenstoets van artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, niet van toepassing op de subsidies die alleen aan overheden kunnen worden verstrekt.
Deze bepaling regelt de bevoegdheidsoverdracht van het algemeen bestuur aan het dagelijks bestuur. Behoudens het geval dat de bevoegdheid tot subsidieverstrekking bij een bijzondere wet aan een ander bestuursorgaan is toebedeeld, komt zij volgens de Waterschapswet toe aan het algemeen bestuur. Op grond van deze verordening wordt het dagelijks bestuur bevoegd verklaard.
Op grond van art. 4:25 en 4:26 in relatie tot artikel 4:22 van de Awb kan bij wettelijk voorschrift (verordening) worden bepaald dat met betrekking tot subsidies die krachtens een subsidieregeling worden verstrekt, een subsidieplafond kan worden vastgesteld. In artikel 1.4 wordt hier in die zin uitvoering aan gegeven, dat de vaststelling van een plafond voor die subsidies verplicht is. Open- einderegelingen worden aldus voorkomen. Tezamen met de mogelijkheid van artikel 4:28 Awb om in geval van subsidieverstrekking voorafgaand aan de vaststelling van de begroting een begrotingsvoorbehoud te maken, is de beheersbaarheid van de waterschappelijke subsidie-uitgaven aldus optimaal geregeld.
In artikel 1.3 wordt de bevoegdheid tot het verstrekken van subsidies opgedragen aan het dagelijks bestuur. Dit betekent onder meer, dat het dagelijks bestuur het subsidieplafond moet vaststellen, en ook de wijze van verdeling. Dat dient te geschieden in de vorm van beleidsregels. Op grond van het tweede lid wordt de bevoegdheid tot het opstellen van dergelijke regels bij het dagelijks bestuur neergelegd. De beleidsregels vormen naast de algemene verordening het feitelijke toetsingskader voor verzoeken.
Volgens deze bepaling is de prioriteringsmethodiek uitgangspunt voor de verdeling van subsidiegelden: de subsidie gaat in principe naar die activiteiten die het meeste bijdragen aan de doelstelling van de subsidieregeling. Als deze methodiek niet toepasbaar is, omdat de aanvragen verspreid binnen komen en geen onderlinge weging kan worden gemaakt, geldt de ‘die-het-eerst-komt-het-eerst-maalt-methode’.
Ook natuurlijke personen zijn rechtspersonen. In principe wordt slechts subsidie verstrekt aan niet op het maken van winst gerichte rechtspersonen, al dan niet met volledige rechtsbevoegdheid.
Het tweede lid biedt een kapstok om bijvoorbeeld organisaties die aanzetten tot vreemdelingenhaat, van subsidie uit te sluiten. Weigering van subsidie op deze grond eist het nodige van het waterschapsbestuur op het punt van de motivering en de beslissing.
Het eerste lid, onderdeel a, eist dat bij de te subsidiëren activiteit het belang van het waterschap ‘betrokken’ moet zijn. Die betrokkenheid is hier nader geconcretiseerd.
Onderdeel b van het eerste lid biedt grondslag om voor activiteiten, die in strijd zijn met nader aangewezen onderdelen van het waterschapsbeleid, subsidie te weigeren. Onder waterschapsbeleid wordt verstaan: al die activiteiten binnen het beheergebied die aansluiten bij de doelstellingen van het waterschap, zoals omschreven in onder meer het waterbeheerplan.
In onderdeel c van het eerste lid is de vermogenstoets opgenomen als weigeringgrond. Afwijken van de vermogenstoets kan volgens het tweede lid alleen om zwaarwegende motieven.
Wordt een subsidieaanvraag niet tijdig ingediend, dan kan het waterschapsbestuur op grond van artikel 4:5 Awb besluiten de aanvraag niet te behandelen.
3. De beslissing op de aanvraag
In de bepaling is vastgelegd dat het tweetraps-subsidiesysteem geldt, tenzij hiervoor geen aanleiding bestaat en er, gelet ook op het bepaalde in artikel 3.4 van de verordening, volstaan kan worden met het eentraps-subsidiesysteem. Als regel volgt op een subsidieaanvraag dus een verleningsbesluit en, na afloop van de activiteit of het boekjaar, een vaststellingsbesluit. De keuze voor het tweetraps-systeem als uitgangspunt sluit aan bij de structuur van de regeling van de Awb. Opgemerkt wordt dat het streven er echter op gericht is om waar mogelijk, hierbij onder meer in aanmerking nemende de hoogte van het subsidiebedrag, de doelgroep, het doel dat met de subsidieverstrekking wordt nagestreefd en de wenselijk geachte controle-intensiteit, volgens het eentraps-systeem te subsidiëren. Dat wil zeggen, dat verlening en vaststelling in één besluit worden vervat.
Dit systeem kan het doelmatig werken door de subsidieontvanger bevorderen. Voor het waterschap kan het eentraps-systeem een zekere beperking van de uitvoeringslasten als voordeel hebben. De toetsing achteraf bij deze subsidies is doorgaans minder intensief dan bij de tweetraps-subsidies. Wel moet worden bedacht, dat bij de eentraps-subsidies het voorwerk van de besluitvorming veelal omvangrijker is. Het wegvallen van de correctiemogelijkheid op basis van de rekening noodzaakt tot een diepergaande begrotingstoetsing en, indien op basis van eenheden product wordt gesubsidieerd, tot bewaking van de kostennormen. Bij eentrapssubsidiëring op basis van eenheden product kan bovendien de productdefiniëring een gecompliceerde, arbeidsintensieve aangelegenheid zijn. Onvoldoende mogelijkheden voor een min of meer precieze kostenraming van activiteiten maakt doorvoering van het eentraps-systeem over de hele linie niet haalbaar. Per specifieke subsidie moet worden bezien wat het risico van oversubsidiëring is wanneer de vaststelling achteraf achterwege blijft. Goede beheersing van de overheidsuitgaven als doelstelling van de derde tranche zou bij een te royaal gebruik van het eentraps-systeem in het gedrang kunnen komen.
Wanneer de aanvraag niet compleet is kan de beslissingstermijn van acht weken met toepassing van artikel 4:15 van de wet worden opgeschort totdat de aanvraag is aangevuld. De laatste volzin van deze bepaling maakt het mogelijk dat de beslissing op de subsidieaanvraag met acht weken wordt verdaagd.
Artikel 4:32 Awb bepaalt, dat meerjarige subsidies (zogenaamde duursubsidies) niet voor onbepaalde tijd mogen worden verleend. Subsidies worden verleend voor een bepaald tijdvak. Dit artikel stimuleert het bestuursorgaan tot periodiek onderzoek van de wenselijkheid van voortzetting van een subsidie. In de verordening is het tijdvak in principe vastgesteld op ten hoogste vier jaar. Hiervan kan het dagelijks bestuur afwijken. Meerjarige subsidies kunnen betrekking hebben op bijvoorbeeld Individuele Behandeling Afvalwater (IBA’s), stedelijk waterbeheer en sanering risicovolle overstorten. Het aantal aanvragen kan op gespannen voet staan met een vastgesteld subsidieplafond. Het is denkbaar dat in een dergelijke situatie gezocht wordt naar een alternatieve financieringsbron. Daarnaast is het denkbare dat voor meerdere jarige subsidies andere regels worden gesteld. Vandaar dat in het tweede lid hierover een bepaling is opgenomen.
Artikel 4:35 Awb bevat een aantal gronden voor weigering van verlening van subsidie. Teneinde deze gronden ook tot afwijzingsgrond te maken voor subsidies die alleen worden vastgesteld (waarvoor dus het eentraps-systeem geldt), is artikel 4:35 van overeenkomstige toepassing verklaard.
4. Verplichtingen van de subsidieontvanger
De wet somt in artikel 4:37 een aantal verplichtingen op die in de vorm van een voorschrift aan de subsidiebeschikking kunnen worden verbonden. In artikel 4.1 wordt - op grond van artikel 4:38 Awb - geregeld dat ook andere dan de opgesomde verplichtingen aan de subsidie kunnen worden verbonden. Voorwaarde is wel dat de verplichtingen moeten strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.
Artikel 4:37 van de wet bevat de mogelijkheid aan de subsidieontvanger verplichtingen op te leggen met betrekking tot de administratie van aan de gesubsidieerde activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven en het afleggen van rekening en verantwoording. Artikel 4.2 bevat op dit punt een standaardverplichting. Het creëert ook een inzagerecht voor de subsidieverschaffer, zodat deze desgewenst via de boeken controle kan uitoefenen op de besteding van de subsidiegelden. Met name in de gevallen, waarin de subsidieontvanger in het kader van het afleggen van rekening en verantwoording geen accountantsrapport behoeft over te leggen, kan dit inzagerecht van belang zijn.
5. De subsidievaststelling, rekening en verantwoording
Uit het activiteitenverslag moet duidelijk worden wat het effect is (geweest) van de verstrekte subsidie.
Uitgangspunt is dat subsidies die tot een bepaald maximum zijn verleend, altijd worden vastgesteld op basis van de werkelijke kosten. Aan de betreffende activiteit verbonden inkomsten worden dus, ook als daarmee in de aanvraag of de verlening niet uitdrukkelijk rekening is gehouden, in principe altijd afgetrokken.
Is subsidie niet tot een bepaald maximum verleend, dan zijn de mogelijkheden tot vaststelling van de subsidie op een lager bedrag dan het verleende bedrag beperkt. Artikel 4:46 van de wet somt limitatief op onder welke omstandigheden vaststelling op een lager bedrag mogelijk is. Daartoe behoort niet de situatie dat de subsidieontvanger de activiteit heeft gerealiseerd tegen lagere kosten en/of met een hogere opbrengst dan begroot. Het verschil tussen het batig saldo van de activiteit en de verleende subsidie kan in dat geval niet worden teruggehaald. Bij niet tot een maximum verleende subsidies is het dan ook belangrijk dat de aanvraag met bijbehorende stukken nauwkeurig wordt getoetst.
Intrekking en wijziging worden altijd getoetst aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dus onder andere aan rechtsgelijkheid en aan het motiveringsbeginsel. Het waterschapsbestuur dient derhalve zorgvuldig hiermee om te gaan. In afdeling 4.2.6 van de wet staan de gevallen genoemd waarin het bestuursorgaan de afgegeven beschikking kan wijzigen of intrekken. Deze bepaling doelt op artikel 4:50, eerste lid onderdeel c, van de wet, dat het mogelijk maakt de reeds in de wet (met name in artikel 4:48 en 4:50) genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden bij wettelijk voorschrift aan te vullen.
8. Per boekjaar verstrekte subsidies
Afdeling 4.2.8 Awb is bedoeld als uitwerking van en aanvulling op de overige afdelingen van titel 4.2 Awb. Zij bevat facultatief recht, dat wil zeggen dat de subsidieverstrekkende overheid haar kan toepassen, maar daartoe in principe niet verplicht is. Bij artikel 8.1 van de verordening wordt de toepasselijkheid van afdeling 4.2.8 voor het waterschapsbestuur tot regel verheven. Volgens artikel 4:66 Awb kan de subsidie ex afdeling 4.2.8 alleen aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegd worden toegekend. De Memorie van Toelichting zegt dat rechtspersonen zonder volledige rechtsbevoegdheid - en dan gaat het met name om verenigingen zonder notarieel vastgestelde statuten - onvoldoende doorzichtig zijn voor toepassing van de afdeling. In het tweede lid van artikel 8.1 is de afdeling niettemin - zoveel mogelijk - van overeenkomstige toepassing verklaard op dergelijke ‘informele’ rechtspersonen. Aan het bezwaar van de Memorie van Toelichting kan tegemoet worden gekomen door op basis van artikel 2.1 en, voor zover nog nadere gegevens benodigd zijn, op basis van artikel 4:2 van de wet, voorafgaand aan de subsidieverlening, al die informatie over te laten leggen die benodigd is om vast te kunnen stellen hoe de betreffende rechtspersoon functioneert. Of een zeker mate van continuïteit is gewaarborgd en of hij in staat kan worden geacht de activiteit, waarop de aanvraag betrekking heeft, uit te voeren. De door het Burgerlijk Wetboek gegeven persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders geeft bij deze rechtspersonen een extra waarborg tegen oneigenlijk gebruik van subsidiegelden.
Voor boekjaarsubsidies geldt dat zij vóór 1 april van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar moeten worden aangevraagd, opdat ze volledig in het afwegingsproces van de begroting meegenomen kunnen worden. Voor tweede en volgende aanvragen, waarbij in vergelijking met de voorheen ontvangen subsidie geen substantiële verhoging wordt gevraagd, doet de noodzaak daartoe zich minder voor. Daarom is in het tweede lid de bepaling opgenomen dat dergelijke aanvragen uiterlijk op 31 augustus moeten worden ingediend.
9. Bijzondere en slotbepalingen
In deze bepaling wordt de mogelijkheid gecreëerd tot afstemming met voorschriften van andere subsidieverstrekkende overheden.