Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Noordenveld

Subsidieverordening welzijn, cultuur en sport 2002

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Noordenveld
Officiële naam regelingSubsidieverordening welzijn, cultuur en sport 2002
CiteertitelSubsidieverordening Welzijn, Cultuur en Sport Noordenveld 2002
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-200201-01-2014Nieuwe regeling

28-11-2002

De Krant 03-12-2002

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

SUBSIDIEVERORDENING WELZIJN, CULTUUR EN SPORT 2002

SUBSIDIEVERORDENING

WELZIJN, CULTUUR EN SPORT 2002

December 2002

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. Gemeente:

gemeente Noordenveld.

b. Raad:

de Raad van de gemeente Noordenveld.

c. Burgemeester en Wethouders:

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Noordenveld.

d.Wet: Algemene wet bestuursrecht.

e. ASV:

Algemene Subsidieverordening Noordenveld 2002.

f. Deelverordening:

deelverordening Welzijn, Cultuur en Sport van de gemeente.

g. Jaarprogramma: het jaarlijks in het kader van de gemeentebegroting vast te stellen overzicht van de subsidieaanvragen en –verleningen vallend binnen de reikwijdte van deze verordening.

h. Instelling: te subsidiëren rechtspersoon zonder winstoogmerk of door Burgemeester en Wethouders daaraan gelijkgestelde natuurlijke personen.

i. Beroepskracht: een professionele en terzake deskundige medewerker van een instelling, waarmee een arbeidsovereenkomst is gesloten.

j. Vrijwilliger: een begeleider van gesubsidieerde activiteiten die daarvoor geen salaris ontvangt en waarmee geen arbeidsovereenkomst is afgesloten.

k. Professionele instelling:

instelling die activiteiten organiseert en uitvoert met behulp van beroepskrachten.

l. Algemene reserve:

het vrij aanwendbare eigen vermogen van de instelling.

m. Bestemmingsreserve: deel van het eigen vermogen dat wordt opgebouwd en aangewend voor een vooraf bepaalde bestemming.

n. Doelgroep: door Burgemeester en Wethouders omschreven groep of categorie burgers waarop de gesubsidieerde activiteit met name gericht moet zijn.

o. Risicogroep: groep of categorie van burgers, die te maken hebben met persoonlijke of omgevingsfactoren waardoor zij ten opzichte van andere burgers een groter risico lopen op sociale, emotionele, cognitieve of economische achterstand.

p. Retributiesubsidie: een aanvullende subsidie ter compensatie van te lage inkomsten uit inkomensafhankelijke deelnemersbijdragen voor activiteiten waarbij de doelgroep overwegend uit financieel minder draagkrachtige deelnemers bestaat.

Artikel 2 Reikwijdte

Onder deze deelverordening vallen alle aan instellingen verstrekte incidentele en structurele subsidies voor activiteiten, vallend onder de volgende beleids- of werkterreinen:

  • a.

    professioneel en vrijwillig welzijnswerk, waaronder algemeen sociaal-cultureel werk, vormings- en ontwikkelingswerk, opbouwwerk, jeugd- en jongerenwerk, ouderenwerk, activiteiten voor allochtonen, speel-o-theken en de exploitatie van buurt-en dorpshuizen;

  • b.

    kinderdagopvang en peuterspeelzaalwerk;

  • c.

    maatschappelijke dienstverlening en zorg, waaronder maatschappelijk werk, jeugdhulpverlening, basisgezondheidszorg en verslavingszorg;

  • d.

    kunst en cultuur, waaronder kunstzinnige vorming en amateuristische kunstbeoefening;

  • e.

    musea;

  • f.

    mediabeleid;

  • g.

    bibliotheekwerk;

  • h.

    sport en sportieve recreatie, waaronder speelvoorzieningen.

Artikel 3 Doelstelling

De gemeente wil door middel van subsidiëring van de onder de reikwijdte van deze verordening vallende activiteiten:

  • a.

    de ontplooiingsmogelijkheden van haar inwoners vergroten en hun zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving stimuleren;

  • b.

    voorkomen dat haar inwoners sociaal en/of economisch in een achterstandpositie geraken en waar dat al het geval is aan deze inwoners mogelijkheden bieden om hun positie te verbeteren.

De gemeente wil deze doelstelling bereiken door:

  • a.

    het stimuleren van het particulier initiatief, vrijwilligerswerk en participatie van de deelnemers;

  • b.

    het bevorderen en instandhouden van de sociale samenhang en infrastructuur;

  • c.

    het stimuleren van vernieuwende initiatieven.

Artikel 4 Nadere regels

  • 1. De bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene Subsidieverordening Noordenveld 2000 zijn van toepassing tenzij in deze verordening anders is geregeld.

  • 2. Subsidies worden alleen toegekend aan instellingen die statutair gevestigd zijn in de gemeente Noordenveld of waarvan de te subsidiëren activiteiten zijn gericht op de inwoners van de gemeente Noordenveld; Burgemeester en Wethouders kunnen hiervan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen.

  • 3. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd een of meer bepalingen van deze verordening in individuele gevallen niet van toepassing te verklaren indien van de instelling in redelijkheid niet gevergd kan worden deze bepalingen na te komen.

  • 4. Burgemeester en Wethouders kunnen nadere regels of andere wettelijke voorschriften stellen met betrekking tot de aard, de uitvoering en de inhoud van activiteiten, de hoogte van de subsidie en de wijze van subsidieberekening, voorzover dat niet in deze verordening is vastgelegd.

  • 5. Subsidiëring van activiteiten kan worden geweigerd als naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in deze activiteiten al op toereikende wijze anders wordt voorzien.

  • 6. Burgemeester en Wethouders kunnen bepalen dat de subsidieontvanger zich bij de uitvoering van de activiteiten richt op een nader te bepalen doel-of risicogroep.

  • 7. Burgemeester en Wethouders kunnen een retributiesubsidie verlenen bij activiteiten waar een inkomensafhankelijke deelnemersbijdrage wordt gevraagd en de doelgroep overwegend uit financieel minder draagkrachtige deelnemers bestaat.

  • 8. Burgemeester en Wethouders kunnen bepalen of en in hoeverre een instelling een algemene en/of bestemmingsreserve mag, dan wel moet aanleggen; overschrijding van of oneigenlijke onttrekking aan toegestane reserves kan in mindering worden gebracht op de subsidie van het lopende of komende jaar.

  • 9. De te subsidiëren activiteiten zullen in beginsel voor iedere inwoner van de gemeente toegankelijk moeten zijn, met dien verstande dat activiteiten die uitsluitend ten dienste staan van de leden van een kerkgenootschap, de leden van een politieke partij, de leden van een vakorganisatie of ten dienste van leden van een vereniging die hiermee gelijk te stellen is, niet op grond van deze verordening subsidiabel zijn.

  • 10. Beroepskrachten die worden ingezet bij het realiseren van de gesubsidieerde activiteiten dienen de voor hun functie vereiste en in de betreffende Collectieve Arbeidsvoorwaarden Overeenkomst omschreven opleiding en ervaring te hebben.

  • 11. Deelnemers, vrijwilligers en beroepskrachten dienen bij het beleid van de instelling betrokken te worden.

  • 12. Burgemeester en Wethouders kunnen voor activiteiten vallend onder deze verordening waarderingssubsidies toekennen; een waarderingssubsidie bedraagt maximaal € 500,00 tenzij Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn dat een hoger bedrag noodzakelijk is.

  • 13. Burgemeester en Wethouders kunnen incidentele subsidies verlenen voor eenmalige projectmatige aanvullende of vernieuwende activiteiten en voor in het lopende jaar startende nieuwe structurele activiteiten; de subsidie bestaat uit een bijdrage in de naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders noodzakelijke kosten.

  • 14. Voor de subsidies als bedoeld in lid 13 van dit artikel reserveert de Raad elk jaar een bedrag van maximaal € 2.500,00 in de vorm van een reservefonds, ten laste waarvan Burgemeester en Wethouders een subsidie van maximaal € 500,00 per activiteit en per subsidieontvanger kunnen toekennen. De toekenning geschiedt op volgorde van binnenkomst.

  • 15. Burgemeester en Wethouders kunnen voor overige, onder de reikwijdte van deze verordening vallende jaarlijks terugkerende activiteiten, voorzover niet vallend onder de volgende hoofdstukken van deze verordening, subsidie verlenen in de vorm van een nader te bepalen bijdrage in de door hen noodzakelijk geachte activiteitenkosten.

Artikel 5 De behandeling van de subsidieaanvragen

  • 1 Aanvragen voor jaarlijks terugkerende subsidies die vallen binnen de reikwijdte van deze verordening moeten bij Burgemeester en Wethouders worden ingediend vóór 1 mei van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de te subsidiëren activiteit plaatsvindt; aanvragen voor incidentele subsidies dienen uiterlijk acht weken voor het begin van de activiteit in het bezit te zijn van Burgemeester en Wethouders.

  • 2 Burgemeester en Wethouders stellen voor de in lid 1 genoemde subsidieaanvragen een formulier vast, waarin mede is vermeld welke van de door de wet en de ASV vereiste bescheiden niet behoeven te worden ingediend, dan wel extra moeten worden ingeleverd.

  • 3 Burgemeester en Wethouders stellen vóór 15 juli van enig jaar een ontwerp Jaarprogramma op en bieden belanghebbenden tot 1 september van dat jaar de mogelijkheid hun visie daarop kenbaar te maken.

  • 4 In het ontwerp Jaarprogramma geven Burgemeester en Wethouders een overzicht van de binnengekomen subsidieaanvragen en de voorgenomen beslissing daarop, inclusief motivering, en geven aan waar en waarom van het tot dan toe gevoerde beleid wordt afgeweken; daarnaast vermelden zij de resultaten en vast te stellen subsidiebedragen uit het afgelopen jaar en de in het lopende jaar verleende subsidies, waarmee mede wordt voldaan aan de verplichting om de Raad te informeren, als bepaald in artikel 4:24 van de wet.

  • 5 Na verwerking van de inspraakreacties stellen Burgemeester en Wethouders het Jaarprogramma op en leggen dat ter advies voor aan de Commissie Welzijn/Samenleving, waarbij wordt aangegeven hoe rekening is gehouden met de visie van de belanghebbenden als bedoeld in lid 3, en stellen de Raad voor de benodigde financiële middelen beschikbaar te stellen in de gemeentebegroting.

  • 6 Burgemeester en Wethouders beslissen op de in lid 1 genoemde aanvragen binnen vier weken na het vaststellen van de gemeentebegroting.

Artikel 6 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger wordt geacht, waar mogelijk, eigen inkomsten te verwerven; Burgemeester en Wethouders kunnen bepalen dat, dan wel welke deelnemersbijdragen er moeten worden geheven.

  • 2 De subsidieontvanger zorgt, waar mogelijk, voor samenwerking met andere gelijkgerichte voorzieningen en stemt zijn activiteiten daarop af.

Hoofdstuk 2 Welzijnswerk

Artikel 7 Doelstelling subsidie

  • 1. De gemeente subsidieert de organisatie en uitvoering van sociaal--culturele en vormende activiteiten omdat daardoor haar inwoners worden gestimuleerd en in staat gesteld om zich individueel en in groepsverband verder te ontwikkelen en de sociale infrastructuur wordt versterkt; de gemeente geeft daarbij voorrang aan mensen uit risicogroepen.

  • 2. De gemeente subsidieert het oprichten en instandhouden van speel-o-theken omdat deze een goed instrument zijn om ouders over het belang van spelen en verantwoord speelgoed te informeren en alle kinderen een gelijke kans te bieden om met verantwoord speelgoed te spelen.

  • 3. De gemeente geeft bij het subsidiëren van activiteiten specifieke aandacht aan de hieronder genoemde doelgroepen en de wijze waarop de activiteiten zijn afgestemd op de behoeften en het leefmilieu van die doelgroep. Het betreft de volgende doelgroepen:

    • a.

      ouderen, waarbij de activiteiten erop gericht moeten zijn om hen hun zelfstandigheid te laten behouden en hen te (blijven) betrekken bij hun sociale en woonomgeving;

    • b.

      jonge en schoolgaande kinderen, waarbij de activiteiten vooral gericht moeten zijn op hun sociale, creatieve en educatieve ontwikkeling;

    • c.

      jongeren en jong volwassenen, waarbij de activiteiten met name gericht moeten zijn op hun sociale, culturele en maatschappelijke ontplooiing, educatie en zelfredzaamheid;

    • d.

      allochtone inwoners, waarbij de activiteiten met name gericht moeten zijn op hun sociale en maatschappelijke integratie en zelfstandigheid, maar ook kunnen dienen voor het behoud van hun eigen culturele activiteiten en sociale contacten.

  • 4. De gemeente streeft er bij haar subsidiëring naar om de instellingen voor sociaal cultureel werk en vormingswerk samen te laten werken met andere voorzieningen voor de in lid 2 genoemde doelgroepen om zo een integraal beleid voor de betreffende doelgroep te kunnen realiseren.

Artikel 8 Subsidiabele activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van:

  • a.

    de uitvoering van sociaal--culturele en vormende activiteiten;

  • b.

    het instandhouden van een professionele instelling voor welzijnswerk;

  • c.

    eenmalige vernieuwende projecten;

  • d.

    het beheer en de exploitatie van welzijnsaccommodaties en overige buurt- en dorpshuizen;

  • e.

    het exploiteren van een speel-o-theek.

Artikel 9 Grondslag subsidie

  • 1 Niet-professionele instellingen die subsidie ontvangen voor de in Artikel 8 onder a, c of e genoemde activiteiten krijgen de subsidie in de vorm van een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bijdrage in de door hen noodzakelijk geachte activiteitenkosten.

  • 2 Professionele instellingen die subsidie ontvangen voor de in artikel 8 genoemde activiteiten krijgen deze in de vorm van een taakstellend budget dat samen met de te leveren prestatie, overige subsidieverplichtingen en wijze van indexering, voor meerdere jaren is vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet.

  • 3 De eventueel toe te kennen retributiesubsidie bedraagt een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bedrag per (aantoonbaar) financieel minder draagkrachtige deelnemer.

  • 4 Voor buurt- en dorpshuizen die worden gebouwd of instandgehouden door daarvoor in het leven geroepen plaatselijke instellingen, wordt subsidie gegeven in de vorm van een door de Raad te bepalen eenmalige bijdrage in de stichtingskosten dan wel een door Burgemeester en Wethouders te bepalen jaarlijkse bijdrage in de exploitatiekosten.

Artikel 10 Aanvullende subsidieverplichtingen

  • 1 De te subsidiëren sociaal--culturele en vormende activiteit moeten worden beschreven in een bij de aanvraag in te dienen activiteitenplan waarin tenminste de aard, de duur en het verwachte aantal deelnemers van de activiteit wordt vermeld.

  • 2 De te subsidiëren activiteiten dienen minimaal tien deelnemers te hebben.

Hoofdstuk 3 Kinderopvang

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 11 Begripsbepaling

a. Kinderopvang: het in georganiseerd verband en tegen vergoeding bieden van onderdak, verzorging, opvoeding en begeleiding aan kinderen van 0 tot 16 jaar door anderen dan de eigen ouders, pleeg- of stiefouders.

b. Kindercentrum:

accommodatie voor kinderopvang onder professionele leiding.

c. Gastouderopvang: kinderopvang bij gastouders gedurende tenminste vijf uren per week waarbij in het gezin gelijktijdig ten hoogste vier kinderen worden opgevangen en die tot stand komt door bemiddeling van een erkend gastouderbureau, waarbij een geslaagde bemiddeling een koppeling wordt genoemd.

d. Kinderdagopvang: opvang in een kindercentrum of bij gastouders van kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar gedurende vier of meer uren per etmaal.

e. Buitenschoolse opvang: opvang in een kindercentrum of bij gastouders van kinderen in de schoolgaande leeftijd gedurende werkdagen op tijden dat de kinderen niet naar school gaan.

f. Opvangplaats: eenheid van opvang, inhoudende de ruimtelijke, organisatorische en personele voorziening die nodig is om één kind gedurende alle werkdagen van enig jaar op te vangen, waarbij een koppeling door een gastouderbureau gelijk is aan 0,5 opvangplaats.

g. Bedrijfsplaats: een opvangplaats gefinancierd door een particulier, dan wel een private rechtspersoon en gereserveerd voor de kinderen van die particulier, dan wel voor de kinderen van ouders werkzaam bij die rechtspersoon.

h. Gemeentelijke plaats: een door de gemeente gesubsidieerde opvangplaats die is gereserveerd voor kinderen van ouders die niet in aanmerking komen voor een bedrijfsplaats.

i. Peuterspeelzaal: accommodatie voor opvang van kinderen van 2 tot 4 jaar gedurende maximaal drie uur per dag en twee dagen per week, gericht op stimulering van de individuele en sociale ontwikkeling van het kind door spel en sociale activiteiten onder leiding van terzake deskundige volwassenen.

j. Peutergroep: groep van overwegend dezelfde peuters die op dezelfde dagen van de week de peuterspeelzaal bezoeken.

k. Plusfunctie: programmatische activiteiten gericht op vroegtijdige onderkenning en bestrijding van onderwijs- en ontwikkelingsachterstanden bij kinderen.

Paragraaf 3.2 Kinderdagopvang

Artikel 12 Doelstelling subsidie
  • 1 De gemeente draagt bij aan het realiseren en instandhouden van professioneel begeleide en kwalitatief goede kinderdagopvang en buitenschoolse opvang om ouders, met name de minder draagkrachtige ouders, in gelijke mate in staat te stellen deel te nemen aan de arbeidsmarkt dan wel zich daarop voor te bereiden.

  • 2 Alle kinderopvangvoorzieningen moeten gelijkmatig over het gemeentelijk gebied zijn verdeeld.

  • 3 De gemeente wil de deelname van allochtone kinderen en kinderen uit risicogroepen vergroten en ziet de dagopvang en buitenschoolse opvang als belangrijke instrumenten om leer-en ontwikkelingsachterstanden op te sporen en te voorkomen.

  • 4 De gemeente streeft ernaar om de lokale opvang-, onderwijs- en zorgvoorzieningen zodanig te laten samenwerken dat er een aansluitend traject en aansluitende aanpak voor 0 tot 16 jarigen ontstaat.

Artikel 13 Subsidiabele activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van:

  • a.

    het bieden van kinderdagopvang en buitenschoolse opvang in een kindercentrum of bij gastouders aan kinderen van ouders die niet voor een bedrijfsplaats in aanmerking komen;

  • b.

    deskundigheidsbevordering van de leiding, plusfunctieprogramma’s en overige activiteiten passend binnen de functie van kinderdagopvang en buitenschoolse opvang.

Artikel 14 Grondslag subsidie
  • 1 De subsidie voor de in artikel 13 onder a vermelde activiteit wordt berekend naar rato van het aantal voor de gemeentelijke opvangplaatsen, waarbij de hoogte van de subsidie per plaats wordt gebaseerd op het geraamde verschil tussen de gemiddelde kostprijs en de gemiddelde ouderbijdrage per plaats; de subsidie wordt verleend in de vorm van een door de Raad vast te stellen taakstellend budget dat samen met de te leveren prestatie, overige subsidieverplichtingen en wijze van indexering, voor meerdere jaren is vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet.

  • 2 De subsidie voor activiteiten als genoemd in artikel 13 onder b bedraagt een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bijdrage in de door hen noodzakelijk geachte activiteitenkosten.

Artikel 15 Subsidieverplichtingen
  • 1 De dagopvang en buitenschoolse opvang moeten voldoen aan de eisen van de Verordening Kinderopvang Noordenveld.

  • 2 De kinderopvanginstellingen dienen voor de gemeentelijke plaatsen aan de ouders een inkomensafhankelijke bijdrage te vragen en daarbij de door Burgemeester en Wethouders goedgekeurde tarieven te hanteren.

  • 3 Burgemeester en Wethouders dienen voor gemeentelijke plaatsen een door de instelling te hanteren toelatingsbeleid vast te stellen.

  • 4 Subsidies in het kader van Rijksregelingen op het gebied van de kinderopvang worden verstrekt op de voorwaarden gesteld in de betreffende regeling.

Paragraaf 3.3 Peuterspeelzalen

Artikel 16 Doelstelling subsidie
  • 1 De gemeente draagt bij aan het realiseren en in stand houden van peuterspeelzalen om alle 2- tot 4-jarige kinderen gelijke mogelijkheden te bieden om onder deskundige leiding en in een veilige en kindvriendelijke omgeving met elkaar te spelen en zich daardoor sociaal, emotioneel en cognitief te ontwikkelen.

  • 2 De gemeente wil stimuleren dat de leiding van de peuterspeelzalen berust bij ter zake opgeleide beroepskrachten, die volgens de geldende Collectieve Arbeidsvoorwaarden (CAO) zijn aangesteld.

  • 3 De peuterspeelzalen dienen gelijkmatig over de woonkernen in Noordenveld te zijn verdeeld.

  • 4 De gemeente wil de deelname van allochtone kinderen en kinderen uit risicogroepen vergroten en ziet de peuterspeelzalen als belangrijke instrumenten om leer- en ontwikkelingsachterstanden op te sporen en te voorkomen.

  • 5 De gemeente streeft ernaar om de peuterspeelzalen zodanig te laten samenwerken met de andere lokale opvangvoorzieningen en lokale onderwijs- en zorgvoorzieningen dat er een aansluitend traject en aansluitende aanpak voor 2-tot 6-jarigen ontstaat.

Artikel 17 Subsidiabele activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen subsidie verlenen als bijdrage in:

  • a.

    de kosten van exploitatie van een non-profit peuterspeelzaal

  • b.

    de kosten van leiding door beroepskrachten

  • c.

    de kosten van een grotere deelname van kinderen van financieel minder draagkrachtige ouders

  • d.

    de kosten van deskundigheidsbevordering van de leiding, een plusfunctieprogramma of andere activiteiten vallend binnen het peuterspeelzaalwerk.

Artikel 18 Grondslag subsidie
  • 1 De subsidie als vermeld in artikel 17 onder a bestaat uit een door Burgemeester en Wethouders te bepalen vast bedrag per peuterspeelzaal, dat jaarlijks wordt geïndexeerd volgens de uitgangspunten zoals die gelden voor de begroting van de gemeente Noordenveld.

  • 2 De in lid 1 genoemde subsidie kan worden verhoogd met een opslag voor professionele leiding, mits deze is aangesteld en wordt betaald volgens de geldende CAO; deze opslag bestaat uit een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bedrag per peutergroep, dat jaarlijks wordt geïndexeerd met het door de Vereniging van Nederlandse Gemeente geadviseerde percentage voor compensatie van de in de CAO afgesproken loonstijging.

  • 3 De in lid 1 genoemde subsidie kan worden verhoogd met een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bedrag per groep als de gemiddelde ouderbijdrage aantoonbaar ligt onder het middelste tarief uit de ouderbijdragentabel.

  • 4 De in artikel 17 onder d genoemde subsidie bestaat uit een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bijdrage in de door hen noodzakelijk geachte kosten.

  • 5 De subsidiebedragen als genoemd in de leden 1 en 2 van dit artikel worden door Burgemeester en Wethouders in een uitvoeringsregeling vastgesteld.

Artikel 19 Subsidieverplichtingen
  • 1 De peuterspeelzaal moet voldoen aan de eisen van de Verordening Kinderopvang Noordenveld; Burgemeester en Wethouders kunnen in individuele gevallen daarvoor ontheffing geven.

  • 2 De peuterspeelzaal dient aan de ouders een inkomensafhankelijke bijdrage te vragen en daarbij de door Burgemeester en Wethouders goedgekeurde tarieven te hanteren.

  • 3 Subsidies in het kader van Rijksregelingen op het gebied van de kinderopvang worden verstrekt op de voorwaarden gesteld in de betreffende regeling.

Hoofdstuk 4 Maatschappelijke dienstverlening en zorg

Artikel 20 Doelstelling subsidie

  • 1 De gemeente subsidieert activiteiten op het gebied van maatschappelijke dienstverlening en gezondheidszorg om maatschappelijke en gezondheidsproblemen bij de bevolking van Noordenveld te voorkomen en te helpen oplossen.

  • 2 De gemeente streeft er met haar subsidiëring naar om de toegankelijkheid van zorgvoorzieningen te vergroten; zij doet dat onder andere door de zorgvoorzieningen te stimuleren om samen te werken en om samenhang aan te brengen in het zorgaanbod, zowel in het algemeen als per individuele cliënt.

Artikel 21 Subsidiabele activiteiten

  • 1. De gemeente subsidieert lokale of bovenlokale instellingen voor activiteiten op het gebied van verslavingszorg, slachtofferhulp, jeugdhulpverlening, maatschappelijke opvang en begeleiding en andere door de Raad aangegeven aandachtsgebieden, mits en in zoverre deze aanvullend zijn op de door Rijks- en provinciale overheid georganiseerde zorg.

  • 2. De in lid 1 bedoelde activiteiten kunnen bestaan uit:

    • a.

      cliëntgerichte hulp- en dienstverlening, te weten het begeleiden en ondersteunen van een cliënt gericht op behoud dan wel herstel van sociale vaardigheden en het maatschappelijk functioneren en het verrichten van concrete diensten voor een cliënt;

    • b.

      het geven van informatie en advies aan een cliënt of groepen cliënten;

    • c.

      preventieve activiteiten gericht op het voorkomen en het ontstaan van hulpvragen;

    • d.

      het geven van maatschappelijke- en gezondheidsvoorlichting aan individuele burgers en specifieke groepen;

    • e.

      het bieden van consultatie aan vrijwilligers en beroepskrachten van andere organisaties ten behoeve van de hulpverlening;

    • f.

      het signaleren van ontwikkelingen in hulpvragen en bij (groepen) cliënten ten behoeve van interne en externe beleidsontwikkeling;

    • g.

      telefonische hulp gericht op de behandeling van (anonieme) individuele vragen, zoals bijvoorbeeld bij de vertrouwenstelefoon;

    • h.

      indicatiestelling voor toelating tot zorgvoorzieningen;

    • i.

      andere activiteiten die naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders vallen onder de in het eerste lid van dit artikel genoemde gebieden.

  • 3. Burgemeester en Wethouders kunnen op het gebied van maatschappelijke dienstverlening en gezondheidszorg subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van:

    • a.

      het instandhouden van een professionele non-profit instelling;

    • b.

      door beroepskrachten uitgevoerde dan wel begeleide activiteiten van eenmalige vernieuwende projecten.

Artikel 22 Grondslag subsidie

  • 1 De subsidie voor de in artikel 21 lid 3a genoemde activiteit wordt verleend in de vorm van een taakstellend budget dat samen met de te leveren prestatie, overige subsidieverplichtingen en wijze van indexering, voor meerdere jaren is vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet.

  • 2 De subsidie voor de in artikel 21 lid 3 onder b en c genoemde activiteiten bestaat uit een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bijdrage in de naar hun oordeel noodzakelijke kosten.

  • 3 In door de Raad te beslissen gevallen wordt subsidie verleend in de vorm van een bedrag per deelnemer dan wel per inwoner dan wel naar rato van het aantal inwoners van de gemeente.

Hoofdstuk 5 Kunst en cultuur

Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 23 Begripsbepaling

a. Amateuristische kunstbeoefening: beoefening van kunst door individuen en instellingen, in de vrije tijd, zonder dat gestreefd wordt naar het verkrijgen van een inkomen uit het kunstproduct.

b. Muziekvereniging: een instelling die als voornaamste doel heeft mensen te stimuleren en in staat te stellen om op amateur-basis te spelen en op te treden in een harmonie- of fanfarekorps of een drumband.

c. Zangvereniging of koor: een instelling die als voornaamste doel heeft mensen te stimuleren en in staat te stellen om op amateur-basis te zingen en op te treden in een koor.

d. Toneelvereniging: een instelling die als voornaamste doel heeft mensen te stimuleren en in staat te stellen om op amateur-basis toneel te spelen.

e. Actieve leden: leden van een instelling voor amateuristische kunstbeoefening die daadwerkelijk deelnemen aan de activiteiten van de instelling.

f. Activiteiten kunst en cultuur: activiteiten op het gebied van kunst- en cultuureducatie, muziek, beeldende kunst, podiumkunsten, film, media, letteren en cultuurbehoud.

g. Culturele programmaorganisatie: een niet-professionele instelling die jaarlijks een aanbod van activiteiten op het gebied van kunst en cultuur organiseert.

h. Bibliotheekvoorziening: een publieke voorziening voor het uitlenen van boeken en andere mediadragers en het verschaffen en toegankelijk maken van informatie op diverse terreinen.

i. Museum:

een instelling die de materiële getuigenissen van de mens en zijn omgeving verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert en hierover informeert voor doeleinden van studie, educatie en genoegen, zonder winstoogmerk.

j. Lokale omroep: een lokale instelling die radio- en/of televisie-uitzendingen verzorgt met recreatieve, educatieve, culturele en informatieve programma’s voor en over de gemeente.

Paragraaf 5.2 Amateuristische kunstbeoefening

Artikel 24 Doelstelling subsidie
  • 1 De gemeente subsidieert de amateuristische kunstbeoefening in verenigingsverband om zowel de individuele kunstzinnige expressie en vorming als de sociale samenhang te bevorderen.

  • 2 De subsidie heeft tevens tot doel de deelname aan de amateuristische kunstbeoefening in het algemeen en van jongeren in het bijzonder te bevorderen.

Artikel 25 Subsidiabele activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van de amateuristische kunstbeoefening in verenigingsverband.

Artikel 26 Grondslag subsidie
  • 1 De basissubsidie voor muziek-, zang-en toneelverenigingen bestaat uit een door Burgemeester en Wethouders te bepalen vast bedrag per jaar, waarbij voor muziekverenigingen onderscheid wordt gemaakt in het aantal zelfstandige eenheden, tot een maximum van drie per vereniging. Voor toneelverenigingen wordt onderscheid gemaakt in het aantal producties tot een maximum van twee per jaar per vereniging.

  • 2 De in lid 1 bedoelde subsidie wordt voor muziek- en zangverenigingen verhoogd met een bedrag per actief, in Noordenveld wonend lid, waarbij onderscheid wordt gemaakt in volwassen leden en leden jonger dan 18 jaar; de subsidieberekening wordt gebaseerd op het ledenbestand per 1 april van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend.

  • 3 De in lid 1 bedoelde subsidie wordt voor toneelverenigingen verhoogd met een bedrag per actief spelend, in Noordenveld wonend, lid jonger dan 18 jaar.

  • 4 Aan overige instellingen voor amateuristische kunstbeoefening kan een subsidie worden verstrekt in de vorm van een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bijdrage in de door hen noodzakelijk geachte activiteitenkosten.

  • 5 De subsidiebedragen als genoemd in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel worden door Burgemeester en Wethouders in een uitvoeringsregeling vastgesteld. De vastgestelde bedragen zullen jaarlijks worden geïndexeerd volgens de uitgangspunten zoals die gelden voor de begroting van de gemeente Noordenveld.

Artikel 27 Nadere regels
  • 1. Een instelling voor amateuristische kunstbeoefening, als bedoeld in artikel 26, lid 1, 2 en 3, komt voor subsidie in aanmerking indien:

    • a.

      tenminste 50% van de actieve leden in de gemeente woont;

    • b.

      de leden van de instelling tenminste eenmaal per twee weken repeteren en er tenminste eenmaal per jaar een optreden in het openbaar in de gemeente Noordenveld wordt verzorgd.

  • 2. Het aantal leden van de te subsidiëren instelling bedraagt bij:

    • a.

      een muziekvereniging minimaal twintig;

    • b.

      een drum-of malletband minimaal twaalf;

    • c.

      een majorette- of twirlgroep minimaal twaalf;

    • d.

      een zangvereniging of koor minimaal zestien;

    • e.

      een toneelvereniging minimaal tien.

  • 3. De instelling voor amateuristische kunstbeoefening wordt geacht naast de subsidie andere inkomsten te verwerven, onder andere door contributie te heffen en sponsoren aan te trekken.

Paragraaf 5.3 Culturele programmaorganisaties

Artikel 28 Doelstelling subsidie

De gemeente subsidieert culturele programmaorganisaties in Noordenveld om voor haar inwoners een samenhangend cultureel programma-aanbod te organiseren en toegankelijk te maken en om het culturele klimaat binnen de gemeente te bevorderen.

Artikel 29 Subsidiabele activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van het organiseren van activiteiten op het gebied van kunst en cultuur door de culturele programmaorganisaties.

Artikel 30 Grondslag subsidie
  • 1 De subsidie wordt verleend in de vorm van een taakstellend budget dat samen met de te leveren prestaties en overige verplichtingen voor meerdere jaren is vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet.

  • 2 Het budget als bedoeld in lid 1 van dit artikel zal per 1 januari 2001 jaarlijks worden geïndexeerd volgens de uitgangspunten zoals die gelden voor de begroting van de gemeente Noordenveld.

Artikel 31 Nadere regels
  • 1 De gemeente streeft naar een spreiding van culturele programmaorganisaties over de gemeente.

  • 2 De activiteiten kunst en cultuur die de culturele programmaorganisaties organiseren dienen afgestemd te zijn op de behoeften van de inwoners van de gemeente.

  • 3 De culturele programmaorganisaties dienen hun programma-aanbod op elkaar af te stemmen.

  • 4 De culturele programmaorganisaties dienen van de bezoekers aan de activiteiten een bijdrage te vragen die in verhouding staat tot de aard van die activiteit.

  • 5 De culturele programmaorganisaties worden geacht waar mogelijk eigen inkomsten te verwerven naast de subsidies en het innen van bijdrages van bezoekers.

  • 6 De culturele programmaorganisaties dienen zoveel als mogelijk gebruik te maken van de inzet van vrijwilligers.

Paragraaf 5.4 Culturele activiteiten en experimenten

Artikel 32 Doelstelling subsidie

De gemeente subsidieert activiteiten op het gebied van kunst en cultuur ter bevordering van de zelfontplooiing van de inwoners, de sociale samenhang en het culturele klimaat binnen de gemeente.

Artikel 33 Subsidiabele activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen subsidie verlenen voor:

  • a.

    activiteiten op het gebied van kunst en cultuur buiten het aanbod van de programmaorganisaties;

  • b.

    eenmalige vernieuwende dan wel experimentele activiteiten op het gebied van kunst en cultuur;

  • c.

    het beheer van een culturele accommodatie.

Artikel 34 Grondslag subsidie
  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 33 a bestaat uit een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bijdrage in de door hen noodzakelijk geachte kosten.

  • 2 Voor de subsidies als bedoeld in artikel 33 b reserveert de Raad elk kalenderjaar een bedrag van maximaal € 11.500,00 voor een 'experimentenfonds cultuur' waaruit door Burgemeester en Wethouders subsidies kunnen worden toegekend van maximaal € 2.500,00 per activiteit.

  • 3 De subsidie als bedoeld in artikel 33 c wordt verleend in de vorm van een taakstellend budget dat samen met de te leveren prestaties, overige verplichtingen en wijze van indexering, voor meerdere jaren is vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet.

Artikel 35 Nadere regels
  • 1 De te subsidiëren activiteiten als bedoeld in artikel 33 onder a en b dienen een aanvulling te zijn op het ten tijde van de aanvraag binnen de gemeente geldende aanbod aan activiteiten.

  • 2 De nadere regels voor programmaorganisaties als genoemd in artikel 31 lid 2, 3, 4 ,5 en 6 zijn voor de in artikel 33 a en 33 b genoemde activiteiten van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Aanvragen voor subsidies uit het in artikel 34 lid 2 genoemde fonds dienen tenminste 8 weken voor de aanvang van de activiteit te worden ingediend en worden op volgorde van binnenkomst toegekend.

  • 4 Voor een subsidie uit het in artikel 34 lid 2 genoemde fonds kan dezelfde subsidieaanvrager slechts eenmaal per jaar in aanmerking komen.

Paragraaf 5.4 Bibliotheekwerk

Artikel 36 Doelstelling subsidie

De gemeente subsidieert het openbare bibliotheekwerk om haar inwoners een laagdrempelige toegang te verschaffen tot boeken en andere informatiedragers ter ontspanning, informatie of ontwikkeling; de gemeente verwacht daarbij dat de bibliotheek de inwoners en met name de jeugd stimuleert om te lezen en van de beschikbare informatie gebruik te maken.

Artikel 37 Subsidiabele activiteiten
  • 1 Burgemeester en Wethouders verlenen subsidie voor het in stand houden van vaste en mobiele bibliotheekvoorzieningen in de woonkernen van de gemeente.

  • 2 Burgemeester en Wethouders kunnen subsidie verlenen voor overige activiteiten voor zover passend binnen de functie bibliotheekwerk.

Artikel 38 Grondslag subsidie
  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 37 lid 1 wordt verleend in de vorm van een taakstellend budget dat samen met de te leveren prestatie, overige verplichtingen en wijze van indexering, voor meerdere jaren met de gemeente is vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 37 lid 2 wordt verleend in de vorm van een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bijdrage in de door hen noodzakelijk geachte activiteitenkosten.

Artikel 39 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De instelling zal waar mogelijk en nodig samenwerken met, dan wel ondersteuning bieden aan andere instellingen op het gebied van cultuur, educatie en sociaal-cultureel werk.

Paragraaf 5.5 Musea

Artikel 40 Doel van de subsidie

De gemeente subsidieert musea in de gemeente om te zorgen dat de betreffende museale collecties worden bewaard voor de toekomst, tentoongesteld en toegankelijk gemaakt voor een breed publiek en omdat zij een belangrijke bijdrage leveren aan de culturele, historische en recreatieve waarde van de gemeente.

Artikel 41 Subsidiabele activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen subsidie verlenen

  • a.

    als bijdrage in de kosten van het exploiteren van het museum;

  • b.

    als bijdrage in de kosten van een museale activiteit.

Artikel 42 Grondslag subsidie
  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 41 a wordt verleend in de vorm van een taakstellend budget dat samen met de te leveren prestatie, overige verplichtingen en wijze van indexering, voor meerdere jaren is vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 41 b wordt verleend in de vorm van een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bijdrage in de door hen noodzakelijk geachte kosten.

Paragraaf 5.6 Lokale omroep

Artikel 43 Doelstelling subsidie

De gemeente subsidieert de lokale omroep om aan haar inwoners nieuws en andere informatieve, educatieve, culturele dan wel recreatieve radio- en televisieprogramma’s te bieden die betrekking hebben, dan wel gericht zijn op de gemeente Noordenveld; een en ander als zinvolle aanvulling op het aanbod vanuit de landelijke en regionale media.

Artikel 44 Subsidiabele activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van het produceren, het uitzenden en het publiceren van lokale programma’s.

Artikel 45 Grondslag subsidie

De subsidie als bedoeld in artikel 44 wordt verleend in de vorm van een taakstellend budget dat samen met de te leveren prestatie, de overige verplichtingen en de wijze van indexering, voor meerdere jaren is vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet; de subsidie bestaat uit een door de Raad te bepalen bedrag per kabelaansluiting.

Artikel 46 Verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 1 De organisatie en uitzendingen van de subsidieontvanger moeten voldoen aan de eisen van de Mediawet.

  • 2 Naast de door de wet, de algemene subsidieverordening en de in deze verordening vereiste stukken dient de subsidieontvanger bij de aanvraag mee te zenden het reglement van orde, het jaarverslag en de ledenlijst van de Programmaraad en een overzicht van de voorgenomen programmering; over wijziging dan wel actualisering van deze stukken dienen Burgemeester en Wethouders tijdig te worden geïnformeerd.

  • 3 De in te dienen jaarrekeningen en begrotingen dienen een goed inzicht te geven in de investeringen en de opgebouwde reserves ten behoeve van de zendapparatuur.

Hoofdstuk 6 Sport

Paragraaf 6.1 Algemene bepalingen

Artikel 47 Begripsbepaling

a. Sport: het op recreatief niveau of op wedstrijdniveau beoefenen van een sport die door het NOC*NSF als zodanig is erkend.

b. Sportvereniging: een volledige rechtsbevoegdheid bezittende vereniging, die aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • -

    aangesloten is bij een landelijke of regionale sportbond die op haar beurt weer is aangesloten bij NOC*NSF;

  • -

    ingeschreven is in het verenigingsregister van de Kamer van Koophandel;

  • -

    zich ten doel stelt om zonder winstoogmerk door sportbeoefening in clubverband de vorming en ontwikkeling van alle leden te bevorderen;

  • -

    de inzet van voldoende bevoegde leiding.

c. Sportopleidingen/-cursussen: algemene opleidingen of cursussen gericht op de ondersteuning of bijscholing van vrijwilligers in sportverenigingen of sportuitvoerende instellingen.

d. Sportaccommodatie:

een voorziening voor het beoefenen van sport.

Paragraaf 6.2 Sportstimulering en -ontwikkeling

Artikel 48 Doelstelling subsidie

De gemeente subsidieert activiteiten gericht op sportstimulering en -ontwikkeling met als doel:

  • a.

    de kwaliteit, de spreiding en de variatie van het bestaande sportaanbod en de sportdeelname door nader te bepalen doelgroepen te bevorderen;

  • b.

    de organisatorische sportinfrastructuur te versterken en sportactiviteiten voor alle inwoners mogelijk te maken.

Artikel 49 Subsidiabele activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van:

  • a.

    sportactiviteiten die een verbreding van het sportaanbod van een vereniging of instelling inhouden;

  • b.

    sportactiviteiten die zich richten op doelgroepen, in het bijzonder gehandicapten, ouderen, minderheden en jeugd;

  • c.

    buitenschoolse sportactiviteiten voor de schoolgaande jeugd;

  • d.

    deelname van vrijwillig sportkader aan sportopleidingen of -cursussen van sportbonden of landelijke sportorganisaties.

Artikel 50 Grondslag subsidie
  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 49 onder a, b en c bestaat uit een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bijdrage in de door hen noodzakelijk geachte kosten.

  • 2 Voor activiteiten als bedoeld in artikel 49 onder a, b en c met een eenmalig karakter, reserveert de Raad een nader vast te stellen bedrag per kalenderjaar. Per activiteit kunnen Burgemeester en Wethouders subsidie toekennen tot een maximum bedrag.

  • 3 De subsidie als bedoeld in artikel 49 onder d bedraagt maximaal 50% van de cursuskosten en bedraagt maximaal € 225,00 per vereniging.

Artikel 51 Nadere regels
  • 1. De te subsidiëren activiteiten als bedoeld in artikel onder 49 a en b dienen een aanvulling te zijn op het ten tijde van de aanvraag binnen de gemeente geldende aanbod aan activiteiten.

  • 2. Aanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 50 lid 2 dienen tenminste acht weken voor de aanvang van de activiteit te worden ingediend en worden op volgorde van binnenkomst toegekend.

  • 3. Voor een subsidie als bedoeld in artikel 50 lid 2, kan dezelfde subsidieaanvrager slechts eenmaal per jaar in aanmerking komen.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 50 lid 2, wordt verstrekt voor kosten die direct samenhangen met de activiteit en betrekking hebben op:

    • -

      -accommodatie;

    • -

      -publiciteit;

    • -

      -begeleidend sportkader;

    • -

      -sport- en spelmateriaal;

    • -

      -vervoer (uitsluitend bij gehandicapten).

  • 5. Cursuskosten die voor subsidie in aanmerking, als bedoeld in artikel 50 lid 3, komen zijn:

    • a.

      inschrijf- en cursusgelden;

    • b.

      examengelden;

    • c.

      literatuur en lesmateriaal.

Paragraaf 6.3 Sportaccommodaties

Artikel 52 Doelstelling subsidie

De gemeente draagt bij tot het in stand houden van sportaccommodaties in voorwaardenscheppende zin, zodat de toegankelijkheid voor iedere burger wordt vergroot en de sportaccommodaties gelijkmatig over het gemeentelijk gebied zijn verdeeld.

Artikel 53 Subsidiabele activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen subsidie verlenen als bijdrage in de kosten van:

  • a.

    het beheer en de exploitatie van sportaccommodaties;

  • b.

    de huur van een niet gemeentelijke accommodatie, voorzover een sportvereniging hierop is aangewezen.

Artikel 54 Grondslag subsidie
  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 53 onder a wordt verleend in de vorm van een taakstellend budget dat samen met de te leveren prestaties en overige verplichtingen, voor meerdere jaren is vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 53 onder b wordt verleend in de vorm van een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bijdrage in de door hen noodzakelijk geachte kosten.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 55 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen, en voorzover van toepassing van deze verordening zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het College van Burgemeester en Wethouders afwijken van het in deze verordening bepaalde.

Artikel 56 Overgangsbepalingen

  • 1 Voorzover niet bepaald in deze verordening, gaat indexering van subsidies op grond van bepalingen in deze verordening in per 2002.

  • 2 Daar waar de toepassing van deze verordening leidt tot verlaging van een structurele subsidie zal het verschil ingaande het jaar 2002 worden afgebouwd in twee jaarlijkse periodes.

Artikel 57 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking op 1 december 2002.

  • 2 De Subsidieverordening Welzijn, Cultuur en Sport, vastgesteld op 30 november 2000, komt met het in werking treden van deze verordening te vervallen.

Artikel 58 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Subsidieverordening Welzijn, Cultuur en Sport Noordenveld 2002'.

Toelichting Algemeen

De drietrapsraket van de subsidiewetgeving

In de 'Algemene Subsidieverordening gemeente Noordenveld 2000' zijn de grondslagen van het gemeentelijk subsidiebeleid in het algemeen vastgelegd. Ze betreffen met name de procedurele kant van de subsidieverlening en de rechten en plichten van de subsidieontvanger. In deze deelverordening worden deze algemene subsidieregels aangevuld en geconcretiseerd voor de subsidieverlening op het specifieke gebied van welzijn, kunst en cultuur, sport en sportieve recreatie. Zoals ook in de toelichting op de Algemene Subsidieverordening (ASV) is beschreven, staat bestuursrechterlijk gezien de ASV ‘boven’ deze deelverordening en staat daarboven nog de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin ook al een uitgebreid aantal regels is vastgelegd waaraan subsidiegever en -ontvanger moeten voldoen. De subsidiewetgeving is als het ware een drietrapsraket: eerst moet worden voldaan aan de Awb, vervolgens aan de ASV en tot slot aan de deelverordening. Het lastige is dat bepalingen uit de ‘bovenliggende‘ wetgeving niet meer in de verordening daaronder mogen worden herhaald en daar dus ook niet in staan vermeld.

De subsidieontvanger moet dus niet alleen de deelverordening raadplegen, maar ook de algemene subsidieverordening en de subsidiebepalingen uit de Awb (zie bijlage algemene subsidieverordening).

De verdeling van de taken en bevoegdheden tussen Raad en Burgemeester en Wethouders

Deze is hier vergelijkbaar met die in de ASV. De Raad legt in de verordening per terrein in hoofdlijnen vast welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen, welke doelen de gemeente daarmee wil bereiken, welke financiële grondslag daarbij wordt gehanteerd en welke nadere regels en overige verplichtingen er voor de subsidieontvanger gelden. Burgemeester en Wethouders zijn belast met de uitvoering, wat inhoudt dat zij de aanvragen behandelen en de subsidies feitelijk toekennen en vaststellen. Bij de begroting geeft de Raad jaarlijks daarvoor het financiële kader aan door per onderdeel het maximaal toe te kennen subsidiebedrag vast te stellen. De jaarlijks terugkerende subsidieaanvragen worden gelijktijdig en collectief afgehandeld via het Jaarprogramma Welzijn, Cultuur en Sport, een procedure waarin het College een belangrijke voorbereidende en uitvoerende rol heeft. De subsidies worden aangevraagd op een speciaal daarvoor ontworpen formulier dat vóór 1 mei moet worden ingediend bij het College. Aan de hand daarvan stelt het College vóór 15 juli een ontwerp Jaarprogramma op, waarin een overzicht wordt gegeven van de aangevraagde subsidies, het subsidiebedrag dat in het lopende en voorgaande jaar werd toegekend en het bedrag dat het College het komend jaar zou willen toekennen, vergezeld van de motivering daarvoor. Van half juli tot 1 september kunnen de aanvragers daarover hun mening geven.

Het College verwerkt de inspraakreacties in de definitieve tekst van het Jaarprogramma, die samen met de inspraakreacties wordt besproken in de Raadscommissie Samenleving. Vervolgens wordt het Jaarprogramma samen met de gemeentebegroting door de Raad behandeld en vastgesteld. Deze subsidieverordening is de door de Raad verschafte leidraad voor het College bij het toekennen van de subsidies. De subsidieverordening en de collectieve en democratische behandeling via het Jaarprogramma moeten ertoe leiden dat subsidies eenduidig, gelijkelijk, gemotiveerd en na een integrale afweging worden toegekend.

De doelstelling

Met de subsidieverstrekking worden door het gemeentebestuur verscheidene - door de Raad aangegeven -maatschappelijke doelen nagestreefd. Een aantal daarvan komt voort uit taken en doelen die door de Rijksoverheid aan de gemeente zijn opgelegd en bij wet zijn geregeld. Vrijwel alle terreinen genoemd in de reikwijdte van deze verordening vallen onder de Welzijnswet. Daarnaast zijn er nog enkele specifieke wetten en maatregelen als de Wet Specifiek Cultuurbeleid, de Museumwet, de Mediawet en dergelijke, waar rekening mee gehouden moet worden. Voor de taken die met de Welzijnswet zijn gedecentraliseerd naar de gemeente ontvangt deze middelen via het gemeentefonds. Bij deze taken is de gemeente redelijk autonoom als het gaat om de invulling en uitvoering van het Rijksbeleid en kan binnen de gegeven wettelijke kaders een eigen beleid worden gevoerd dan wel het Rijksbeleid met eigen doelstellingen worden aangevuld.

In de Welzijnswet zijn de doelstellingen van het welzijnsbeleid en taak die de gemeente daarin heeft vrij uitvoerig geformuleerd. Welzijnsbeleid wordt omschreven als: 'de gezamenlijke inspanning van de overheid in samenwerking met het particulier initiatief en andere betrokkenen, met als doel:

  • de ontplooiingsmogelijkheden van mensen te vergroten en hun zelfredzaamheid alsmede hun deelname aan de samenleving te stimuleren, mede om te voorkomen dat mensen in een achterstandssituatie geraken;

  • de personen die in een achterstandssituatie zijn geraakt mogelijkheden te bieden om hun positie te verbeteren;

  • -

    het welbevinden van personen in de samenleving op andere wijze te bevorderen.' Daarbij dienen de gemeenten zoveel mogelijk rekening te houden met de pluriformiteit van de samenleving en deze te bevorderen, waarbij zij de verantwoordelijkheid en het eigen initiatief van de burgers in het oog moet houden en moet letten op een deugdelijke, doelmatige en democratische uitvoering.

Subsidies zijn een belangrijk instrument om gemeentelijk welzijns-, cultuur-, sport -en zorgbeleid te realiseren. Daarom is in deze subsidieverordening veel aandacht gegeven aan de doelstelling, geformuleerd in het algemeen (hoofdstuk 1) en per subsidiesoort. Die hebben we gebaseerd op de bovengenoemde doelstelling en opdracht van het Rijk, aangevuld met de laatste ontwikkelingen op dat beleidsterrein. Daarnaast hebben we rekening gehouden met het bestaande gemeentelijk beleid zoals dat is te vinden in beleidsnota’s en algemene of specifieke raadsbesluiten.

De doelstelling wordt toegepast in de definitie van de 'subsidiabele activiteiten', maar komt ook terug in de 'overige verplichtingen' en 'nadere regels'. Immers, door de wijze waarop subsidies worden ingezet, kan de gemeente invloed uitoefenen op het plaatselijk voorzieningenniveau en de vorm, inhoud en kwaliteit van de activiteiten en daarmee op de wijze waarop haar beleidsdoelen worden gerealiseerd. Verder kunnen de subsidievoorwaarden worden gebruikt om een bepaald doelgroepenbeleid te realiseren, bijvoorbeeld door activiteiten daarop toe te spitsen of ze voor die groepen (financieel) toegankelijker te maken. In de artikelen over de 'subsidiegrondslag' wordt de relatie gelegd tussen de subsidiabele activiteit en de vorm of berekeningswijze van de subsidie.

Subsidievormen

De Awb, de ASV en deze subsidieverordening bieden de mogelijkheid om waarderingssubsidies, incidentele subsidies en structurele subsidies, waaronder budgetsubsidies, te verstrekken. Waarderingssubsidies zijn een instrument voor het gemeentebestuur om waardering uit te spreken voor groepen of organisaties die 'de gemeenschapszin en leefbaarheid’ in het dorp bevorderen; het is een algemene bijdrage van maximaal € 500,00 waarvoor geen specifieke prestatie wordt verlangd. Incidentele subsidies kunnen om twee redenen worden verstrekt: als startsubsidie voor activiteiten die (nog) niet in het Jaarprogramma konden worden meegenomen en als subsidie voor een eenmalig te organiseren, nieuwe activiteit met een aanvullend dan wel projectmatig karakter. Deze subsidieverordening gaat vooral over de per boekjaar verschafte structurele subsidies aan rechtspersonen of daaraan gelijk gestelde natuurlijke personen. De Awb schrijft voor dat tegenover iedere subsidie een omschreven prestatie moet staan en mede daardoor is de subsidierelatie – in de goede betekenis van het woord - verzakelijkt tot die van opdrachtgever en opdrachtnemer. Bij de vaststelling van de ASV is als uitgangspunt gesteld dat waar mogelijk budgetsubsidiëring zal worden ingevoerd. Daarbij worden het taakstellende budget, het doel, de verlangde prestatie en verdere voorwaarden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst; artikel 4:36 Awb biedt die mogelijkheid. Voor subsidiedoelen waarvoor vaak incidentele en wisselende subsidies worden verstrekt is het zinvol om de Raad het maximale bedrag te laten aangeven dat hij jaarlijks aan dat doel wil besteden (het subsidieplafond, zie ook de toelichting van de ASV) zodat het College daarmee gedurende het jaar tussentijdse subsidieaanvragen kan afhandelen. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt in de artikelen 4, lid 14 (reservefonds) en artikel 32, lid 2 (experimentenfonds). Zie hiervoor de toelichting op deze artikelen.

Bij het lezen van deze subsidieverordening zult u merken dat de tot nu toe gangbare subsidievorm niet meer voor komt, te weten de subsidie op het exploitatietekort (op basis van een goedgekeurde begroting). Daarmee volgen we de heersende opvatting (gesteund in de Awb) dat bewaking van de output, dat wil zeggen nagaan waarvoor de subsidie is gebruikt en wat er is bereikt, belangrijker is dan sterke bemoeienis met de input, dat wil zeggen bepalen en controleren hoe de subsidiemiddelen worden ingezet. Ook bij outputfinanciering blijft het overigens mogelijk om de nodige controle op de financiële wandel en gezondheid van de ontvanger uit te oefenen via de wettelijke verplichting tot financiële verslaglegging en andere bepalingen.

Toelichting per artikel

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Al in de Awb of de ASV gedefinieerde begrippen zoals 'subsidie, subsidieplafond en waarderingssubsidie' zijn hier niet meer genoemd (zie ook algemene toelichting).

Artikel 2 Reikwijdte

Gekozen is voor de reikwijdte van de Welzijnswet, die de volgende terreinen van het welzijnsbeleid betreft (voorzover geen specifieke wetgeving van toepassing is): welzijn jeugd, kinderopvang, maatschappelijke dienstverlening, maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid, sociaalcultureel werk, emancipatie, sport, welzijn ouderen en gehandicapten, integratie en opvang van vluchtelingen, minderheden en vreemdelingen, dienstverlening ten behoeve van door de Tweede Wereldoorlog getroffenen en activiteiten in het kader van de viering van de bevrijding, de voorlichting over en herdenking van de gebeurtenissen gedurende de Tweede Wereldoorlog.

Artikel 3 Doelstelling

Deze is ontleend aan de Welzijnswet (zie algemene toelichting).

Artikel 4 Nadere regels

Deze zijn een aanvulling op de bepalingen uit de ASV en de Awb. Lid 2 zorgt dat de subsidies, waar de burgers via de belastingen aan meebetalen, ook lokaal worden ingezet. Lid 3 en 4 dienen om het College de ruimte te geven om in speciale gevallen van de verordening te kunnen afwijken, dan wel deze nader te kunnen invullen. Lid 5 biedt de mogelijkheid om subsidie af te wijzen voor activiteiten die wel aan de voorwaarden voldoen maar lijken op al aanwezige voorzieningen of deze overlappen. Lid 6 en 7 bieden de kans om via subsidies ook invulling te geven aan het gemeentelijk minima- en doelgroepenbeleid. Lid 8 is nodig omdat van subsidie op het exploitatietekort is overgegaan op doel- en budgetsubsidies. Daarbij kan bij de instelling een eigen vermogen ontstaan dat mede uit subsidie is gevormd; dit kan op grond van de Awb (4:41) en de ASV (13) door de gemeente worden teruggevorderd, maar omdat bij budgetsubsidie meer risico bij de ontvanger ligt, bijvoorbeeld door onvoorziene personele kosten, is het zinvol en soms geboden een algemene of bestemmingsreserve bij de ontvanger toe te staan. Lid 9 dient om te voorkomen dat gesubsidieerde activiteiten niet voor alle inwoners toegankelijk zijn. Lid 10 dient om de kwaliteit van het werk te bewaken. Met lid 11 wordt het belang van de inbreng van vrijwilligers en een breed draagvlak voor het beleid onderstreept. Lid 12 stelt een maximum aan de waarderingssubsidies omdat wij vinden dat bij hogere bedragen eigenlijk altijd een motivering en verantwoording geboden is.

Lid 13 legt de basis voor subsidiëring van incidentele activiteiten. In lid 14 wordt de financiële ruimte vastgelegd voor de in lid 13 bedoelde activiteiten. Het hier genoemde reservefonds betreft een subsidieplafond als bedoeld in de Awb, en geregeld wordt de wijze van verdeling van het bedrag. Het laatste lid van dit artikel is een restartikel en betreft activiteiten van organisaties die wat betreft doelstelling wel onder de reikwijdte van de verordening, maar niet onder de onderscheiden hoofdstukken vallen.

Artikel 5 Behandeling van de subsidieaanvragen

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich (zie ook de algemene toelichting). Achterliggende gedachte bij de collectieve en gelijktijdige behandeling van de aanvragen is dat ze ambtelijk en bestuurlijk op vaste momenten in het jaar, dat wil zeggen efficiënter kunnen worden afgehandeld, maar belangrijker is dat zo de aanvragen tegelijk worden getoetst en ten opzichte van elkaar kunnen worden afgewogen in het kader van de begroting. De collectieve inspraakprocedure zorgt voor een democratische behandeling. Het tijdstip van indiening is zo gekozen dat de aanvrager dan zicht heeft op zijn financiële resultaten van het voorgaande jaar en binnen de gemeente nieuwe aanvragen of uitzettingen nog kan meenemen bij de Voorjaarsnota. Omdat het Jaarprogramma tevens een overzicht geeft van de subsidies van voorgaande jaren kan het met enige toelichting dienen als een verslag en evaluatie van het gevoerde subsidiebeleid aan de Raad, een verplichting uit de Awb.

Artikel 6 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Lid 1: Wij denken dat het in deze tijd past dat de subsidieontvanger actief eigen inkomsten genereert naast de subsidie en dat van deelnemers een eigen bijdrage wordt gevraagd. Het heeft een stimulerende werking en voorkomt een te sterke afhankelijkheid. De bemoeienis met de tarieven en de mogelijkheid van retributiesubsidie (zie artikel 1) moeten zorgen dat de activiteiten wel laagdrempelig blijven voor financieel minder draagkrachtige deelnemers. Lid 2 moet helpen bij het realiseren van een integraal (doelgroepen)beleid.

Hoofdstuk 2 Welzijnswerk

Algemeen

Op het gebied van het welzijnswerk is er veel veranderd. Zo is de vroeger sterke scheiding tussen de verschillende werksoorten (algemeen sociaal cultureel werk, opbouwwerk, vormings- en ontwikkelingswerk, club- en buurthuiswerk, jeugd- en jongerenwerk, ouderenwerk en allochtonenwerk) verdwenen. En hoewel er doelgroepgericht wordt gewerkt, wordt dat werk wel zoveel mogelijk integraal aangepakt.

Ten tweede is het vroegere vormings- en ontwikkelingswerk met de opkomst van de volwasseneneducatie sterk in taak en omvang afgenomen en bestaat nog slechts uit niet kwalificerende educatieve activiteiten en cursussen, hier verder vormende activiteiten genoemd. De doelstelling, aanpak en doelgroep zijn vergelijkbaar met die van sociaal-culturele activiteiten en in Noordenveld worden ze ook nog door dezelfde instellingen uitgevoerd. Subsidietechnisch zijn ze ook vergelijkbaar. Een derde ontwikkeling is dat de gemeente geen taak meer heeft in de opvang en huisvesting van asielzoekers (vluchtelingen). Ze heeft daarentegen wel een flinke taak in de inburgering en integratie van nieuwkomers en andere allochtonen. Een belangrijk deel daarvan wordt ingevuld vanuit sociale zaken en onderwijs terwijl een kleiner, maar niet onbelangrijk deel valt onder de taken van welzijn. Van daar uit moet ervoor worden gezorgd dat allochtonen gelijkwaardig opgenomen worden in en deel gaan nemen aan de bestaande sociale en culturele infrastructuur. Daarnaast moet er ook ruimte worden geboden voor sociale activiteiten en contacten binnen hun eigen cultuur. Door het lokale vluchtelingen- en welzijnswerk aparte, op hen gerichte activiteiten te laten organiseren of door bij bestaande activiteiten extra aandacht aan die doelgroep te geven. Vanuit subsidieoogpunt zijn deze activiteiten voor vluchtelingen en andere allochtonen vergelijkbaar met andere welzijnsactiviteiten. Hetzelfde geldt voor het exploiteren van een speel-otheek. En het exploiteren van een dorps-of buurthuis. Vandaar dat al deze activiteiten hier zijn samengebracht onder de noemer gesubsidieerd welzijnswerk. Hoewel de doelstelling en de aard van het werk gelijk zijn, maken we bij de bepalingen in dit hoofdstuk vaak een onderscheid tussen het professionele en het door vrijwilligers georganiseerde welzijnswerk omdat de omvang, aard en voorwaarden van de subsidie sterk kunnen verschillen.

Artikel 7 Doelstelling subsidie

Lid 1 en 2 spreken voor zichzelf. Het welzijnswerk is bij uitstek geschikt om achterstanden te voorkomen en te bestrijden en dus in te zetten voor risicogroepen. Lid 3 somt de voornaamste doelgroepen en de daarbij na te streven doelen op. In deze doelgroepen zijn de onderscheiden werksoorten binnen het welzijnswerk te herkennen. Lid 5 is opgenomen omdat het welzijnswerk bij uitstek een ondersteunende dan wel aanvullende rol kan spelen bij activiteiten vanuit kinderopvang, onderwijs, zorg en cultuur.

Artikel 8 Subsidiabele activiteiten

De onder 'algemeen' genoemde werksoorten kunnen een of meer van de hier genoemde subsidiabele activiteiten uitvoeren.

Artikel 9 Grondslag subsidie

Hier is het zinvol om een onderscheid te maken tussen vrijwillig en professioneel welzijnswerk. Bij de eerste worden de activiteiten gesubsidieerd. Bij de laatste ook de organisatie zelf. Dat is omdat de professionele instellingen een uitvoerende en een ondersteunende taak hebben en personeel in dienst hebben en dus meer organisatiekosten. Waarom die subsidie wordt gegeven in de vorm van een taakstellend budget volgens een uitvoeringsovereenkomst is uitgelegd in de algemene toelichting. Bij dorpshuizen bestond hij voorheen vaak uit een eenmalige bijdrage in de bouwkosten.

Artikel 10 Aanvullende subsidieverplichtingen

Wij vinden een gedetailleerd inzicht in de kosten, de vorm en de omvang van de activiteiten van belang zowel bij de beoordeling van de aanvraag als bij de verantwoording. Ook het aantal geplande en gerealiseerde deelnemers is daarbij van belang. Activiteiten met te weinig deelnemers moeten worden afgelast en eventueel vervangen door andere.

Hoofdstuk 3 Kinderopvang

Algemeen

Hoewel zowel de kinderdagopvang en buitenschoolse opvang als de peuterspeelzalen worden gerekend tot kinderopvang verschillen de doelstelling, de activiteiten, de doelgroep en de financiering van kinderdagopvang en de peuterspeelzalen aanzienlijk van elkaar. Dat komt ook tot uiting in de voorwaarden en grondslag van de subsidiëring.

Artikel 11 Begripsbepaling

De meeste beschrijvingen zijn ontleend aan de Verordening Kinderopvang.

Kinderdagopvang en buitenschoolse opvang

Artikel 12 Doelstelling

De kinderdagopvang en buitenschoolse opvang worden vooral gesubsidieerd in het belang van de ouders en wel om hun kans op betaalde arbeid te vergroten of veilig te stellen. De subsidie is, in tegenstelling tot voorgaande jaren, niet meer primair bedoeld voor het realiseren of instandhouden van de voorziening, maar dient om kinderopvang te bieden aan ouders die geen bedrijfsplaats kunnen krijgen of zelf geen plaats kunnen bekostigen. Verder wordt de subsidie ingezet om de deelname van kinderen uit de risicogroepen (onder andere door inkomensafhankelijke tarieven) en kinderen van allochtone afkomst te stimuleren en leer-en ontwikkelingsachterstanden op te sporen en aan te pakken (plusfunctie). Afstemming en samenwerking met andere lokale jeugdvoorzieningen moeten zorgen voor een aansluitend traject voor ieder kind.

Artikel 13, 14 en 15: Subsidiabele activiteiten, subsidiegrondslag en -verplichtingen

Deze artikelen zijn een uitwerking van voornoemde doelstellingen. De subsidie per plaats dient als aanvulling op de ouderbijdragen. Als het door de gemeente vast te stellen toelatingsbeleid ervoor zorgt dat de minst draagkrachtigen het meest van deze plaatsen profiteren, zal de gemiddelde ouderbijdrage lager zijn en er meer subsidie per plaats nodig zijn. De grote bedragen, maar ook de grote risico’s die in de gesubsidieerde instellingen voor dagopvang en buitenschoolse opvang omgaan, dwingen hen commerciëler en bedrijfsmatiger te gaan werken. De belangrijkste inkomsten komen van bedrijfsplaatsen, de gemeente is maar één van de financiers. De subsidie moet dan ook zakelijk en op maat via een subsidieovereenkomst worden geregeld. De kwaliteit van de opvang wordt bewaakt via de Verordening Kinderopvang waarin gedetailleerd de eisen op het gebied van groepsgrootte, leiding en de hygiëne en veiligheid van de accommodatie zijn vastgelegd. Dat laatste wordt door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst gecontroleerd.

Peuterspeelzalen

Artikel 16 Doelstelling

De peuterspeelzalen worden in tegenstelling tot de dagopvang en buitenschoolse opvang primair opgericht in het belang van het kind en via hen van hun ouders (opvoedingsondersteuning). Ze worden bestuurd en gerund door vrijwilligers (meestal de ouders). Bijna ieder dorp heeft een speelzaal.

Artikel 17, 18 en 19 Subsidiabele activiteiten, subsidiegrondslag en -verplichtingen

De basissubsidie voor peuterspeelzalen is gericht op het instandhouden van deze door de ouders gedragen voorzieningen. Ook hier moeten inkomensafhankelijke tarieven zorgen voor een lage drempel voor financieel minder draagkrachtige gezinnen. De leidsters in de kleine peuterspeelzalen (1-2 groepen) zijn doorgaans redelijk deskundig, maar niet specifiek voor dit werk opgeleid en ze worden daarvoor niet of niet volgens de CAO betaald. De subsidieopslag voor volgens de CAO aangestelde leidsters is dan ook bedoeld om ook de kleine speelzalen aan te zetten tot professionalisering van de leiding. Dat laatste is zelfs een voorwaarde om peuterspeelzalen in te kunnen schakelen bij de voorschoolse educatie en zorg, waarbij ze extra subsidie kunnen krijgen om de plusfunctie uit te voeren. Ook de peuterspeelzalen dienen te voldoen aan de eisen van de Verordening Kinderopvang.

Hoofdstuk 4 Maatschappelijke dienstverlening en zorg

Artikel 20 Doelstelling

De gemeente neemt deel aan de gemeenschappelijke regeling GGD Noord en Midden Drenthe. De GGD voert de gemeentelijke taak uit op het gebied van de basisgezondheidszorg, zoals in de Wet Collectieve Preventie aan de gemeente is opgedragen. De bijdrage aan de GGD valt niet onder het subsidiebegrip en de activiteiten door de GGD vallen daarom niet onder het bereik van deze verordening. Zorgvoorzieningen hebben vaak een bovenlokaal karakter. Om deze reden is in dit artikel in het bijzonder vermeld dat de subsidie ook betrekking kan hebben op bovenlokale voorzieningen. Uiteraard gaat het bij de subsidiëring steeds om activiteiten die zijn gericht op of die ten goede komen aan de inwoners van de gemeente Noordenveld. Dit artikel benadrukt het belang van een goede samenwerking en samenhang in het zorgaanbod, zowel wat betreft het instellingsniveau als wat betreft de individuele cliënt.

Artikel 21 Subsidiabele activiteiten

Activiteiten op het gebied van de maatschappelijke dienstverlening en zorg worden gesubsidieerd voorzover deze aanvullend zijn op door Rijks- of provinciale overheid georganiseerde zorg. De gemeente heeft bij wet (Zorgbesluit) de verantwoordelijkheid gekregen voor de indicatiestelling voor verpleeghuis, verzorgingshuis en thuiszorg. De subsidiëring voor het RIO (Regionaal Indicatie Orgaan) valt onder de reikwijdte van deze verordening. We benoemen overigens in dit artikel niet de instellingen of voorzieningen maar de – zeer gevarieerde – activiteiten daarvan.

Artikel 22 Grondslag

De subsidie aan een aantal bovenlokale instellingen is qua grondslag en berekening vastgelegd in intergemeentelijke afspraken en overeenkomsten en wordt soms gebaseerd op de omvang van de gemeente qua inwoners, soms op het aantal werkelijke gebruikers.

Hoofdstuk 5 Kunst en cultuur

Algemeen

In de Startnota Kunst en Cultuur Noordenveld, door de Raad vastgesteld in april 2000, zijn de gemeentelijke beleidsuitgangspunten geformuleerd op het gebied van kunst en cultuur. Deze Startnota legt de basis voor een breed gedragen cultuurbeleid in Noordenveld. In deze verordening wordt een aantal beleidsuitgangspunten nader geconcretiseerd.

Amateuristische kunstbeoefening

Artikel 23 Begripsbepaling

Betreft de begripsbepaling, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij algemeen gangbare begripsbepalingen, zoals vastgelegd in wet- en regelgeving of afspraken binnen beroepsgroepen. Waar het gaat om muziekverenigingen betreft het de zogenaamde HaFaBra-verenigingen, harmonieën, fanfares, brassbands, drum- en malletbands, majorette- en twirlgroepen.

Artikel 24 Doelstelling

De doelstelling vloeit voort uit de Startnota Kunst en Cultuur Noordenveld. Het eerste lid verwijst naar de waarde van de amateuristische kunstbeoefening op zich. Mensen die actief de amateuristische kunst beoefenen of zijn opgegroeid in een omgeving waar dat het geval is, nemen in het algemeen meer deel aan activiteiten kunst en cultuur dan wanneer zij niet hebben kunnen kennismaken met de amateuristische kunst. Wij vinden bevordering van deelname aan de amateuristische kunstbeoefening in het algemeen en van jongeren in het bijzonder, dan ook van belang en dit is tot uitdrukking gebracht in het tweede lid van dit artikel.

Artikel 26 Grondslag

Bij de vaststelling van de subsidiegrondslag hebben wij de volgende uitgangspunten gehanteerd. Voor alle binnen onze gemeente werkende gelijksoortige instellingen voor amateuristische kunstbeoefening geldt dezelfde subsidiegrondslag. We hebben gekozen voor een basissubsidie en een subsidie per deelnemer om de toepassing van de regeling en de berekening van de subsidie zo eenvoudig en eenduidig mogelijk te houden voor de gemeente, maar ook voor de verenigingen. De basissubsidie is bedoeld als bijdrage in de kosten die de verenigingen maken om het repeteren en het spelen mogelijk te maken, zoals kosten van huur, kleding en attributen, regisseur of dirigent. Het verschil in de hoogte van het basisbedrag tussen muziekverenigingen enerzijds en zangverenigingen anderzijds zit in het feit dat bij eerstgenoemde verenigingen de organisatiekosten hoger zijn. Onder andere door aanschaf, onderhoud, verzekering en vervoer van de instrumenten. Wat betreft de muziekverenigingen zijn als zelfstandige eenheden te onderscheiden harmonieën en fanfares, drum-en malletbands en majorette-en twirlgroepen. De subsidie per deelnemer heeft twee doelen: het bevordert dat verenigingen zich inzetten om nieuwe leden te werven en te houden waardoor de deelname van inwoners aan de amateuristische kunstbeoefening wordt gestimuleerd en de continuïteit van de vereniging wordt bevorderd. Daarnaast honoreert het de stijging van de met het lidmaatschap samenhangende kosten, zoals aanschaf, onderhoud en reparatie van uniformen en instrumenten. Ook hier hangt het verschil tussen muziekverenigingen en zangverenigingen samen met het verschil in kosten. De subsidie voor toneelverenigingen heeft het karakter van een waarderingssubsidie en is bedoeld om het repeteren en spelen mogelijk te maken. Indien sprake is van aantoonbaar extra kosten wordt onderscheid gemaakt in het aantal producties per jaar per vereniging. De activiteiten van toneelverenigingen hangen veel minder samen met het aantal leden. Daarom hebben we ervoor gekozen om de deelnemersubsidie te beperken tot uitsluitend leden jonger dan achttien jaar. Het hogere subsidiebedrag voor jeugdleden is gebaseerd op de doelstelling zoals verwoord in de toelichting op artikel 22. Het dient ertoe de verenigingen te stimuleren de deelname van jongeren te bevorderen en extra activiteiten voor hen te organiseren. In alle gevallen wordt de subsidie per lid uitsluitend toegekend voor in Noordenveld wonende leden, hetgeen een nadere uitwerking is van lid 2 van artikel 4 van deze verordening. Het laatste lid van dit artikel vermeldt dat Burgemeester en Wethouders de subsidiebedragen in een uitvoeringsregeling vaststellen. Deze vaststelling zal voor het eerst ingaande het jaar 2001 gelden. Omdat we werken met vaste subsidiebedragen lijkt het ons nodig deze jaarlijks te indexeren. Het laatste lid van dit artikel bepaalt hoe dat gebeurt.

Artikel 27 Nadere regels

Ons beleid richt zich op de inwoners van onze gemeente. Hierom vinden wij het belangrijk dat tenminste 50% van de actieve leden binnen de gemeente woont. Om te kunnen rekenen op een zekere stabiliteit en continuïteit van de amateurverenigingen hanteren wij een minimum aantal leden voor subsidietoekenning. Om dezelfde reden vinden wij het belangrijk dat geregeld repetities plaatsvinden en er tenminste eens per jaar een optreden in het openbaar binnen de gemeente wordt verzorgd. Onder openbaar wordt verstaan in het openbaar aangekondigd, voor iedereen toegankelijk. Het laatste lid van dit artikel benadrukt het belang van de zelfredzaamheid van een instelling omdat het gemeentelijk beleid gericht is op stimulering en facilitering van de amateurkunst en niet primair op het instandhouden van verenigingen.

Culturele programmaorganisaties

Artikel 28 Doelstelling

Met dit artikel drukken wij het belang uit van de aanwezigheid van culturele kringen, raden en andere programmaorganisaties binnen onze gemeente, zoals dat is uitgesproken in de Startnota.

Artikel 30 Grondslag

Ter uitvoering van de subsidiebeschikking sluiten Burgemeester en Wethouders een overeenkomst met de culturele programmaorganisaties, waarin de verplichtingen van de subsidieontvanger zijn vastgelegd, evenals de te verrichten prestaties en de hoogte van het budget. Het laatste lid van dit artikel bepaalt de manier waarop het budget jaarlijks zal worden geïndexeerd.

Artikel 31 Nadere regels

In de Startnota is vastgesteld dat de culturele programmaorganisaties kunnen rekenen op een draagvlak bij de inwoners van de gemeente. Als beleidsuitgangspunt is geformuleerd dat het

gewenst is dat de geografische diversiteit van de organisaties blijft bestaan. Ieder dorp, iedere kern kent haar eigen historie waarin de culturele organisatie haar wortels heeft. Daarnaast vinden wij het belangrijk dat harmonisatie en afstemming tussen de bestaande culturele organisaties plaatsvindt, zeker waar het gaat om het programma-aanbod. De laatste drie leden van dit artikel betreffen de zelfredzaamheid van de culturele instellingen. Een belangrijk beleidsuitgangspunt is dat de organisaties al het mogelijke doen om zelf in de kosten van hun activiteiten te voorzien.

Culturele activiteiten en experimenten

Artikel 32 Doelstelling

Dit artikel betreft subsidieaanvragen voor activiteiten kunst en cultuur die aanvullend zijn op het bestaande aanbod aan voorzieningen binnen de gemeente. Het biedt de mogelijkheid om (nieuwe) activiteiten te ondersteunen, waarin nog niet op enige manier wordt voorzien. De gemeente Noordenveld biedt zelf kunstzinnige vorming aan via de gemeenschappelijke regeling ICO Centrum voor Kunst en Cultuur. De bijdrage aan het ICO is geen subsidie en valt dus niet onder deze verordening. Ook andere organisaties houden zich bezig met kunsteducatie, die wel onder deze paragraaf kunnen vallen, zoals bijvoorbeeld het Kunstmenu.

Artikel 34 Grondslag

Een nadere specificatie van de subsidiëring van activiteiten kunst en cultuur zoals genoemd in artikel 30, onder b, betreft het experimentenfonds. Het bestaan daarvan vloeit rechtstreeks voort uit de Startnota. Het gaat hier om een subsidieplafond in de zin van de wet en de wijze van verdeling van dat bedrag over de aanvragers wordt aangegeven in artikel 33, lid 3 en 4.

Artikel 35 Nadere regels

Het eerste lid van dit artikel is gericht op bevordering van de afstemming van het binnen de gemeente aanwezige aanbod en ter bevordering van de variatie in het aanbod aan activiteiten kunst en cultuur. Het tweede lid van dit artikel benadrukt het belang dat wij hechten aan de zelfredzaamheid bij de organisatie van activiteiten kunst en cultuur zoals eerder verwoord in de toelichting bij artikel 29. De laatste twee leden van dit artikel vermelden de nadere regels voor de toepassing van het experimentenfonds, als genoemd in artikel 32.

Bibliotheekwerk

Artikel 36 Doelstelling

De doelstelling is mede ontleend aan het UNESCO-statuut voor het openbare bibliotheekwerk (1994):

'Vrijheid, welvaart, ontplooiing van de samenleving en het individu zijn fundamentele menselijke waarden. Deze kunnen alleen worden gerealiseerd door goed geïnformeerde burgers, die in staat zijn hun democratische rechten uit te oefenen en een actieve rol te spelen in de samenleving. Constructief deelnemen aan het maatschappelijk leven en meewerken aan het vormgeven van de democratie zijn afhankelijk van voldoende opleiding en van vrije en onbeperkte toegang tot kennis, wetenschap, cultuur en informatie. De openbare bibliotheek, de plaatselijke toegangspoort tot kennis, schept een essentiële voorwaarde voor levenslang leren, onafhankelijke besluitvorming en de culturele ontwikkeling van individuen en maatschappelijke groeperingen.'

Artikel 37 Subsidiabele activiteiten

De geografische uitgestrektheid en het plattelandskarakter van onze gemeente vereisen de instandhouding van zowel vaste als mobiele bibliotheekvoorzieningen.

Artikel 38 Grondslag

De gemeente formuleert als opdrachtgever het gewenste aanbod van bibliotheekdiensten binnen de gemeente. Daartoe sluiten zij een overeenkomst van budgetsubsidiëring af, teneinde te zorgen voor een bibliotheekvoorziening op maat.

Artikel 39 Verplichtingen subsidieontvanger

Het openbaar bibliotheekwerk bereikt een groot publiek. Wij vinden inbedding van het openbaar bibliotheekwerk in het netwerk van culturele, onderwijs, kennis, educatieve en sociaalmaatschappelijke instellingen van groot belang. Dit brengen wij in dit artikel tot uitdrukking.

Musea

Artikel 40 Doelstelling

Niet alleen het belang van het behoud van museale collecties wordt in dit artikel uitgedrukt, maar ook de taak om deze ten toon te stellen en er een groot publiek voor te interesseren. Musea dragen bovendien bij aan de culturele en recreatieve uitstraling van de gemeente

Artikel 41 en 42 Subsidiabele activiteiten en subsidiegrondslag

De financiële positie van de binnen onze gemeente aanwezige musea is veelal niet rooskleurig. In de Startnota is als beleidsvoornemen vastgelegd dat een monumenten- en museumbeleid zal worden ontwikkeld, waarin aandacht zal worden geschonken voor deze financiële positie. Deze artikelen leggen de basis voor nadere invulling van het te ontwikkelen beleid.

Lokale omroep

Artikel 46 Verplichtingen subsidieontvanger

Lid 2: De hier gevraagde extra stukken dienen om de gemeente te informeren over samenstelling en functioneren van de Programmaraad en over de werkelijke programma’s; de gemeente heeft op grond van de Mediawet de taak om de representativiteit van de Raad en het educatieve gehalte van de programma’s te bewaken. Lid 3 heeft te maken met de verschafte investeringssubsidie voor de zendapparatuur.

Hoofdstuk 6 Sport

Paragraaf 6.2

Artikel 48 Doelstelling subsidie sportstimulering en -ontwikkeling

Landelijk is de stimuleringsregeling Breedtesport ingezet. Als gemeente willen wij hierin participeren. Speerpunten hiervan zijn: stimuleren van sportdeelname bij doelgroepen, versterken en verbeteren van de sportinfrastructuur en/of het sportaanbod en de multifunctionaliteit vergroten door middel van het leggen van dwarsverbanden. Nadere uitwerking van de sportstimulering en -ontwikkeling zal plaatsvinden in de sportnota, die in ontwikkeling is.

Artikel 49 Subsidiabele activiteiten

De sportactiviteiten zoals bedoeld in dit artikel, zijn de activiteiten die een verenigingsoverstijgend karakter hebben en niet behoren tot de reguliere taak van de sportvereniging. Wij vinden het van belang dat de schoolgaande jeugd blijft sporten, daarom stimuleren wij buitenschoolse activiteiten. In het kader van vrijwilligersbeleid in de sport is het van belang dat de vrijwilligers bij de sportverenigingen ondersteuning kunnen krijgen. Deelname aan cursussen moet gericht zijn op deskundigheidsbevordering.

Paragraaf 6.3

Artikel 53 Subsidiabele activiteiten

Ons sportaccommodatiebeleid is erop gericht om, in voorwaardenscheppende zin, de kwaliteit en de kwantiteit van de bestaande accommodaties op niveau te houden. Sportaccommodaties als bedoeld in dit artikel zijn gemeentelijke binnen-en buitenaccommodaties en de nietgemeentelijke accommodaties waarmee een indirecte relatie wordt onderhouden. Hiertoe behoren ook de zwembaden. Commerciële sportinstellingen vallen niet onder deze subsidieverordening.

Uitgangspunt van ons beleid is dat de verenigingen zelf verantwoordelijk zijn voor de exploitatie en het beheer van de kantines en kleedaccommodaties. De voetbal- en korfbalvelden blijven in ons eigendom.