Overheidsorganisatie | Provincie Overijssel |
---|---|
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2005 |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2005 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
geen
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 1-11-2005
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad 2005-91
Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 4
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2006 | 14-02-2006 | Hoofdstuk 5 Paragraaf 6 | 01-11-2005 Provinciaal Blad 2005-91 | - | |
01-11-2005 | 31-12-2005 | Hoofdstuk 3 |
| - | |
01-10-2005 | 31-10-2005 | nieuwe regeling |
| - |
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a. de verordening: de Algemene subsidieverordening Overijssel 2005;
b. Awb: de Algemene wet bestuursrecht;
c. cofinanciering: ten minste één andere partij dan de aanvrager en de provincie draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit;
d. prestatiesubsidie: de subsidie, waarbij de subsidieontvanger ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten óf wordt gestuurd op prestaties, óf op een combinatie van prestaties, bedrijfsvoering of middelen;
e. stimuleringssubsidie: de subsidie die aan het bestaan van een organisatie bijdraagt of bepaalde activiteiten aanmoedigt of ondersteunt;
f. subsidietijdvak: een aaneengesloten periode waarvoor een subsidieplafond of deelplafond is vastgesteld;
g. bovengemeentelijk: de activiteiten vinden plaats in ten minste twee gemeenten;
h. regionaal: de activiteiten vinden plaats in ten minste drie gemeenten;
i. provinciaal: de activiteiten vinden plaats in ten minste zestien gemeenten.
Dit besluit is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van de subsidies voor de exploitatie van het openbaar vervoer.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken als prestatiesubsidie of als stimuleringssubsidie.
2. Prestatiesubsidie kan worden verstrekt voor de looptijd van activiteiten of voor één of meer boekjaren.
De kosten van activiteiten zijn niet subsidiabel voorzover deze door de aanvrager van een subsidie kunnen worden teruggevorderd op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds, de Wet op de omzetbelasting 1968, of op grond van enige andere voorziening.
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot de wijze waarop bij de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten bekend wordt gemaakt dat de provincie Overijssel daarvoor subsidie heeft verstrekt.
Een aanvraag om stimuleringssubsidie kan gedurende het gehele jaar worden ingediend.
De aanvrager van een stimuleringssubsidie overlegt bij de aanvraag in ieder geval:
a. de statuten in het geval de aanvrager een rechtspersoon is, voorzover deze niet al eerder zijn overgelegd;
b. een werkplan met of een verslag van de activiteiten die de aanvrager gebruikelijk uitvoert om haar doel te bereiken.
Gedeputeerde Staten beslissen omtrent subsidievaststelling binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Een aanvraag om prestatiesubsidie wordt ingediend dertien weken voorafgaande aan het subsidietijdvak of het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.
1. De aanvrager van een prestatiesubsidie overlegt bij de aanvraag in ieder geval:
de statuten voorzover deze niet al eerder zijn overgelegd, tenzij de aanvrager een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is;
een plan van de te leveren (deel)prestaties waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee na te streven effecten die bijdragen aan het realiseren van de provinciale beleidsdoelstellingen, alsmede de hoogte van de gevraagde subsidie en de onderbouwing daarvan;
een begroting voorzover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd.
2. De aanvrager die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, maakt bij de aanvraag melding van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern en/of dochters van de onderneming of het eventuele moederconcern hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van dit uitvoeringsbesluit.
Indien het bedrag van de subsidie niet afhankelijk is van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, kunnen Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger een eventueel positief exploitatieresultaat besteedt in het verlengde van het doel waarvoor de subsidie wordt verleend.
Gedeputeerde Staten beslissen omtrent subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag om prestatiesubsidie, tenzij een uiterste termijn voor de indiening van de aanvraag geldt. De termijn van dertien weken begint in dat geval op de dag, nadat die uiterste termijn is verstreken.
Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.
De subsidieontvanger dient binnen vier maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in.
1. De aanvrager van een prestatiesubsidie overlegt bij de aanvraag een verslag van de geleverde (deel)prestaties en de kosten daarvan.
2. Indien de werkelijke kosten van de activiteiten van belang zijn voor het bepalen van het subsidiebedrag overlegt de aanvrager tevens een financieel verslag of de jaarrekening als bedoeld in artikel 2:361 van het Burgerlijk Wetboek, mits daaruit de financiële status blijkt van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.
1. De aanvrager die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, overlegt bij de aanvraag tevens een accountantsverklaring ten aanzien van het financiële verslag of de jaarrekening, indien artikel 1.16, tweede lid, van toepassing is én de verleende subsidie € 25.000,-- of meer bedraagt.
2. De accountantsverklaring betreft een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het financiële verslag c.q. de jaarrekening.
Voorzover het exploitatieresultaat bepalend is voor het bedrag van de subsidie en de activiteiten meer opbrengsten genereren danwel de kosten daarvan lager zijn dan begroot, wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld.
Gedeputeerde Staten beslissen omtrent vaststelling van de prestatiesubsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
1. Afdeling 4.2.8 Awb is van toepassing op door Gedeputeerde Staten per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies aan rechtspersonen, waarbij in de wetstekst voor de begrippen activiteiten en activiteitenplan prestaties respectievelijk prestatieplan moet worden gelezen.
2. De artikelen 1.13 en 1.19 van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing.3. Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten, overeenkomstig artikel 4:79 Awb, bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, bij de aanvraag tevens een accountantsverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Voorzover het exploitatieresultaat bepalend is voor het bedrag van de subsidie en de activiteiten meer opbrengsten genereren danwel de kosten daarvan lager zijn dan begroot, wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld.
Gedeputeerde Staten beslissen omtrent vaststelling van de prestatiesubsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
1. Afdeling 4.2.8 Awb is van toepassing op door Gedeputeerde Staten per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies aan rechtspersonen, waarbij in de wetstekst voor de begrippen activiteiten en activiteitenplan prestaties respectievelijk prestatieplan moet worden gelezen.
2. De artikelen 1.13 en 1.19 van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Tenzij Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening anders bepalen, vormt de subsidieontvanger een egalisatiereserve overeenkomstig artikel 4:72 Awb.
2. Per 31 december van enig subsidietijdvak mag de stand van de egalisatiereserve niet meer bedragen dan tien procent van de in het betreffende tijdvak verleende subsidie en de daarmee samenhangende inkomsten.
3. Het bedrag waarmee de egalisatiereserve wordt overschreden, wordt in mindering gebracht op de vast te stellen subsidie over het in het tweede lid bedoelde subsidietijdvak.
Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, bij de aanvraag tot subsidievaststelling tevens een accountantsverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen. Artikel 4:79 Awb is van toepassing.
1. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag.
2. De voorschotten worden per midden van de maand beschikbaar gesteld.
Een aanvraag voor veiligheidssubsidie moet voldoen aan het volgende criterium: het project of de activiteit moet concrete meetbare resultaten opleveren met betrekking tot de doelstelling van het provinciale veiligheidsbeleid.
Gedeputeerde Staten verstrekken veiligheidssubsidie in de vorm van een prestatiesubsidie.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
De subsidie bedraagt tot minste € 10.000,-- en ten hoogste 50% van de project- of activiteitkosten met een maximum van € 40.000,-- per project of activiteit.
In afwijking van artikel 1.10 wordt een subsidieaanvraag ingediend voor 1 april respectievelijk 1 oktober van het kalenderjaar.
1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen, die voldoen aan het in artikel 2.1 genoemde criterium, in een prioriteitsvolgorde waarbij rekening wordt gehouden met de volgende aspecten:
deelname van meerdere partijen;
activiteiten die gericht zijn op een bredere toepassing en implementatie van vernieuwende en/of succesvolle aanpak van onveiligheid;
bij voorkeur dient het project binnen één jaar na subsidietoekenning gerealiseerd te zijn en
bij voorkeur dient het project bovengemeentelijk te worden uitgevoerd.
2. Gedeputeerde Staten kunnen voor het bepalen van de rangschikking op de prioriteitenlijst aanvullende criteria formuleren.
3. Indien Gedeputeerde Staten van hun bevoegdheid in het vorige lid gebruikmaken, maken zij deze criteria bekend gelijktijdig met de bekendmaking van het subsidieplafond.
4. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voorzover het beschikbare bedrag zulks toestaat.
De uitvoering van het project of de activiteit start uiterlijk binnen zes maanden na verlening van de subsidie.
Een subsidieaanvraag voor jeugd en veiligheid moet voldoen aan de volgende criteria:
a. het project draagt aantoonbaar bij aan de realisatie van het provinciale veiligheidsbeleid in het algemeen en aan het provinciale jeugd en veiligheidsbeleid in het bijzonder;
b. de aanvraag is afkomstig van een gemeente of privaatrechtelijke rechtspersoon in de provincie Overijssel, die vanuit een non-profittaak betrokken is bij de uitvoering van het jeugd en veiligheidsbeleid.
Gedeputeerde Staten verstrekken veiligheidssubsidie in de vorm van een prestatiesubsidie.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
In afwijking van artikel 1.10 kan de subsidieaanvraag gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend.
Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
In afwijking van artikel 1.14 verstrekken Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening een voorschot van 80% van de verleende subsidie.
De uitvoering van het project of de activiteit start uiterlijk binnen zes maanden na verlening van de subsidie.
Een aanvraag voor een subsidie in het kader van de samenwerking Overijssel – Kurzeme (Letland) moet voldoen aan het volgende criterium: het project of de activiteit moet concreet bijdragen aan de uitwisseling van kennis en ervaring of onderdeel zijn van bredere activiteiten op het gebied van humanitaire hulpverlening.
Gedeputeerde Staten verstrekken een subsidie in het kader van de samenwerking Overijssel – Kurzeme (Letland) in de vorm van een prestatiesubsidie.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
De subsidie bedraagt maximaal € 400,-- per persoon die deelneemt aan een kennisuitwisselingsproject of op jaarbasis € 700,-- voor activiteiten op het gebied van humanitaire hulpverlening.
In afwijking van artikel 1.10 kan een subsidieaanvraag gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend.
Gedeputeerde Staten verstrekken de aanvrager bij hun besluit tot subsidieverlening in afwijking van artikel 1.14 ambtshalve een voorschot van 90% van de verleende subsidie.
Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidies bedoeld in deze paragraaf in de vorm van een prestatiesubsidie.
1. Subsidie kan worden verleend aan projecten die voldoen aan de criteria uit het Enkelvoudig Programmeringsdocument voor Oost-Nederland 2000-2006 (Doelstelling 2) zoals vastgesteld door de Europese Commissie op 6 augustus 2001. Geen subsidie wordt verleend voor activiteiten waarvan de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 50.000,--.
2. Subsidie kan worden verleend aan projecten die voldoen aan de criteria uit het Programma LEADER+ Oost-Nederland voor de periode 2000-2006 (LEADER+) zoals vastgesteld door de Europese Commissie op 30 juli 2001.
1. In afwijking van artikel 1.10 wordt de aanvraag vóór 1 november of 1 mei ingediend. Gedeputeerde Staten kunnen andere data vaststellen voor het indienen van een aanvraag.
2. Een subsidieaanvraag kan worden ingediend voor activiteiten die reeds zijn gestart, voorzover deze activiteiten niet vóór het besluit tot subsidieverlening van Gedeputeerde Staten zijn afgerond.
3. Gedeputeerde Staten kunnen van het bepaalde in het tweede lid afwijken indien de activiteiten zijn afgerond na de datum waarop de programma’s Doelstelling 2 en LEADER+ door de Europese Commissie zijn goedgekeurd.
In aanvulling op artikel 1.11 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens:
a. documenten waaruit blijkt dat de bekostiging van de medefinanciers is verzekerd;
b. een financiële uitgavenplanning in perioden van vier maanden;
c. de benodigde vergunningen; het ontbreken van de vergunningen staat niet in de weg aan het afgeven van een advies door de plaatselijke groep/stuurgroep;
d. alle stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Europese subsidies.
Gedeputeerde Staten stellen twee keer per jaar een subsidieplafond vast.
1. Een aanvraag om subsidie wordt overeenkomstig de Administratieve Organisatie van de in deze paragraaf genoemde Europese programma’s behandeld. Hierbij wordt bij de subsidieverlening voorrang gegeven aan activiteiten die:
de gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt bevorderen, of
de kwaliteit van het milieu bevorderen door:
• het ontwikkelen van milieutechnologie, of
• het verminderen van de negatieve gevolgen van economische investeringen voor het milieu, of
• het verbeteren of herbestemmen van de functie van gebieden, of
passen binnen een strategische (gebieds)visie, of worden gedragen door de relevante lokale of regionale autoriteiten, instanties of sociaal-economische partners, of
kunnen leiden tot substantiële private investeringen.
2. Bij de weging van aanvragen in het kader van het Doelstelling 2-programma spelen de volgende factoren een rol:
de financiële eisen; met name de financiële dekking in verhouding tot de Europese bijdrage;
de beleidsinhoudelijke eisen van organen van de Europese Unie;
de bijdrage aan de indicatoren.
3. Bij de weging van aanvragen in het kader van het LEADER+-programma spelen de volgende factoren een rol:
de mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de inhoudelijke doelstelling van het programma en het ontwikkelingsplan;
financiële dekking in verhouding tot de Europese bijdrage
de mate van:
• innovativiteit;
• draagvlak voortkomend uit de ‘van onderop totstandkoming’;
• het voorbeeldkarakter;
kosteneffectiviteit, de verhouding tussen de inzet van middelen van de Europese Unie en de inhoudelijke bijdrage aan het programma;
de mate waarin het project, danwel de effecten van het project na afloop van de subsidieverlening zullen worden voortgezet, danwel voortduren;
de mate waarin het project voorziet in de behoefte van, danwel de vraag uit het desbetreffende gebied.
In afwijking van artikel 1.13 beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken na ontvangst van het advies van de desbetreffende stuurgroep of plaatselijk groepen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste dertien weken worden verdaagd.
1. In afwijking van artikel 1.14 wordt bij de beschikking tot subsidieverlening een initiële bijdrage van 5% van de subsidie overgemaakt. Voor projecten met een maximale subsidieverlening van € 100.000,-- wordt de initiële bijdrage verhoogd tot 20% van de subsidie.
2. Nadien zal, op basis van de voortgangsrapportage, naar rato van de aangetoonde gemaakte en betaalde kosten tot maximaal 90% van het budgettotaal worden uitbetaald. In bijzondere gevallen zal, ter beoordeling van Gedeputeerde Staten, de maximale bevoorschotting kunnen worden verhoogd tot 100% van het budgettotaal.
1. De activiteiten dienen binnen twee maanden na de subsidieverlening te zijn gestart, in die zin dat de subsidieontvanger daadwerkelijk uitgaven ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten verricht.
2. De activiteiten dienen te zijn uitgevoerd uiterlijk binnen 24 maanden na de subsidieverlening.
3. De activiteiten dienen overeenkomstig de aanvraag en de daarbij behorende financiële planning te worden uitgevoerd.
4. De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren op grond waarvan adequate tussentijdse rapportages kunnen worden opgesteld en tevens controles kunnen worden uitgevoerd door personen die door Gedeputeerde Staten zijn aangewezen, danwel door controleurs die bij of krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap hiertoe bevoegd zijn.
5. Indien een subsidieontvanger wenst over te gaan tot het verstrekken van een opdracht dient te worden gehandeld overeenkomstig het door de provincie Overijssel vastgestelde aanbestedingsbeleid (vastgesteld door Gedeputeerde Staten d.d. 10 december 2002, kenmerk BA/2002/3475); boven de daarvoor geldende drempelwaarden dient overeenkomstig het Europees aanbestedingsbeleid te worden gehandeld. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen van het provinciaal aanbestedingsbeleid gemotiveerd afwijken. Dit is slechts mogelijk indien partijen op basis van aan te tonen marktconforme prijzen de opdracht uitvoeren.
1. De subsidieontvanger rapporteert schriftelijk drie keer per jaar aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten. Deze rapportages worden overgelegd binnen twee weken na 1 januari, 1 mei en 1 september van het desbetreffende jaar en hebben betrekking op de aan die datum voorafgaande periode van vier maanden. Bij deze rapportages worden tevens overgelegd de boekingsbescheiden over die periode en een overzicht van de in die periode voldane facturen.
2. De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten over alle feiten en omstandigheden, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij invloed kunnen hebben op het voortbestaan van het recht op subsidie, alsmede van een verzoek aan de rechtbank tot verlening van surseance van betaling of tot faillietverklaring van de ontvanger.
In afwijking van artikel 1.15 dient de subsidieontvanger binnen drie maanden na afloop van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening een andere termijn hebben aangegeven.
Indien de bijdrage(n) uit de Europese middelen of de bijdrage uit de provinciale of rijksmiddelen als gevolg van een beslissing van de Commissie moet(en) worden aangepast, kunnen Gedeputeerde Staten de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling ten nadele van de ontvanger wijzigen en het eventueel betaalde terugvorderen.
Indien de subsidieontvanger de met de subsidie verkregen goederen en rechten binnen vijf jaar na subsidievaststelling wenst te vervreemden of aan derden ter beschikking te stellen, dient hij hiertoe een verzoek bij Gedeputeerde Staten in.
Een aanvraag om subsidie voor projecten die de leefbaarheid van het platteland van de provincie Overijssel verhogen, moet voldoen aan de criteria als bedoeld in artikel 4 van de Regeling subsidie plattelandsontwikkelingsprogramma provincies.
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de som van de totale communautaire en nationale bijdrage, als bedoeld in artikel 1, onder m en n, van de Regeling subsidie plattelandsontwikkelingsprogramma provincies.
In afwijking van artikel 1.10 kan een subsidieaanvraag worden ingediend gedurende de door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor de provincie Overijssel vastgestelde aanvraagperiode bedoeld in artikel 3 van de Regeling subsidie plattelandsontwikkelingsprogramma provincies.
1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde.
2. Gedeputeerde Staten verlenen de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voorzover het beschikbare bedrag zulks toelaat.
Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidies bedoeld in deze paragraaf in de vorm van een prestatiesubsidie.
1. Een privaatrechtelijke rechtspersoon die arbeidsplaatsen inricht bij een vestigingsproject of een uitbreidingsproject in de gemeente of delen van de gemeente Almelo, Borne, Enschede, Hardenberg, Hengelo, Oldenzaal of Steenwijk kan arbeidsplaatsenpremie aanvragen. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
het aantal als gevolg van het project gecreëerde arbeidsplaatsen bedraagt in het geval van een vestigingsproject minimaal 25. Voor een uitbreidingsproject geldt dat het aantal arbeidsplaatsen toeneemt met minimaal 50 en met minimaal 30% van het aantal, binnen de onderneming of binnen de groep waartoe de onderneming behoort, aanwezige arbeidsplaatsen op het moment van het indienen van de aanvraag;
de projectkosten bedragen in het geval van een vestigingsproject minimaal € 150.000,-- en in het geval van een uitbreidingsproject minimaal € 500.000,--;
de uit hoofde van deze regeling verleende subsidie cumuleert niet met door het Rijk en de Europese Unie verstrekte subsidies in het kader van regionaal beleid ten behoeve van investeringen door ondernemers;
de projectkosten worden in redelijke mate met eigen middelen gefinancierd. Hierbij wordt een norm gehanteerd van 25% van de projectkosten;
de onderneming zal naar verwachting blijven voortbestaan nadat de ondernemingsactiviteiten, na de uitvoering van het project, zijn begonnen;
de betrokken sector van het bedrijfsleven verzet zich niet tegen het project;
vestiging of uitbreiding van een complex van vakantiewoningen of vakantieappartementen maakt geen deel uit van het project.
2. De in het eerste lid genoemde delen van gemeenten betreffen de gebieden in de gemeenten Borne en Enschede die zijn aangewezen in de uitfasering van het Doelstelling 2-programma alsmede het Regionaal Bedrijventerrein Twente (RBT). Hierbij worden de gemeentegrenzen in acht genomen zoals deze golden per 1 januari 2000.
3. Gedeputeerde Staten kunnen de hardheidsclausule van toepassing verklaren op voorwaarde dat het gemeentebestuur van de gemeente waar het project wordt gerealiseerd hiermee instemt.
4. Uitgesloten van subsidie zijn ondernemingen:
in de toeristische sector;
waarvoor een vergunning moet worden verleend op grond van de Wet personenvervoer;
van openbaar nut;
behorende tot de door de Europese Commissie uitgesloten sectoren.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 15% van de gemaakte en betaalde subsidiabele loonkosten van het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen gedurende een periode van maximaal twee jaren met een maximum van € 4.000,-- per gecreëerde arbeidsplaats.
Onder loonkosten verstaan wij: het brutojaarloon volgens kolom 14 van de loonstaat, verhoogd met de op basis van de CAO wettelijk verschuldigde werkgeverslasten.
De regionale steun voor Twente mag volgens de normen van de Europese Commissie niet meer bedragen dan 15% bruto. De normen van de Europese Commissie zijn vastgelegd in de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (PbEG 1998, C74). Om budgettaire redenen is het daarnaast gewenst het maximale bedrag per arbeidsplaats af te toppen op € 4.000,--.
2. Het maximale subsidiebedrag wordt verlaagd indien de normen van de Europese Commissie daartoe aanleiding geven.
3. De loonkosten die verband houden met arbeidsplaatsen waarvoor arbeidsovereenkomsten zijn gesloten vóór de indiening van de aanvraag behoren niet tot de subsidiabele loonkosten.
4. De subsidiabele loonkosten worden recht evenredig verlaagd, indien gedurende het tijdvak gelegen tussen één jaar voor de indiening van de aanvraag en een jaar na de indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, binnen de onderneming van de aanvrager of binnen de groep waartoe de onderneming behoort, arbeidsplaatsen zijn of komen te vervallen. Deze vermindering wordt alleen toegepast voor het vervallen van arbeidsplaatsen in Overijssel of in de door de Europese Commissie goedgekeurde steunkaartgebieden in Nederland.
In afwijking van artikel 1.10 moet een subsidieaanvraag die betrekking heeft op het Regionaal Bedrijventerrein Twente (RBT) worden ingediend vóór 1 oktober 2006.
In aanvulling op artikel 1.11 overlegt de aanvrager bij de subsidieaanvraag tevens de bijlagen zoals aangegeven in het aanvraagformulier.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast. Het subsidieplafond kan worden onderverdeeld in deelplafonds voor de diverse werkingsgebieden en voor vestigings- respectievelijk uitbreidingsprojecten.
Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
1. Een subsidieaanvraag wordt, onmiddellijk na ontvangst, om schriftelijk advies voorgelegd aan het gemeentebestuur in de gemeente waar het project wordt gerealiseerd.
2. Bij de in het eerste lid genoemde adviesaanvraag wordt de termijn waarbinnen het gemeentebestuur het advies aan Gedeputeerde Staten moet uitbrengen, bepaald.
3. Indien binnen de in het tweede lid genoemde termijn geen advies van het gemeentebestuur is ontvangen beslissen Gedeputeerde Staten over de subsidieaanvraag.
De met de verleende subsidie te realiseren arbeidsplaatsen blijven in ieder geval gedurende vijf jaar na de indiening van de subsidieaanvraag in stand.
1. Na de uitvoering van het project, maar in ieder geval vóór 1 november van het jaar na de indiening van de subsidieaanvraag, dient een aanvraag tot vaststelling van de subsidie te worden ingediend.
2. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend op een daartoe vastgesteld formulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen daarbij dienen te worden meegezonden.
3. Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast op basis van de ten behoeve van de uitvoering van het project gemaakte en betaalde loonkosten die op eenduidige wijze uit de administratie van de onderneming zijn af te leiden, alsmede op basis van het aantal daadwerkelijk gecreëerde arbeidsplaatsen.
4. Het vastgestelde subsidiebedrag is niet hoger dan het bedrag zoals genoemd in de beschikking tot subsidieverlening of niet hoger dan het bedrag dat op grond van de normen van de Europese Commissie is toegestaan.
Gedeputeerde Staten kunnen de beschikking tot subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:
a. de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen in de onderneming gezien de rentabiliteit en de aard van de onderneming niet aanvaardbaar is of indien gerede twijfel bestaat omtrent het voortbestaan van de onderneming, of
b. aan de subsidieontvanger surseance van betaling is verleend of de subsidieontvanger failliet is verklaard.
1. Een gemeentebestuur binnen de provincie Overijssel kan subsidie aanvragen in de kosten van het verplaatsen van een bedrijf dat een veiligheidsrisico vormt voor de leefomgeving uit het fonds bedrijfsverplaatsingen Overijssel 2004.
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
doel van de activiteit is sanering door verplaatsing van een inrichting die ter plaatse een extern veiligheidsrisico veroorzaakt door bedrijfsprocessen of door transporten van of naar die inrichting;
reductie tot een verwaarloosbaar risiconiveau van de inrichting is niet door actualisering van de milieuvergunning te realiseren;
de aanvrager heeft geen betrekking op een inrichting die in aanmerking komt voor de schadevergoedingsregeling voor LPG-tankstations, het Besluit Beleidsregels compensatie meldingplichtige vuurwerkbedrijven of de schadevergoedingsregeling van de Wet milieubeheer;
de koopprijs van de saneringslocatie inclusief de zich daarop bevindende gebouwen wordt door middel van een onafhankelijk taxatierapport marktconform vastgesteld;
de sanering door verplaatsing wordt binnen één jaar na verlening van de subsidie in uitvoering genomen en voltooid binnen drie jaar na verlening van de subsidie. In bijzondere omstandigheden kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van het gemeentebestuur de genoemde termijnen verlengen;
het gemeentebestuur draagt ten minste hetzelfde bedrag bij als de door de provincie Overijssel verleende subsidie.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het nettotekort met een maximum van € 250.000,-- per te saneren inrichting.
2. Subsidie wordt voorts uitsluitend verstrekt ter dekking van de kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het tot stand brengen van de sanering.
3. Niet subsidiabel zijn de kosten voor:
ureninzet van personen in dienst van bestuursorganen of bedrijven, die voor meer dan de helft door de overheid worden gefinancierd, ten behoeve van voorbereiding, administratie en begeleiding van de activiteiten;
verrekenbare omzetbelasting en andere verrekenbare heffingen, belastingen of lasten;
bodemsanering voorzover verhaal op de vervuiler en/of aanspraak op fondsen bedoeld voor bodemsaneringactiviteiten mogelijk is;
rente-, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
extern projectmanagement;
activiteiten die kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;
activiteiten die worden verricht ter voldoening aan enige wettelijke verplichting.
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen die voldoen aan de in artikel 3.29 genoemde criteria in de volgorde van ontvangst waarbij zij rekening houden met de volledigheid van de aanvraag.
In aanvulling op artikel 1.11 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens:
a. een verklaring van de houder van de inrichtingsvergunning, waarin deze zich bereid verklaart om een verzoek tot intrekking van de milieuvergunning in te dienen, danwel mededeling te doen dat niet langer gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die de artikelen 8.40 en 8.41 van de Wet milieubeheer bieden voor het uitvoeren van bedrijfsactiviteiten op de saneringslocatie;
b. een gespecificeerde raming van de verwervings- en/of verwijderingskosten van de sanering door verplaatsing, waaruit het nettotekort blijkt, onderbouwd door een onafhankelijk taxatierapport van de saneringslocatie en de zich daarop bevindende gebouwen;
c. de opbouw en samenstelling van de gemeentelijke bijdrage;
d. een gespecificeerde raming van vergoedingen, opbrengsten of andere inkomsten, die het gemeentebestuur of de houder van de inrichtingsvergunning verkrijgen voor de sanering door verplaatsing, medeblijkend uit de gemeentelijke grondexploitatie van de herontwikkeling;
e. afschrift van het besluit dat het gemeentebestuur een bestemmingsplanherziening heeft gestart voor de saneringslocatie opdat niet opnieuw activiteiten kunnen plaatsvinden die een extern veiligheidsrisico veroorzaken.
In afwijking van artikel 1.14 verstrekken Gedeputeerde Staten een voorschot van maximaal 50% van de verleende subsidie, zodra het gemeentebestuur schriftelijk heeft bericht dat de uitvoering van het project is gestart.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van activiteiten die passen binnen de thema’s van het Meerjarig Economisch Uitvoeringsperspectief provincie Overijssel ‘In actie voor werkgelegenheid’.
Ten aanzien van de subparagrafen 3.4 tot en met 3.7 worden als niet subsidiabele kosten aangemerkt:
a. interne kosten;
b. dat deel van de kosten dat niet noodzakelijk is voor de realisatie van de activiteit;
c. verrekenbare heffingen, belastingen of lasten;
d. rente-, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;
e. afschrijvingskosten;
f. kosten van aankoop van gebouwen en/of grond;
g. kosten van planschade;
h. kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;
i. winstopslagen bij transacties binnen een groep van ondernemingen;
j. kosten van planschade
1. Binnen het thema Ruimte voor ondernemen kan subsidie worden gevraagd voor:
het opstellen van masterplannen voor een duurzame herstructurering van bedrijventerreinen;
activiteiten gericht op verduurzaming van bedrijventerreinen, zoals parkmanagement, zorgvuldig ruimtegebruik, veiligheid, energie, hergebruik van afvalstoffen en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen;
strategische planvorming ten aanzien van bovenregionale bedrijventerreinen;
strategische planvorming ten aanzien van ontwikkeling van bedrijfsverzamelgebouwen;
strategische planvorming met betrekking tot multimodaal goederen- en personenvervoer.
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan het criterium dat de subsidieontvanger zelf voor minimaal 20% bijdraagt in de totale subsidiabele kosten.
3. In aanvulling op het tweede lid moet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a (herstructurering bedrijventerreinen), voldoen aan de volgende criteria:
het herstructureringsproject betreft een bedrijventerrein ouder dan tien jaar, gemeten vanaf het moment van vaststelling door de Gemeenteraad van het bestemmingsplan van het betreffende bedrijventerrein, niet zijnde een bedrijventerrein dat door het Ministerie van Economische Zaken is aangewezen als TOP-project;
het herstructureringsproject moet minstens vijf hectare bruto omvatten;
het herstructureringsproject levert in elk geval een verbetering op van de inrichting en ruimtegebruik van het bedrijventerrein;
de financiering van het herstructureringsproject is na de verlening van de subsidie sluitend;
het door het herstructureringsproject bereikte kwaliteitsniveau van het bedrijventerrein blijft ook na afloop van de subsidieperiode in stand.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder b, maximaal € 500.000,--.
3. In aanvulling op artikel 3.35 worden ten aanzien van de subsidie als bedoeld in artikel 3.36, eerste lid, onder b, de kosten, die worden gemaakt voor delen van het terrein die de bestemming van bedrijventerrein verliezen, eveneens als niet-subsidiabel aangemerkt.
In aanvulling op artikel 1.11 overlegt de aanvrager voor uitvoering van herstructurering van bestaande bedrijventerreinen bij de aanvraag tevens:
a. een door het gemeentebestuur vastgesteld masterplan;
b. een draagvlakverklaring;
c. een plan van aanpak hoe na afloop van het herstructureringsproject het bereikte kwaliteitsniveau van het bedrijventerrein wordt gewaarborgd.
1. Binnen het thema Innovatie is broodnodig kan subsidie worden gevraagd voor:
activiteiten die beogen het innovatievermogen van potentieel stuwende ondernemingen te vergroten;
activiteiten die beogen clusters en netwerken te professionaliseren;
activiteiten die zijn omschreven in het Programmaplan Kennispark Twente;
activiteiten in het kader van het Actieprogramma Breedband Overijssel 2005-2007;
• activiteiten gericht op vraagbundeling niet zijnde (haalbaarheids)onderzoek en/of
• activiteiten gericht op elektronische dienstverlening door overheden en semi-overheden aan burgers en bedrijven en/of
• activiteiten gericht op het stimuleren van breedbanddiensten;
de activiteit is niet gericht op directe productontwikkeling.
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de activiteit wordt in samenwerkingsprojecten gerealiseerd;
private partijen dragen minimaal 20% bij in de totale subsidiabele kosten;
de activiteit stimuleert innovatie;
de activiteit is regionaal-stuwend;
de activiteit is gericht op het midden- en kleinbedrijf;
de activiteit is voorwaardenscheppend.
3. In aanvulling op het tweede lid moet een aanvraag om subsidie binnen het deelthema Actieprogramma Breedband 2005-2007 voldoen aan de volgende criteria:
er is sprake van scheiding van infrastructuur en diensten teneinde een open glasvezelinfrastructuur te creëren;
er wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van bestaande infrastructuur;
de breedbanddienst vergroot de toegang en het gebruik van het breedbandnetwerk;
de breedbanddienst heeft een demonstratie-effect naar andere instellingen en bedrijven;
de exploitatie van de breedbanddienst moet voor minimaal drie jaar zijn gewaarborgd en de dienst is toepasbaar voor meer partijen dan alleen de projectindieners;
de breedbanddienst draagt bij aan de doelstellingen die binnen diverse beleidsterreinen zijn verwoord in het provinciale Onderhandelingsakkoord ‘Ruimte voor actie’ 2003-2007;
bij de ontwikkeling en productie van de breedbanddienst is actieve participatie van het bedrijfsleven vereist.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
2. In aanvulling op het eerste lid bedraagt de subsidie binnen het deelthema Kennispark Twente minimaal € 10.000,-- en maximaal € 500.000,--.
1. Binnen het thema Arbeidsmarkt en onderwijs kan subsidie worden aangevraagd voor:
activiteiten die de samenwerking tussen arbeidsmarktpartijen bevorderen en transparantie van de arbeidsmarkt vergroten;
activiteiten die de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs verbeteren.
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de activiteit wordt bij voorkeur in samenwerkingsprojecten gerealiseerd;
de activiteit is gericht op het bevorderen van een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid;
de activiteit is gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie, met speciale aandacht voor kwetsbare groepen op de regionale arbeidsmarkt;
de activiteit is voorwaardenscheppend.
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
1. Binnen het thema Kwaliteitsimpuls recreatie en toerisme kan subsidie worden aangevraagd voor:
activiteiten die het innovatief vermogen van ondernemers stimuleren;
activiteiten om de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur te verbeteren en in stand te houden.
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;
de activiteit is nieuw voor Overijssel;
de activiteit is bovengemeentelijk gericht.
3. De criteria als bedoeld in het tweede lid, onder b en c, gelden niet voor de subsidies voor het beheer en het onderhoud van de recreatieve openbare infrastructuur. In plaats daarvan moet een subsidieaanvraag eveneens voldoen aan het criterium dat deze werken vóór 1 januari 1998 tot stand gebracht moeten zijn.
4. In aanvulling op het eerste en tweede lid moet een aanvraag voor het onderdeel onderhoud van recreatieve fietspaden en voorzieningen eveneens voldoen aan het criterium dat de aanvraag wordt gedaan door een gemeentebestuur of een samenwerkingsverband van gemeenten in Overijssel.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 25% van de subsidiabele investeringskosten.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidies voor de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden, recreatieve routestructuren en recreatieve voorzieningen, alsmede voor het beheer en het onderhoud van de recreatieve openbare infrastructuur, ten hoogste 50% van de subsidiabele investeringskosten.
3. De subsidiabele investeringskosten bedragen ten minste € 10.000,--.
4. In aanvulling op artikel 3.35 worden de kosten van ‘Onvoorzien’ boven het maximum van 5% van de totale subsidiabel gestelde investeringskosten als niet-subsidiabel aangemerkt. Hierbij is tevens een absoluut maximum van € 10.000,-- van toepassing. Deze aanvulling is niet van toepassing op het beheer en het onderhoud van de recreatieve openbare infrastructuur.
1. Gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de uit te voeren werken zijn opgeleverd, behoudt de subsidieontvanger de onroerende zaak waarop de werken worden uitgevoerd in eigendom of erfpacht, danwel het recht van opstal.
2. Het eerste lid geldt niet voor de subsidies verleend voor het beheer van en het onderhoud aan de recreatieve openbare infrastructuur.
3. Gedurende deze termijn van vijf jaar mag aan de onroerende zaken of werken geen andere bestemming worden gegeven dan die welke zij hadden ten tijde van de subsidieverlening. Door middel van een voorafgaande schriftelijke toestemming kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken.
Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidies bedoeld in deze paragraaf in de vorm van een prestatiesubsidie.
1. Besturen van gemeenten, waterschappen of andere instellingen of organisaties met rechtspersoonlijkheid die zich (mede) ten doel stellen om in Overijssel activiteiten op het gebied van het Provinciaal AmbitieStatement Leren voor duurzame ontwikkeling (PAS) uit te voeren, kunnen subsidie aanvragen voor activiteiten die bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van het PAS.
2. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de activiteiten behoren niet tot het werk van de aanvrager dat op andere wijze wordt gefinancierd;
de aanvrager heeft geen winstoogmerk met de activiteiten;
de aanvrager bestemt voor verbreiding van de leerervaringen, ten minste 5% van de totale lasten;
de aanvrager toont aan dat de financiële opzet sluitend is indien de gevraagde provinciale subsidie wordt toegekend.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van het exploitatietekort, dat wordt vastgesteld door de baten van de activiteiten op de kosten van de activiteiten in mindering te brengen.
2. Gedeputeerde Staten kunnen posten van de begroting voor de activiteiten buiten beschouwing laten indien zij van mening zijn dat deze niet noodzakelijk zijn voor het realiseren van de activiteiten.
In afwijking van artikel 1.10 wordt een subsidieaanvraag waarop in de eerste respectievelijk tweede helft van een kalenderjaar wordt beslist, ingediend voor 1 april respectievelijk 1 oktober van dat kalenderjaar.
In het prestatieplan als bedoeld in artikel 1.11 zijn de volgende elementen opgenomen:
a. de doelgroep(en) waarop de activiteiten zijn gericht, rekening houdend met de prioritaire groepen zoals in het PAS aangegeven;
b. de beoogde resultaten en effecten in meetbare termen en hoe de indicatoren daarvan worden gemeten;
c. de leerprocessen die in de activiteit zijn opgenomen;
d. de dimensies van duurzaamheid die in de activiteit betrokken zijn; dit moeten er ten minste drie zijn;
e. de wijze waarop de activiteit in samenwerking met andere organisaties, instellingen en/of personen wordt uitgevoerd;
f. de aanvang en duur van de activiteiten, waarbij de afronding met inbegrip van de projectevaluatie vóór 31 december 2007 ligt;
g. de wijze waarop de aanpak en de resultaten van de activiteit voor derden beschikbaar gemaakt worden.
Gedeputeerde Staten kunnen na 1 oktober van enig jaar besluiten om voor de resterende periode van het jaar het subsidieplafond danwel deelplafonds bij deze paragraaf opnieuw vast te stellen, rekening houdend met het bedrag dat nog niet tot besteding is gekomen. Indien zij hiertoe overgaan, maken Gedeputeerde Staten dit vóór 15 oktober van het kalenderjaar bekend.
1. Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde.
2. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voorzover het beschikbare bedrag dit toestaat.
1. Subsidie kan worden gevraagd voor:
een activiteit met een experimenteel of innovatief karakter die tot doel heeft of ertoe kan leiden dat de hoeveelheid huishoudelijk afval vermindert of op een hoogwaardiger wijze wordt verwerkt, of
een activiteit die past binnen het beleidskader als vastgelegd in de beleidsnotitie Schoner Produceren; op weg naar verbetering van milieuprestaties van het Overijsselse MKB.
2. Een subsidieaanvraag heeft geen betrekking op individuele bedrijfssteun.
3. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
er vindt nulmeting en eindmeting plaats naar de bereikte milieueffecten; hierover wordt gerapporteerd;
voor de voorgenomen activiteit is niet eerder een subsidie ontvangen op basis van deze paragraaf van het Uitvoeringsbesluit;
de activiteit wordt kosteneffectief uitgevoerd;
kennisoverdracht van relevante resultaten is mogelijk;
de activiteit voorziet in een behoefte van de doelgroep(en) van het project;
de activiteit is gericht op het bevorderen van een zo efficiënt mogelijk gebruik van afvalstoffen, water en energie bij het industriële MKB.
1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.53, eerste lid, onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximumbedrag van € 6.800,--.
2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.53, eerste lid, onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximumbedrag van € 18.000,--.
3. Niet subsidiabel zijn de kosten van:
vaste personeelslasten en omzetbelasting, voorzover deze laatste niet door de subsidieontvanger kan worden teruggevorderd;
voorbereiding en ontwikkeling, administratie en accountant;
dat deel van de activiteit dat voorafgaand aan de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten is gestart.
Subsidie aan landbouwbedrijven, bedoeld in paragraaf 2 en 3 wordt uitsluitend verstrekt indien voldaan is aan het bepaalde in de verordening (EG) nr. 1/2004 van de Europese Commissie van
23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, Publ. 2004, L 1/1.
Gedeputeerde Staten verstrekken de onderstaande subsidies in de vorm van een prestatiesubsidie.
1. Een aanvraag voor subsidie ten behoeve van de ontwikkeling van perspectiefvolle landbouw moet voldoen aan de volgende criteria:
de activiteiten moet bijdragen aan één van de volgende speerpunten:
• verbetering van de ruimtelijke structuur van de intensieve landbouw (intensieve veehouderij en glastuinbouw;
• verbetering van de ruimtelijke structuur van de grondgebonden landbouw;
• verbreding en versterking van de economische basis van de landbouw door het stimuleren van toekomstgericht ondernemerschap en innovatie;
de activiteit moet zich richten op gemeenschappelijke problemen en/of kansen;
de kennis, die vrijkomt in de activiteit moet ten goede komen aan de sector en/of keten;
de activiteit moet uitvoeringsgereed zijn.
2. Indien de aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een investering in een landbouwbedrijf moet, in aanvulling op de criteria in genoemd in het eerste lid, ook worden voldaan aan de bepalingen als genoemd in artikel 4 van de Verordening van de Commissie (EG) 1/2004, PbEU 2004, L 1/1.
1. De subsidie aan landbouwbedrijven ten behoeve van investeringen bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 100.000,-- per investering.
2. De subsidie aan landbouwbedrijven voor technische ondersteuning bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.
3. De subsidie op grond van dit artikel wordt verleend met inachtneming van artikel 18 van de Verordening van de Commissie(EG) 1/2004, PbEU 2004, L 1/1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1.10 kan een subsidieaanvraag gedurende het gehele jaar worden ingediend.
Indien de aanvraag betrekking heeft op een subsidie ten behoeve van investeringen overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.11 bij de aanvraag tevens de volgende documenten of informatie:
a. een beschrijving van de huidige situatie van de betrokken bedrijven;
b. een beschrijving van de beoogde structuurverbetering van de betrokken bedrijven na voltooiing van het plan;
c. een overzicht van de eventuele gevolgen van de structuurverbetering voor de personele bezetting;
d. een verklaring van een financierende derde, niet zijnde bloed- of aanverwant, in het geval de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd door deze derde geheel of ten dele zal worden gefinancierd. Hieruit dient de haalbaarheid van de gewenste investeringen ook in relatie tot de levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf te blijken;
e. indien geen financieringsverklaring, zoals onder sub d wordt bedoeld, kan worden overgelegd, dient bij de aanvraag tot subsidieverlening een exploitatiebegroting te worden overgelegd over het boekjaar volgend op het jaar waarin de subsidieaanvraag plaatsvindt, alsmede een meerjarenbegroting over een periode van 5 jaar. Uit de exploitatiebegroting dient te blijken dat het eigen vermogen nadat de investering waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend, heeft plaatsgevonden, niet minder dan 15% van het totale vermogen uitmaakt. Gegevens waaruit blijkt dat het bedrijf waarvoor subsidie wordt aangevraagd gedurende de drie jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag, niet meer dan gedurende één jaar verlies heeft geleden;
f. gegevens waarmee kan worden aangetoond dat er in de toekomst voor de betrokken producten op de markt normale afzetmogelijkheden bestaan. Uitgangspunt bij de beoordeling hiervan is de monitoring van het Landbouw Economisch Instituut met betrekking tot capaciteitsontwikkeling van markten voor agrarische producten;
g. een getuigschrift waaruit blijkt dat de aanvrager een erkende landbouwkundige opleiding heeft afgerond dan wel een opleiding van gelijkwaardig niveau of dat hij kan aantonen ten minste drie jaren op een agrarisch bedrijf werkzaam te zijn geweest.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Een aanvraag voor subsidie voor activiteiten gericht op uitvoering van het reconstructieplan moet voldoen aan de volgende criteria:
passen binnen het reconstructieplan Salland Twente en de daaruit voortvloeiende uitwerkings- en wijzigingsplannen;
passen binnen het door Gedeputeerde Staten vast te stellen uitvoeringsprogramma Salland Twente;
de activiteit moet starten binnen drie maanden nadat subsidie is verleend.
2. In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie aan landbouwbedrijven uitsluitend verstrekt mits is voldaan aan de bepalingen als genoemd in de artikelen 1 tot en met 7 en 17 tot en met 19 van de Verordening van de Commissie (EG) 1/2004, PbEU 2004, L 1/1.
3. Subsidie in verband met het verplaatsen van intensieve veehouderijen wordt uitsluitend verstrekt indien ten aanzien van het te verplaatsen bedrijf (of delen daarvan) een voorlopige koopovereenkomst met de provincie Overijssel is gesloten, als bedoeld in de Beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen Overijssel 2005.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, bedraagt ten hoogste 50% van de werkelijke kosten van de activiteiten.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie voor activiteiten gericht op het versterken van landschappelijke of cultuurhistorische waarden ten hoogste 75% van de werkelijk gemaakte kosten.
3. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie voor waterprojecten, die voldoen aan de criteria van artikel 6.10 ten hoogste 40% van de noodzakelijk geachte kosten tot een maximum van € 500.000,--.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 4.8, derde lid, bedraagt:
een vergoeding voor de sloopkosten van bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderij op de te verlaten locatie van € 25,-- per m2 daadwerkelijk aanwezige oppervlakte aan bedrijfsgebouwen.
een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte verplaatsingskosten van maximaal € 500,-- per NGE aanwezige productiecapaciteit op het moment van aanvraag, tot een maximum van € 100.000,--. Als verplaatsingskosten worden aangemerkt de kosten van advies, ontwerp en onderzoek ten behoeve van de hervestiging, met uitzondering van leges en de kosten van het verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestigingslocatie;
Indien de hervestiginglocatie een bestaande agrarische bedrijfslocatie is én er geen sprake is van samenvoeging: een vergoeding voor de sloopkosten van € 25,-- per m2 voor de sloop van op de hervestiginglocatie niet bruikbare bedrijfsgebouwen.
5. Geen subsidie wordt verstrekt:
voor kosten die voortvloeien uit de normale taakuitoefening van aanvragers;
voor planvorming, onderzoek, inventarisaties en deskstudies;
voor activiteiten waarbij de uitvoering al is gestart voordat de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend;
voor activiteiten, waarbij gebruik is gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor rood.
6. Bij waterprojecten zijn, in afwijking van het vijfde lid, onder c, de kosten van grondverwerving subsidiabel, indien deze gronden maximaal twee jaar voorafgaand aan de indiening van de subsidieaanvraag zijn verworven.
1. In afwijking van artikel 4.9 bedraagt de subsidie aan landbouwbedrijven ten behoeve van investeringen, overeenkomstig artikel 4 van Verordening van de Commissie (EG) 1/2004. PbEU 2004, L 1/1 maximaal 40% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie aan landbouwbedrijven voor investeringen gericht op de instandhouding van tot het erfgoed behorende elementen die tevens deel uitmaken van de productieve activa van een landbouwbedrijf, zoals landbouwbedrijfsgebouwen, bedraagt overeenkomstig artikel 5, lid 3 van Verordening van de Commissie (EG) 1/2004. PbEU 2004, L 1/1, maximaal 60% van de subsidiabele uitgaven, mits de investering geen enkele stijging van de productiecapaciteit van het landbouwbedrijf meebrengt.
3. De subsidie op grond van het eerste en tweede lid wordt verleend met inachtneming van artikel 18 van de Verordening van de Commissie (EG) 1/2004. PbEU 2004, L 1/1.
4. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing bij subsidie voor de verplaatsing van intensieve veehouderij.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1.10 kan een subsidieaanvraag gedurende het gehele jaar worden ingediend.
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een subsidie voor een investering in een landbouwbedrijf, zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening van de Commissie (EG) 1/2004. PbEU 2004, L 1/1, overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.11 tevens de documenten of informatie genoemd in artikel 4.6 voornoemd.
2. Indien de aanvraag betrekking heeft op verplaatsing van intensieve veehouderij overlegt de aanvrager in afwijking van artikel 1.11 de volgende gegevens:
een opgave van de oppervlakte van de te slopen bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderij op de te verlaten locatie;
een opgave van de daadwerkelijk gemaakte kosten van advies, ontwerp en onderzoek ten behoeve van de hervestiging én als gevolg van de verplaatsing opgetreden productieverliezen;
indien van toepassing, een opgave van de oppervlakte van de te slopen niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestigingslocatie.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast voor uitvoering van het reconstructieplan of onderdelen daarvan.
Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
1. Gedeputeerde Staten kunnen op schriftelijk verzoek van de aanvrager een voorschot verstrekken van ten hoogste 50% van de verleende subsidie indien is aangetoond dat de activiteiten zijn gestart.
2. Gedeputeerde Staten kunnen op schriftelijk verzoek van de aanvrager een verder voorschot verstrekken tot ten hoogste 80% van de verleende subsidie indien is aangetoond dat de activiteiten zijn gestart indien de aanvrager kan aantonen dat de werkelijke uitgaven in relatie tot de totale begrote uitgaven het voorschot als bedoeld in het eerste lid hebben overstegen.
1. Indien de subsidie een bijdrage in een investering betreft, mogen de goederen waarin is geïnvesteerd binnen een periode van 5 jaar na subsidiëring niet zonder toestemming van Gedeputeerde Staten worden vervreemd, bezwaard of aan de bestemming worden onttrokken.
2. Gedeputeerde Staten kunnen voorschriften opleggen aan een toestemming tot het vervreemden, bezwaren of het onttrekken aan de bestaande bestemming.
1. De door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit als particulier terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties erkende organisaties kunnen subsidie aanvragen voor de verwerving van gronden voor de realisatie van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de te verwerven grond ligt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;
de te verwerven grond ligt niet in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en de aanvrager kan aantonen dat de aankoop van de betreffende grond rechtstreeks bijdraagt aan de realisatie van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;
de te verwerven grond is begrensd als nieuwe natuur als bedoeld in het natuurgebiedsplan;
de subsidieaanvrager komt, gelet op de door Gedeputeerde Staten vast te stellen eerstgegadigdenkaart, als eerste in aanmerking voor aankoop van de betreffende grond.
2. In bijzondere gevallen kunnen de in het eerste lid bedoelde organisaties subsidie aanvragen voor de verwerving van gronden die als bestaande natuur is begrensd in het natuurgebiedsplan indien deze:
een onlosmakelijk onderdeel is van de begrensde nieuwe natuur of;
voor het beheer een essentieel onderdeel vormt voor het realiseren van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;
in redelijkheid niet als een zelfstandig te beheren object kan worden aangemerkt.
3. In bijzondere gevallen kunnen de subsidies als bedoeld in het eerste en tweede lid tevens kosten van achterstallig onderhoud behelzen.
4. Beheerders van natuurgebieden in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur kunnen subsidie aanvragen voor kwaliteitsverbetering van natuur en landschap in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.17, eerste en tweede lid, bedraagt ten hoogste 50% van de verwervingskosten, waaronder wordt verstaan:
de kosten van de aan te kopen grond, gebaseerd op de marktwaarde van vergelijkbare gronden in de omgeving. Deze marktwaarde wordt bepaald op basis van een door of namens de Dienst Landelijk Gebied, door een beëdigd taxateur, uitgebrachte taxatie;
de kosten van opstallen, die een onlosmakelijke eenheid met de aan te kopen grond vormen of waarbij de opstallen een duidelijke functie vervullen in het beheer van de grond.
de taxatiekosten;
de overdrachtskosten;
de afkoopkosten van eventueel lopende verplichtingen, die rechtstreeks gekoppeld zijn aan de instandhouding van de onroerende zaak.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.17, derde lid, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten van achterstallig onderhoud.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 4.17, vierde lid, bedraagt ten hoogste 90% van de feitelijke uitvoeringskosten.
4. Ten aanzien van de subsidie als bedoeld in artikel 4.17, eerste en tweede lis, wordt de aankoop van productiequota of gebouwen aangemerkt als niet-subsidiabele kosten, tenzij de gebouwen een onlosmakelijke eenheid vormen met de aan te kopen grond of de gebouwen een duidelijke functie vervullen in het beheer van de grond.
In afwijking van artikel 1.10 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.11 bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.17, eerste en tweede lid, tevens de volgende informatie:
een duidelijke topografische situatietekening, waarop de aan te kopen grond is aangegeven (schaal 1:25.000)
de kadastrale gegevens van de aan te kopen grond;
de naam van de verkoper(s);
zakelijke rechten, die eventueel op de aan te kopen grond zijn gevestigd;
een verklaring van de verkoper, waarin is aangegeven dat hij voor de betreffende percelen niet geïnteresseerd is in enige vorm van particulier beheer
streekplan- en bestemmingsplansituatie van de aan te kopen grond;
een kostenoverzicht, gespecificeerd naar de in artikel 3, lid 5, onderscheiden verwervingskosten;
een door of namens de Dienst landelijk Gebied, door een beëdigd taxateur, opgesteld taxatierapport van de aan te kopen grond.;
omschrijving van het beoogde natuurdoel, met daarbij de verwachte resultaten overeenkomstig het betreffende natuurgebiedsplan;
de datum waarop de transactie notarieel zal worden gepasseerd.
2. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.11 bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.17, vierde lid, tevens de volgende informatie:
de ligging van het object op een topografische kaart, schaal 1:25.000;
een beschrijving van de huidige situatie met, indien aanwezig, verwijzing naar een beheers- of inventarisatierapport;
omschrijving van het beoogde natuurdoel, met daarbij de verwachte resultaten overeenkomstig het betreffende natuurgebiedsplan;
gegevens over de bestaande bodem en de waterhuishouding;
de aard en omvang van de werkzaamheden, voorzien van schetsen, lengte- en of (eventueel) dwarsprofielen en een opgave op welke wijze de vrijkomende grond wordt verwerkt;
het huidige en het vervolgbeheer dat na inrichting zal plaatsvinden;
de bestemming die het object heeft en een afschrift van de vergunningen die nodig zijn voor het uitvoeren van de voorgestelde werkzaamheden.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast voor de subsidie als bedoeld in artikel 4.17, vierde lid.
1. De gronden en eventuele gebouwen waarvoor subsidie als bedoeld in artikel 4.17, eerste en tweede lid, wordt verstrekt mogen niet zonder schriftelijke toestemming van Gedeputeerde Staten worden vervreemd, bezwaard of aan hun bestemming worden onttrokken.
2. Gedeputeerde Staten kunnen verplichtingen verbinden aan een toestemming tot het vervreemden, bezwaren of het onttrekken aan de bestaande bestemming.
1. Gedeputeerde Staten verlenen de aanvrager ambtshalve een voorschot van 100% van het verleende subsidiebedrag als bedoeld in artikel 4.17, eerste en tweede lid.
2. Gedeputeerde Staten verlenen geen voorschot van het verleende subsidiebedrag als bedoeld in artikel 4.17, vierde lid.
In afwijking van artikel 1.15 wordt een aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 4.17, eerste en tweede lid, ingediend binnen zes maanden na het verlijden van de akte van transport van de betreffende grond.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.16 bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 4.17, eerste en tweede lid, tevens de volgende gegevens:
a. een kopie van de akte van transport;
b. de nota van de aktekosten;
c. een overzicht van de gemaakte kosten gespecificeerd naar de in artikel 4.18, eerste lid, onderscheiden verwervingskosten;
d. deugdelijke (kopieën van) betalingsbewijzen van de gemaakte kosten.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor extra maatregelen ter verbetering van biotoop, broedsucces en kuikenoverleving van weidevogels (experiment koplopers weidevogelboeren) in de vorm van:
vluchtstrokenbeheer: stroken met veel legsels en/of kuikens van minimaal 10 meter breed en 50 meter lang en met een totale oppervlakte van maximaal 1 hectare die minimaal 2 weken later worden gemaaid dan de rest van het perceel en niet eerder dan 22 mei;
voorbeweiding: in een periode tot uiterlijk 1 mei, met aansluitend een rustperiode tot 15 juni ofwel in een periode tot uiterlijk 24 april, met aansluitend een rustperiode tot 1 juni, waarbij in de betreffende rustperiode wordt afgezien van bemesten, rollen, slepen en maaien van het perceel. Ingeval deze activiteit wordt uitgevoerd met schapen, geldt een periode tot uiterlijk 15 april respectievelijk 8 april;
uitstel van maaien: op percelen met veel kuikens, tenminste 4 paar met kuikens van grutto, wulp en/of tureluur met minimaal 2 weken en niet eerder dan 1 juni of met minimaal 3 weken en niet eerder dan 8 juni;
d. nestbescherming waarbij:
• weidevogelnesten worden gemarkeerd en beschermd;
• op in te maaien percelen met kuikens, 1 tot 2 dagen voor het maaien stokken met plastic zakken worden geplaatst;
• in te beweiden percelen nestbeschermers over de legsels worden geplaatst;
• in de periode 15 april tot 15 juni niet ’s nachts wordt gemaaid.
2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste lid moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvraag is afkomstig van een landbouwonderneming of een andere onderneming, dan wel een samenwerkingsverband daarvan;
er is sprake van onderling samenhangend gebied van minimaal 100 hectare, waar minimaal de soorten grutto, tureluur en/of wulp voorkomen, met een minimale dichtheid van 15 broedparen per 100 hectare ofwel de aanvraag is afkomstig van een landbouwbedrijf, een onderneming of een samenwerkingsverband daarvan, die in één van de voorgaande 3 jaren minimaal 10 nesten gehonoreerd hebben gekregen in het kader van het project natuurproductiebetaling;
zij minimaal betrekking heeft op 1 hectare van de maatregelen genoemd in artikel 4.28 van dit besluit;
op de betreffende gronden rust geen beheersovereenkomst op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer of Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, noch is er een contract Particulier Natuurbeheer afgesloten;
de betreffende gronden zijn niet in beheer bij of eigendom van een particuliere natuurbeschermingsorganisatie.
3. Een grondgebruiker kan subsidie aanvragen voor een succesvol uitgekomen nest van één of meerdere van de soorten: grutto, tureluur, wulp, slobeend, zomertaling, watersnip en kemphaan (natuurproductiebetaling weidevogels). De subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
op de gronden rust geen beheersovereenkomst op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer of Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer en ook geen contract Particulier Natuurbeheer;
de gronden moeten liggen binnen beheersgebieden nieuwe natuur of gebieden met een weidevogeldoelstelling;
het nest is gemarkeerd.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.26, eerste lid, bedraagt:
voor vluchtstrokenbeheer € 442,-- per hectare;
voor voorbeweiding:
• € 273,-- per hectare voor de periode tot uiterlijk 1 mei of ingeval voorbeweiding wordt uitgevoerd met schapen tot uiterlijk 15 april, met een rustperiode tot 15 juni;
• € 200,-- per hectare voor de periode tot uiterlijk 24 april of ingeval voorbeweiding wordt uitgevoerd met schapen tot uiterlijk 8 april, met een rustperiode tot 1 juni;
voor uitstel van maaien:
• € 155,-- per hectare ingeval van uitstel van minimaal 2 weken en niet eerder dan 1 juni;
• € 205,-- per hectare ingeval van uitstel van minimaal 3 weken en niet eerder dan 8 juni;
voor nestbescherming: € 150,-- per aanvrager, vermeerderd met € 4,-- per hectare gebied waarbij dit bedrag per hectare is gekoppeld aan de oppervlakte waarmee het landbouwbedrijf of de onderneming deelneemt in de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid bedraagt de subsidie per onderneming, landbouwbedrijf of een samenwerkingsverband daarvan maximaal € 3.000,-- per jaar.
3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie maximaal:
€ 4.500,-- indien een onderneming, een landbouwbedrijf of een samenwerkingsverband daarvan in één van de voorgaande 3 jaren minimaal 10 nesten als natuurproductiebetaling gehonoreerd heeft gekregen;
€ 6.000,-- indien een onderneming, een landbouwbedrijf of een samenwerkingsverband daarvan in één van de voorgaande 3 jaren minimaal 15 nesten als natuurproductiebetaling gehonoreerd heeft gekregen.
4. De subsidie als bedoeld in artikel 4.26, derde lid, bedraagt € 68,-- per succesvol uitgekomen nest.
5. In afwijking van het vierde lid bedraagt de subsidie € 100,-- per succesvol uitgekomen nest indien op de aangrenzende gronden een beheersovereenkomst van toepassing is op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer of Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, dan wel indien een contract Particulier Natuurbeheer is afgesloten.
In afwijking van artikel 1.10 wordt een subsidieaanvraag:
a. voor subsidie als bedoeld in artikel 4.26, eerste lid, ingediend voor 1 april van het betreffende kalenderjaar;
b. voor subsidie als bedoeld in artikel 4.26, derde lid, ingediend binnen 6 dagen na het uitkomen van het legsel.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast. Daarbij kan het plafond worden verdeeld in deelplafonds voor subsidies als bedoeld in artikel 4.26, eerste, respectievelijk derde lid, alsmede in deelplafonds per gebied.
Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 paragraaf 3 gaat aan de beslissing op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.26, derde lid, niet een besluit tot subsidieverlening vooraf.
2. In afwijking van artikel 1.13 beslissen Gedeputeerde Staten uiterlijk 1 oktober op een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.26, derde lid.
De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 4.26, eerste lid, beschrijft de voortgang van de activiteiten op een zogenaamde bedrijfskaart.
In afwijking van artikel 1.14 verlenen Gedeputeerde Staten geen voorschot op een subsidie als bedoeld in artikel 4.26, derde lid.
In afwijking van artikel 1.15 wordt voor subsidies als bedoeld in artikel 4.26, eerste lid, een aanvraag voor vaststelling ingediend uiterlijk 15 juli van het kalenderjaar ingediend.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.16 bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 4.26, eerste lid, tevens een afschrift van de bedrijfskaart.
In afwijking van artikel 1.19 beslissen Gedeputeerde Staten binnen 4 weken op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.26, eerste lid.
Overheden of ondernemingen, niet zijnde landbouwbedrijven, kunnen subsidie aanvragen ten behoeve van:
a. activiteiten die staan opgenomen in het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbescherming;
b. overige activiteiten gericht op bescherming van in het wild voor komende plant- en diersoorten in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur waarbij deze activiteiten een eenmalig karakter hebben.
1. De subsidie bedraagt ten minste € 500,--.
2. Als niet-subsidiabele kosten worden aangemerkt:
kosten die verband houden met de bouw, verwerving of verbetering van onroerende goederen behoudens kosten voor specifieke soortgerichte maatregelen;
kosten van controles door de ondernemer zelf;
accountantskosten.
In afwijking van artikel 1.10 worden aanvragen gedurende het hele kalenderjaar voorafgaand aan de uitvoering van de activiteiten ingediend.
In aanvulling op artikel 1.11 bevat de inhoudelijke verantwoording een topografische overzichtskaart schaal 1 : 25.000.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast. Daarbij kan het plafond worden verdeeld in deelplafonds voor de subsidies als bedoeld in artikel 4.37, onder a en b.
Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
Gedeputeerde Staten verstrekken de aanvrager bij subsidieverlening een voorschot van maximaal 90% van het verleende subsidiebedrag.
Artikel 1.17 geldt indien de verleende subsidie € 40.000,-- of meer bedraagt en is van overeenkomstige toepassing op de aanvrager die een publiekrechtelijk rechtspersoon is.
1. Subsidie kan worden aangevraagd voor aanleg, herstel en achterstallig onderhoud van particuliere landschapselementen, voor jaarlijks onderhoud van particuliere landschapselementen en voor herstel en achterstallig onderhoud van cultuurhistorische objecten. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
de activiteiten passen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde meerjarenprogramma Onderhoud Landschapselementen Overijssel en de daarvan afgeleide jaarprogramma’s waarin de prioriteiten voor de inzet van het beschikbare budget wordt aangegeven;
voor de activiteiten onvoldoende andere subsidiemogelijkheden kunnen worden aangewend.
2. Subsidie voor aanleg, herstel en achterstallig onderhoud van particuliere landschapselementen wordt alleen verstrekt als het landschapselement is gesitueerd buiten de bebouwde kom.
3. Naast de criteria genoemd in het eerste lid moet een aanvraag voor subsidie voor herstel en achterstallig onderhoud van cultuurhistorische objecten eveneens voldoen aan de volgende criteria:
het cultuurhistorische object is een bouwwerk, niet zijnde een gebouw;
het cultuurhistorische object is openbaar toegankelijk dan wel zichtbaar vanaf de openbare weg;
het cultuurhistorische object dateert van voor 1940;
4. Subsidie voor jaarlijks onderhoud van particuliere landschapselementen wordt alleen verstrekt indien er sprake is van:
een aflopend onderhoudscontract op basis van de Regeling Onderhoud Landschapselementen Overijssel 1995;
een element met bijzondere kwaliteit waarvoor in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer nog geen passend landschapspakket beschikbaar is;
1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.46, leden 2 en 3, bedraagt ten hoogste 50% van de projectkosten. Eventuele opbrengsten uit het project zoals hout of zand zullen in mindering worden gebracht op het subsidiebedrag, indien deze meer dan 10% van de projectbegroting bedragen.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.46, lid 4, geldt voor een periode van maximaal 6 jaar en bestaat uit een vast bedrag per kalenderjaar en per lengte of oppervlakte landschapselement waarop de aanvraag betrekking heeft en is gebaseerd op de hiervoor geldende normbedragen uit de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer. Indien Gedeputeerde Staten aan de subsidie voorwaarden verbinden die voor de aanvrager extra kosten met zich meebrengen kunnen Gedeputeerde Staten de subsidie ophogen met een vergoeding voor die extra kosten.
In afwijking van artikel 1.10 moeten subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 4.46 voor 1 juni van het betreffende jaar worden ingediend.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond voor de subsidies als bedoeld in artikel 4.46 vast. Dit subsidieplafond kan worden gedifferentieerd naar landschaps- en cultuurhistorisch project.
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 4.46, het eerste en tweede lid, genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde, waarbij voorrang wordt gegeven aan subsidieaanvragen die kunnen doorstromen in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer.
1. De ontvanger van een subsidie voor aanleg, herstel en achterstallig onderhoud van particuliere landschapselementen moet het landschapselement gedurende 10 jaar na afronding van het project in stand houden en op verantwoorde wijze beheren.
2. De ontvanger van een subsidie voor herstel en achterstallig onderhoud moet het cultuurhistorische object gedurende 25 jaar na afronding van het project in stand houden.
1. Een aanvraag voor subsidie uit het budget voor effectuering ruimtelijk beleid:
is afkomstig van een gemeente of een rechtspersoon, die zich krachtens hun statuten inzetten voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit in Overijssel;
wordt beoordeeld naar de mate waarin het project bijdraagt aan de realisering van de hoofdpunten van het provinciaal ruimtelijk beleid.
2. Een aanvraag wordt tevens beoordeeld naar de mate waarin voldaan wordt aan één of meer van de volgende criteria:
Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie voor effectuering ruimtelijk beleid in de vorm van een prestatiesubsidie.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de begrote externe kosten van het project. De hoogte van de subsidie hangt af van het aantal financierende partners en van de mate waarin het beoogde resultaat voldoet aan de in artikel 5.1 genoemde criteria.
2. Niet subsidiabele kosten zijn investeringskosten, exploitatielasten en overheadkosten van de aanvrager.
In afwijking van artikel 1.10 kan een subsidieaanvraag voor effectuering ruimtelijk beleid gedurende het gehele jaar worden ingediend.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond voor effectuering ruimtelijk beleid vast.
Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
a. Wsv: Wet stedelijke vernieuwing;
b. programmagemeente: gemeente als bedoeld in artikel 6, derde lid, onder a, Wsv;
c. projectgemeente: gemeente als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, Wsv;
d. commissie: de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving;
e. ISV: ‘investeringsbudget stedelijke vernieuwing’;
f. Beleidskader: Beleidskader ISV 2 Provincie Overijssel;
g. reserve ISV: de bestemmingsreserve ‘investeringsbudget stedelijke vernieuwing’.
1. Een aanvraag van een programmagemeente voor subsidie ten behoeve van investering in stedelijke vernieuwing moet voldoen aan het criterium als genoemd in artikel 7, tweede lid, Wsv en het daarop gebaseerde Beleidskader.
2. Een aanvraag van een projectgemeente voor subsidie ten behoeve van investering in stedelijke vernieuwing moet voldoen aan het criterium als genoemd in artikel 7, vierde lid, Wsv.
1. Gedeputeerde Staten zijn belast met het beheer van de reserve ISV.
2. Aan de reserve ISV worden in ieder geval toegevoegd de bijdragen van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als bedoeld in artikel 5, derde lid, Wsv.
3. Gedeputeerde Staten kunnen overige voor stedelijke vernieuwing aangemerkte middelen aan de reserve ISV toevoegen.
4. Niet bestede middelen blijven in de reserve ISV. Over de niet bestede middelen wordt jaarlijks per 31 december rente berekend en aan de reserve ISV toegevoegd.
Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie ten behoeve van investering in stedelijke vernieuwing aan programma- of projectgemeenten in de vorm van een prestatiesubsidie.
1. De hoogte van de subsidie ten behoeve van investering in stedelijke vernieuwing bestaat uit:
een door Gedeputeerde Staten te bepalen deel van de in het vierde lid van artikel 5.9 bedoelde middelen en
voor programmagemeenten het gedeelte van de krachtens artikel 5, derde lid, Wsv ontvangen middelen;
voor projectgemeenten het gedeelte van de krachtens artikel 5, derde lid, Wsv ontvangen middelen.
2. Het subsidieplafond voor programmagemeenten bestaat uit het bedrag dat op basis van artikel 5.11, eerste lid, sub a en b, voor deze gemeente beschikbaar is.
3. Het jaarlijkse subsidieplafond voor projectgemeenten bestaat uit één vijfde deel van het in overeenstemming met het in artikel 5.11, eerste lid, sub a en c, berekende beschikbare bedrag.
4. Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond voor programma- en projectgemeenten vast.
Gedeputeerde Staten beslissen in afwijking van artikel 1.13 binnen zesentwintig weken na 1 april van het jaar, voorafgaande aan het jaar waarop het investeringsbudget betrekking heeft.
Industrieel erfgoed: fabrieken of fabriekscomplexen bestaande uit gebouwen, installaties en infrastructuur die van cultuurhistorische en architectonische waarde zijn;
Agrarisch erfgoed: boerenerven, bestaande uit gebouwen en beplanting, die van cultuurhistorische en landschappelijke waarde zijn;
Transformatieplan: verkenning en beschrijving van mogelijkheden van functieverandering in vrijkomend of vrijgekomen industrieel of agrarisch erfgoed, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.
Een aanvraag voor subsidie in de kosten voor het opstellen van (een onderdeel van) een transformatieplan in het kader van het stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’ moet voldoen aan de volgende criteria:
a. de activiteit draagt bij aan één of meer doelstellingen van het provinciale stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel 2004-2007’;
b. de activiteit heeft betrekking op in cultuurhistorisch opzicht waardevol industriecomplex, fabriek of boerderij en bijbehorend erf;
c. de activiteit vindt niet plaats in de landbouwontwikkelingsgebieden van het reconstructieplan Salland-Twente;
d. bij agrarisch erfgoed gaat het om vrijgekomen of vrijkomende agrarische bebouwing, dat wil zeggen gebouwen die als agrarisch gebouw zijn opgericht met een agrarische bestemming en ook agrarisch in gebruik zijn (geweest);
e. er is sprake van instemming van de gemeente en van de eigenaar met het opstellen van het transformatieplan;
f. ontwerpende partijen dienen aantoonbare ervaring te hebben met transformatieplannen en te beschikken over gedegen ontwerpkwaliteit.
Gedeputeerde Staten verstrekken bijdragen in de kosten voor het opstellen van (een onderdeel van) transformatieplannen in de vorm van een prestatiesubsidie ten behoeve van de re-animatie van industrieel en agrarisch erfgoed in Overijssel.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten van een transformatieplan met betrekking tot industrieel erfgoed, met een maximum van € 15.000,--.
2. De subsidie voor een transformatieplan met betrekking tot agrarisch erfgoed bedraagt eveneens ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 10.000,--.
In afwijking van artikel 1.10 kan een subsidieaanvraag gedurende het gehele jaar worden ingediend
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.11 bij de aanvraag tevens:
a. kaarten en fotomateriaal van het betreffende erfgoed en het gebied waarin het is gelegen;
b. een beknopte toelichting over de cultuurhistorische waarden;
c. documenten waaruit blijkt dar gemeenten en eigenaar instemmen met het opstellen van het transformatieplan;
d. informatie over opleiding en ervaring van de deskundige(n) die het transformatieplan zal (zullen) opstellen.
Gedeputeerde Staten stellen één keer per jaar een subsidieplafond vast.
Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
1. Een subsidieaanvraag wordt om advies voorgelegd aan het programmateam, dat binnen acht weken advies uitbrengt aan Gedeputeerde Staten
2. Het programmateam is samengesteld uit één of enkele deskundigen op het gebied van cultuurhistorie, architectuur en landschap, de programmaleider en een provinciale beleidsmedewerker.
1. De subsidieontvanger dient binnen drie maanden na subsidieverlening te zijn gestart met het opstellen van het transformatieplan.
2. De subsidieontvanger stemt in met mogelijke publicatie van de projectresultaten door Gedeputeerde Staten.
In afwijking van artikel 1.14 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager op verzoek een voorschot van 50% van de verleende subsidie.
In afwijking van artikel 1.15 wordt een aanvraag om subsidievaststelling ingediend binnen twee maanden na afronding van het project.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.16 en 1.17 bij de aanvraag tevens twee exemplaren van het transformatieplan.
Een aanvraag om subsidie voor projecten binnen landelijke niet-reconstructiegebieden moet voldoen aan de volgende criteria:
a. het project of de activiteit draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van de doelstellingen van het gebiedsprgramma in landelijke niet-reconstructiegebieden;
b. het project past binnen de beschikbare kaders, zoals een gebiedsperspectief;
c. aanvragen voor subsidie beneden € 5.000,-- worden niet in behandeling genomen.
Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie voor projecten binnen landelijke niet-reconstructie-gebieden in de vorm van een prestatiesubsidie.
In afwijking van artikel 1.10 kan een subsidieaanvraag gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend.
1. De hoogte van subsidie aan landbouwbedrijven wordt bepaald overeenkomstig artikel 4.11.
2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een subsidie voor een investering in een landbouwbedrijf, zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening van de Commissie (EG) 1/2004. PbEU 2004, L 1/1, overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.11 tevens de documenten of informatie genoemd in artikel 4.6.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
1. In afwijking van artikel 1.14 verlenen Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening ambtshalve een voorschot van 80% van het subsidiebedrag.
2. Indien het subsidiebedrag minder bedraagt dan € 25.000,-- verlenen Gedeputeerde Staten in afwijking van het eerste lid bij subsidieverlening ambtshalve een voorschot van 100% van het subsidiebedrag.
De uitvoering van het project start uiterlijk binnen twaalf maanden na verlening van de subsidie.
1. Gemeenten, waterschappen en samenwerkingsverbanden van gemeenten kunnen subsidie aanvragen voor het realiseren van verkeers- en vervoersprojecten. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
het project past in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Overijssel;
het project past in het bestedingsplan als bedoeld in artikel 6 van de Wet BDU verkeer en vervoer;
het project is uitvoeringsgereed.
2. In aanvulling op het eerste lid geldt ten aanzien van een subsidieaanvraag voor de realisatie van infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten dat de subsidiabele kosten van het project ten minste € 25.000,-- moeten bedragen.
3. In aanvulling op het eerste lid geldt dat een subsidieaanvraag voor de realisatie van niet-infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten dat het project moet passen in een vastgesteld gemeentelijk verkeersveiligheidsplan.
Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie het realiseren van verkeers- en vervoersprojecten in de vorm van een prestatiesubsidie.
1. De subsidie voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten bedraagt:
ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten voor openbaar vervoersprojecten en verkeersongevallenconcentratiepunten;
ten hoogste 50% voor de overige infrastructuurprojecten:
2. De subsidie voor niet-infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten bedraagt ten hoogste 75% van de projectkosten.
3. Subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid zijn:
verwerving (voorzover direct voor het project nodig);
50% van het verleggen van kabels/leidingen/riolering;
werkzaamheden van aanleg, bouw, wijziging of inrichting;
bijkomende voorzieningen om de betrokken infrastructuur zijn functie te kunnen laten vervullen.
4. Ten aanzien van het eerste lid worden als niet-subsidiabele kosten aangemerkt:
kosten die gemaakt zijn voordat de subsidieaanvraag wordt ingediend;
voorbereiding en administratie;
vervanging van kabels/leidingen/riolering;
directievoering en toezicht;
kosten voor eigen dienst of voor algemene bestuurslasten;
vervanging en beheer en onderhoud.
1. In afwijking van artikel 1.10 wordt een subsidieaanvraag voor de realisatie van niet-infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten ingediend voor 1 januari van het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.
2. In afwijking van artikel 1.10 wordt een subsidieaanvraag voor de realisatie van infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten ingediend voor 1 april van het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast. Dit plafond kan worden onderverdeeld in deelplafonds voor infrastructurele en niet-infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten.
Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 5.34 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde.
Gedeputeerde Staten verstrekken de aanvrager op aanvraag een voorschot van maximaal 80% van de verleende subsidie, waarbij voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten de hoogte en het betalingsritme afhankelijk is van de werkelijke uitgaven.
1. Artikel 1.17 is van overeenkomstige toepassing op de aanvrager die een publiekrechtelijk rechtspersoon is.
2. In aanvulling op artikel 1.17, tweede lid, betreft de accountantsverklaring eveneens de rechtmatige besteding van het beschikbaar gestelde subsidiebedrag.
1. Gemeenten kunnen subsidie aanvragen voor een bouwproject dat voor een substantieel deel bestaat uit woningbouw.
2. Gemeenten, woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars en privaatrechterlijke rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen voor het doen van onderzoek of het ontwikkelen van plannen ter voorbereiding van woningbouwprojecten.
3. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid moet voldoen aan de volgende criteria:
het moet gaan om een bouwproject dat voor een substantieel deel bestaat uit woningbouw;
het project moet aansluiten bij het provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk en woonbeleid;
het project moet aansluiten bij een of meer speerpunten van het provinciaal woonbeleid zoals omschreven in het Onderhandelingsakkoord provincie Overijssel 2003-2007 ‘Ruimte voor actie’.
Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidies als bedoeld in artikel 5.42 in de vorm van een prestatiesubsidie.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.42, eerste lid, bedraagt ten hoogste 50% van het subsidiabele exploitatietekort met een maximum van € 500.000,-- per project.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 5.42, tweede lid, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,-- per project.
1. In afwijking van artikel 1.10 wordt een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.42, eerste lid, ingediend voor 1 maart en 1 augustus van het jaar voorafgaand aan de uitvoering van het project.
2. In afwijking van artikel 1.10 kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.42, tweede lid, gedurende het gehele jaar worden ingediend.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.11 bij de aanvraag tevens:
a. het projectplan met daarin een beschrijving van de eigendomssituatie;
b. exploitatierekening, inclusief een dekkingsplan.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Gedeputeerde Staten plaatsen de aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 5.42, eerste lid, die voldoen aan de daar genoemde criteria in een prioriteitsvolgorde op basis van een afweging op de volgende aspecten:
voorkeur voor bouwprojecten op de provinciale Aanjaaglijst Stimulering Woningbouwproductie;
voorkeur voor inbreidingsprojecten boven uitbreidingsprojecten;
voorkeur voor bouwprojecten met een groter aantal woningen;
voorkeur voor bouwprojecten met (innovatieve) toepassingen van duurzaam bouwen (inclusief duurzaam energiegebruik).
2. Gedeputeerde Staten kunnen voor het bepalen van de rangschikking op de prioriteitenlijst aanvullende criteria formuleren.
3. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voorzover het beschikbare bedrag zulks toestaat.
1. De uitvoering van een bouwproject als bedoeld in artikel 5.42, eerste lid, start uiterlijk binnen één jaar na verlening van de subsidie.
2. Uiterlijk binnen één jaar na verlening van de subsidie als bedoeld in artikel 5.42, tweede lid, is het onderzoek afgerond of het plan ontwikkeld.
1. Een aanvraag voor subsidie stimulering bodemonderzoek moet voldoen aan de volgende criterium: het betreft een bodemonderzoek op een locatie waar de provincie Overijssel bevoegd gezag is op grond van de Wet bodembescherming en waar de bodemverontreiniging de door het provinciaal bestuur gewenste ontwikkelingen belet of belemmert.
2. Onder bodemonderzoek wordt verstaan: oriënterend bodemonderzoek, nader bodemonderzoek, saneringsonderzoek of het opstellen van een saneringsplan.
Gedeputeerde Staten verstrekken een subsidie stimulering bodemonderzoek in de vorm van een prestatiesubsidie.
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% en maximaal € 50.000,-- van de werkelijk gemaakte projectkosten, zulks met een maximum van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bedrag.
2. Als werkelijk gemaakte projectkosten worden aangemerkt de na verlening van de subsidie door een subsidieontvanger gemaakte en betaalde externe kosten, voorzover deze rechtstreeks aan het project zijn toe te rekenen.
In afwijking van artikel 1.10 kan een subsidieaanvraag jaarlijks worden ingediend in de perioden 1 januari tot en met 30 april, 1 mei tot en met 31 augustus alsmede in de periode 1 september tot en met 31 december.
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.11 bij de aanvraag tevens alle door Gedeputeerde Staten verlangde onderzoeksgegevens, het belang van het bodemonderzoek in maatschappelijke zin en een planning van het bodemonderzoek.
2. In afwijking van artikel 1.11 hoeft de aanvrager bij de aanvraag geen statuten te overleggen.
1. Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
2. Het als subsidieplafond vastgestelde budget wordt gelijkelijk verdeeld over de drie in artikel 6.4 bedoelde perioden.
3. In geval het beschikbare budget voor enige periode niet wordt uitgeput, wordt het resterende deel overgeheveld naar een volgende periode, ook als deze valt in een ander kalenderjaar.
4. Gedeputeerde Staten kunnen per periode zoals bedoeld in artikel 6.4 projecttypen vaststellen. Projecten die overeenstemmen met de vastgestelde projecttypen, komen bij de verdeling van de voor die periode beschikbare middelen met voorrang in de bepaalde prioriteitsvolgorde voor subsidie in aanmerking.
5. Gedeputeerde Staten kunnen per periode een thema vaststellen. Bij de verdeling van de voor die periode beschikbare middelen komen uitsluitend projecten voor subsidie in aanmerking die passen binnen het vastgestelde thema.
6. Gedeputeerde Staten maken het voor een periode geldend thema of de prioriteitsvolgorde voor projecttypen drie maanden voor de aanvang van de betreffende periode bekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:42 Awb.
Gedeputeerde Staten plaatsen volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan het in artikel 6.1 genoemde criterium, in een prioriteitsvolgorde. Hierbij wordt rekening gehouden met de volgende aspecten:
a. het milieuhygiënische voordeel dat met het project kan worden behaald;
b. de mate waarin het project een bijdrage levert aan de maatschappelijke ontwikkelingen die het provinciaal bestuur, onder meer blijkens provinciale beleidsplannen, wenst te stimuleren;
c. de hoogte van de eigen bijdrage (percentueel) van de deelnemer(s) aan het project;
d. de kwaliteit van (de onderbouwing van) het projectvoorstel;
e. de financiële onderbouwing van het projectvoorstel;
f. de mate waarin de verontreiniging is veroorzaakt voor 1987.
1. De subsidieontvanger dient binnen een jaar na verlening van de subsidie de werkzaamheden te hebben afgerond.
2. Binnen een jaar na verlening van de subsidie kan deze termijn op schriftelijk verzoek van de subsidieontvanger met een jaar worden verlengd. Dit verzoek dient de redenen aan te geven waarom de gestelde afrondingstermijn van het project niet wordt gehaald.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.16 bij de aanvraag tevens alle gespecificeerde rekeningen die betrekking hebben op het bodemonderzoek.
Waterschappen en gemeenten in Overijssel kunnen een subsidie aanvragen voor waterprojecten. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
a. het project draagt in ieder geval bij aan de verbetering van de veerkracht van watersystemen zoals omschreven in het provinciaal Waterhuishoudingsplan en in het provinciale standpunt op de Stroomgebiedsvisie Vecht-Zwarte Water of aan de verbetering van de waterkwaliteit zoals bedoeld in de Europese Kaderrichtlijn Water;
b. het in het uitvoeringsplan opgenomen project is niet strijdig met het vigerende provinciale ruimtelijke of waterhuishoudkundige beleid;
c. het in het uitvoeringsplan opgenomen project gaat uiterlijk een jaar na subsidieverlening van start;
d. het waterproject wordt niet of voor minder dan 40% gesubsidieerd via een andere paragraaf van dit uitvoeringsbesluit;
e. de aanvrager financiert minimaal 37,5% van de projectkosten uit eigen middelen.
Gedeputeerde Staten verstrekken een watersubsidie in de vorm van een prestatiesubsidie.
1. De provinciale subsidie bedraagt 40% van de door Gedeputeerde Staten noodzakelijk geachte kosten tot een maximum van € 500.000,--.
2. Het te verlenen subsidiebedrag is niet hoger dan het gevraagde subsidiebedrag.
3. Subsidie wordt uitsluitend verleend voor uitvoeringskosten, grondverwervingskosten en proceskosten.
4. Grondverwervingskosten zijn uitsluitend subsidiabel indien de gronden maximaal twee jaar voor indiening van de subsidieaanvraag zijn verworven. Uitvoeringskosten en proceskosten zijn uitsluitend subsidiabel indien deze kosten gemaakt en betaald zijn na indiening van de aanvraag.
5. Geen subsidie wordt verleend voor kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten zijn aan te merken als reguliere activiteiten van de subsidieaanvrager.
In afwijking van artikel 1.10 wordt een subsidieaanvraag ingediend vóór 1 april.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
1. Gedeputeerde Staten plaatsten de subsidieaanvragen, die voldoen aan criteria genoemd in artikel 6.10 in een prioriteitsvolgorde, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin de activiteiten:
voortkomen uit het Waterhuishoudingsplan alsmede het provinciale standpunt over de Stroomgebiedsvisie Vecht-Zwarte Water of uit de Kaderrichtlijn Water;
financieel haalbaar zijn;
aantoonbaar effectief zijn;
een innovatief karakter hebben;
bijdragen aan meer dan één doel van het provinciale waterbeleid.
2. Gedeputeerde Staten kunnen voor het bepalen van de rangschikking op de prioriteitenlijst aanvullende criteria formuleren.
3. Indien Gedeputeerde Staten van hun bevoegdheid in het vorige lid gebruikmaken, maken zij deze criteria bekend gelijktijdig met de bekendmaking van het subsidieplafond op grond van artikel 6.14, tweede lid.
4. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voorzover het beschikbare bedrag zulks toestaat.
De subsidie wordt geweigerd indien:
1. het uitvoeringsplan betrekking heeft op activiteiten waartoe de aanvrager van de subsidie gehouden is bij of krachtens de wet;
2. de door Gedeputeerde Staten noodzakelijk geachte kosten van het uitvoeringsplan minder bedragen dan € 10.000,--.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. antiverdrogingsproject: een geheel van waterhuishoudkundige maatregelen, gericht op het voorkomen of tegengaan van verdroging in de landbouw- en natuurgebieden zoals aangegeven op plankaart 2 behorende bij het waterhoudingsplan, met het oog op het voorkomen en tegengaan van de nadelige gevolgen van onttrekkingen en infiltraties als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel a, Grondwaterwet;
b. waterbesparingsproject: een geheel van waterhuishoudkundige maatregelen, gericht op het verminderen van het gebruik van grondwater met het oog op het voorkomen en tegengaan van de nadelige gevolgen van onttrekkingen en infiltraties als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel a, Grondwaterwet.
1. Waterschappen in de zin van artikel 1 Waterschapswet en vergunninghouders in de zin van artikel 14 Grondwaterwet kunnen subsidie aanvragen voor antiverdrogingsprojecten.
2. In aanvulling op het eerste lid kunnen vergunninghouders in de zin van artikel 14 Grondwaterwet eveneens subsidie aanvragen voor waterbesparingsprojecten.
3. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid moet voldoen aan de volgende criteria:
voorzover het een waterbesparingsproject betreft: de genomen maatregelen leiden tot een vermindering, anders dan de normale zorgplicht, van het gebruik van grondwater van ten minste 20% ten opzichte van de bestaande situatie;
de maatregel is niet verplicht op grond van voorschriften verbonden aan een vergunning op grond van artikel 14 Grondwaterwet;
het project is in overeenstemming met het vigerende provinciale Waterhuishoudingsplan;
het project is ten tijde van het moment van subsidieverlening niet uitgevoerd of niet in uitvoering genomen.
de aanvrager financiert minimaal 37,5% van de projectkosten uit eigen middelen.
Gedeputeerde Staten verstrekken een subsidie besteding grondwaterheffing in de vorm van een prestatiesubsidie.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 6.18, eerste lid, bedraagt 40% van de projectkosten, tot een maximum van € 500.000,--.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 6.18, tweede lid, bedraagt voor een waterbesparingsproject waarbij ten opzichte van de bestaande situatie:
het gebruik van grondwater tot 20% wordt verminderd: 20% van de projectkosten tot een maximum van € 20.000,--;
het gebruik van grondwater met 20% tot 30% wordt verminderd; 30% van de projectkosten, tot een maximum van € 30.000,--;
het gebruik van grondwater met 30% of meer wordt verminderd: 40% van de projectkosten, tot een maximum van € 40.000,--.
3. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan het project toe te rekenen kosten:
kosten van uitvoering van het project in eigen beheer door de aanvrager, waarbij voor de loonkosten van het betrokken personeel wordt uitgegaan van een vast bedrag van € 50,-- per uur;
kosten van uitvoering van het project indien de uitvoering is uitbesteed;
kosten van de evaluatie van het project;
kosten van onderzoek ter voorbereiding van het project voorzover deze kosten zijn gemaakt door een derde en bij de aanvrager in rekening zijn gebracht;
grondverwervingskosten.
4. Projectkosten als bedoeld in het derde lid, onder a tot en met c, worden in aanmerking genomen indien deze zijn gemaakt en betaald na indiening van de aanvraag. De kosten bedoeld in het derde lid, onder d en e, zijn subsidiabel voorzover deze kosten zijn gemaakt maximaal twee jaar voor indiening van de subsidieaanvraag.
5. Tot projectkosten worden niet gerekend:
voorbereidingskosten anders dan genoemd in het voorgaande lid;
beheers- en onderhoudskosten;
de schadevergoeding die vergunninghouder op grond van artikel 35 Grondwaterwet verschuldigd is;
door de aanvrager verrekenbare BTW.
In afwijking van artikel 1.10 kan een subsidieaanvraag gedurende het gehele jaar worden ingediend.
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van activiteiten die passen binnen de beleidsnota Sociale Actie 2005-2008 en het daarop gebaseerde uitvoeringsprogramma.
Gedeputeerde Staten verstrekken de onderstaande subsidies in de vorm van een prestatiesubsidie, tenzij anders bepaald.
In aanvulling op artikel 1.4 zijn de kosten van dat deel van de activiteit dat al heeft plaatsgevonden op het moment van de subsidieaanvraag niet subsidiabel.
a. Een aanvraag om prestatiesubsidie kan worden ingediend vanaf 1 oktober 2005 en vervolgens gedurende het hele kalenderjaar 2006, tenzij elders in dit Uitvoeringsbesluit anders is bepaald.
b. In afwijking van artikel 1.10 van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2005 wordt de aanvraag om prestatiesubsidie voor de start van het project ingediend, tenzij elders in dit Uitvoeringsbesluit anders is bepaald.
1. Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vaststellen.
2. Het subsidieplafond als bedoeld in het eerste lid kan worden onderverdeeld in deelplafonds.
Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de gevraagde aanvulling is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.
In afwijking van artikel 1.13 beslissen Gedeputeerde Staten in het geval dat advies moet worden gevraagd op een aanvraag binnen 13 weken nadat het advies is ontvangen.
Activiteiten moeten starten binnen zes maanden nadat de subsidie is verleend, tenzij elders anders is bepaald.
a. In afwijking van artikel 1.14 verlenen Gedeputeerde Staten de aanvrager bij subsidieverlening een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag.
b. Indien de subsidieaanvrager heeft aangetoond dat de tot dan toe gedane uitgaven in relatie tot de totale uitgaven het in het vorige lid genoemde voorschot hebben overstegen, kunnen Gedeputeerde Staten op schriftelijk verzoek een tweede voorschot verstrekken tot ten hoogste 30% van het verleende subsidiebedrag.
1. Gedeputeerde Staten kunnen een in het Uitvoeringsprogramma opgenomen organisatie een per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidie verlenen voor activiteiten die bijdragen aan het behalen van de in Sociale Actie en het Uitvoeringsprogramma geformuleerde provinciale doelen.
2. In afwijking van artikel 4:60 Awb kunnen subsidieaanvragen voor het boekjaar 2006 uiterlijk 1 november 2005 worden ingediend.
Jonge makers: dit zijn kunstenaars die niet langer dan 5 jaar geleden zijn afgestudeerd aan een hogeschool voor de kunsten. Degenen die niet zijn afgestudeerd aan een hogeschool voor de kunsten hebben een aantoonbaar vergelijkbare kwaliteit en zijn niet ouder dan 35 jaar.
1. Subsidieaanvragen voor culturele ontwikkeling moeten in aanvulling op artikel 7.1 voldoen aan de volgende criteria:
Amateurkunst: samenwerking met professionele instellingen:
• er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit en
• er is sprake van samenwerking tussen amateurkunstinstelling(en) en professionele instelling(en);
• er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering en/of een eigen bijdrage;
Amateurkunst: vitaal platteland:
• er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit;
• in het project of de activiteit werken verschillende disciplines samen;
• het project of de activiteit wordt op minimaal twee locaties voor publiek uitgevoerd gedurende meer dagen achtereen;
• er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering en/of een eigen bijdrage;
Jonge makers:
• er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit;
• er is sprake van samenwerking met afnemers en/of met een bestaande culturele instelling (voor productie en afzet);
• er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering en/of een eigen bijdrage;
Beeldende kunst:
• de aanvraag komt van een Overijsselse gemeente, met uitzondering van de 5 grote Overijsselse gemeenten (Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo, Zwolle);
• de aanvraag is een plan dat zich richt op de integratie van beeldende kunst in de ruimtelijke ontwikkeling;
• de gemeente maakt hierbij gebruik van de deskundigheid die aanwezig is bij steuninstellingen in de provincie;
• er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering en/of een eigen bijdrage.
2. In aanvulling op het eerste lid moet de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd plaatsvinden in de provincie Overijssel.
Alleen kosten die betrekking hebben op daadwerkelijk verrichte uitgaven (betalingen) zijn subsidiabel.
1. Over de artistiek-kwalitatieve aspecten van subsidieaanvragen culturele ontwikkeling kunnen Gedeputeerde Staten het advies inwinnen van een commissie van deskundigen.
2. De leden van de in het vorige lid genoemde commissie worden benoemd door Gedeputeerde Staten.
3. Deze commissie van deskundigen brengt binnen zes weken na ontvangst van het verzoek advies uit.
4. De vergaderingen van deze commissie van deskundigen zijn niet openbaar.
5. In afwijking van het eerste lid wordt geen advies ingewonnen bij de commissie van deskundigen:
voor subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 7.12, onder a, waarbij de gevraagde subsidie minder dan € 5.000,-- bedraagt;
voor subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 7.12, onder d.
1. Rechtspersonen kunnen een subsidie cultuurbereik aanvragen. Een subsidieaanvraag wordt in aanvulling op artikel 7.1 beoordeeld op basis van de mate waarin voldaan wordt aan de volgende criteria:
er is sprake van publieksbereik, waarin nieuwe inzichten worden verkregen over de relatie (potentieel) publiek en cultuur;
de methode van publieksbereik wordt beschreven;
het project levert een aantoonbare bijdrage aan de doelen van het provinciaal programma cultuurbereik 2005-2008 ‘Vuur en Vlam’;
er is sprake van voldoende artistiek-inhoudelijke kwaliteit.
2. Een subsidieaanvraag voor de steden Deventer, Hengelo en Zwolle moet in aanvulling op het eerste lid tevens voldoen aan de volgende criteria:
er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering door de betrokken gemeente;
de provinciale subsidie is nooit hoger dan de bijdrage van de gemeente.
3. Bij meerjarige subsidies voor bewezen projecten toetsen Gedeputeerde Staten de betreffende subsidieaanvraag, naast de in het eerste en tweede lid genoemde criteria, ook aan de mate waarin het project gedurende de looptijd geïntegreerd wordt in de werkwijze van de instelling.
4. In aanvulling op het bepaalde in het eerste tot en met derde lid moet de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd plaatsvinden in de provincie Overijssel.
1. Over de artistiek-kwalitatieve aspecten van subsidieaanvragen Cultuurbereik kunnen Gedeputeerde Staten het advies inwinnen van een commissie van deskundigen.
2. De leden van de in het vorige lid genoemde commissie worden benoemd door Gedeputeerde Staten.
3. Deze commissie van deskundigen brengt binnen 6 weken na ontvangst van het verzoek advies uit.
4. De vergaderingen van deze commissie van deskundigen zijn niet openbaar.
In deze bijzondere regels wordt verstaan onder:
a. herstel van gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen aan historische gebouwen: onderhoud rieten daken, herstel voegwerk (knipvoeg, snijvoeg, platvol), inboetwerk (vervangend metselwerk invoegen in bestaand), herstel gepleisterde plint, herstel kozijnankers, herstel/vervanging luiken/kozijnen/deuren, herstel oorspronkelijke kozijnindeling, herstel/vervanging houten gevelbeschieting, herstel/vervanging dakkapel, herstel/vervanging goot/gootomtimmering/windveren, herstel cultuurhistorische elementen op een erf, zoals stookhok/bakhuis/hooiberg;
b. vooronderzoek: bureauonderzoek, het maken van proefsleuven en het doen van grondboringen.
1. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen als bijdrage in de kosten van herstel van gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen aan historische gebouwen. Een subsidieaanvraag moet in aanvulling op artikel 7.1 voldoen aan de volgende criteria:
de rechtspersoon stelt zich mede ten doel om landschappelijke en cultuurhistorische waarden te behartigen;
het betreft een project met een integraal omgevingsgericht karakter;
de werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het behoud van objecten;
de objecten zijn meer dan 50 jaar oud;
per object dat is opgenomen in het totale projectplan dient de subsidie voor minimaal 20% van de subsidiabel kosten van het object beschikbaar gesteld te worden voor het herstel van gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen van het object;
er is in voldoende mate sprake van advisering door een deskundige organisatie.
2. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen als bijdrage in de kosten voor archeologisch vooronderzoek op locatie, indien dit wordt uitgevoerd door een erkende instantie.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.18, eerste lid, bedraagt ten hoogste 20% van de kosten van het totale projectplan met een maximum van € 45.000,--.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.18, tweede lid, bedraagt ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,-- per projectplan.
In aanvulling op artikel 1.11 overlegt de aanvrager voor de subsidie als bedoeld in artikel 7.18, eerste lid, tevens een integraal projectplan waarvan de (deel)projecten van eigenaren van historische gebouwen deel uit maken.
Een subsidieaanvraag wordt om advies voorgelegd aan de monumentencommissie van Het Oversticht, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.
In afwijking van artikel 7.8 dienen projecten als bedoeld in artikel 7.18 binnen een jaar na indiening van de aanvraag van start te gaan.
Een aanvraag voor subsidie in de kosten van onderhoudswerkzaamheden in het jaar 2005 aan molens moet in aanvulling op artikel 7.1 voldoen aan de volgende criteria:
a. de molen is uit cultuurhistorisch oogpunt van belang,
b. de molen is niet bestemd en ingericht voor commerciële doeleinden of het opwekken van elektriciteit.
De subsidie bedraagt ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 100,-- en een maximum van € 1.000,-- per aanvraag.
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 paragraaf 3 gaat aan de beslissing op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.23 niet een besluit tot subsidieverlening vooraf.
In afwijking van artikel 1.15 wordt een subsidieaanvraag ingediend bij Het Oversticht, nadat de onderhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd, maar uiterlijk voor 1 april 2006.
a. Informele zorg: zorg die onbetaald en niet beroepshalve wordt verricht: te onderscheiden in gebruikelijke zorg, mantelzorg, zelfhulp en vrijwillige zorg.
b. Mantelzorg: zorg, die mensen vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk; het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is.
c. Maatschappelijke opvang: opvang die gericht is op het bieden van tijdelijke huisvesting, zorgverlening, hulpverlening en begeleiding aan dak- en thuislozen. Centrumgemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het organiseren van deze opvang.
d. Centrumgemeente: één van de volgende Overijsselse gemeenten Almelo, Deventer, Enschede, en Zwolle. (Dit zijn de gemeenten die op grond van artikel 10a van de Welzijnswet van het Rijk een specifieke opdracht ontvangen ten behoeve van activiteiten op het terrein van maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid).
e. ICT-voorzieningen: elektronische voorzieningen die informatie en communicatie bevorderen (bijvoorbeeld kringsysteem);
f. Zorgpost-plus: een of meer Overijsselse huisartsenpraktijken, gekoppeld aan een andere zorgvoorziening (tandarts, apotheek, verloskundige, thuiszorg, fysiotherapie, polikliniek, zorgloket, etc.) of aan een andere welzijnsvoorziening (zoals bijv. een ontmoetingsruimte, peuteropvang, etc).
g. Woonzorgzone: een woonzorgzone is een (deel van een) wijk of dorp waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg en welzijn, tot en met niet-planbare 24-uurs zorg.
1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van activiteiten op het gebied van:
de gehandicaptenzorg;
de geestelijke gezondheidszorg;
de verpleging en verzorging;
de curatieve zorg en 1e lijnszorg;
maatschappelijke opvang en verslavingszorg;
de keten wonen, zorg en welzijn;
cliënt- en zorgvragersparticipatie;
zorg en technologie;
onderzoek ten behoeve van oplossing knelpunten in de zorgsector.
2. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van planontwikkeling, uitbreiden of opplussen van ruimtelijke voorzieningen of ICT-voorzieningen van de Zorgpost-plus.
3. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van activiteiten die zich richten op:
de belangenbehartiging van mantelzorgers;
de realisatie van aanbod voor (jonge) mantelzorgers;
de vernieuwing van het aanbod van de informele zorg gelet op de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning
4. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan gemeenten voor de bekostiging van activiteiten die zich richten op:
de totstandkoming van woonzorgzones met aandacht voor de onderdelen wonen, zorg en welzijn;
de totstandkoming, inrichting of verbreding van WMO-loketten.
5. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor het organiseren van symposia, (werk)conferenties, voorlichtingsbijeenkomsten etc. zonder winstoogmerk gericht op activiteiten zoals benoemd in dit artikel.
1. Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 7.28, eerste tot en met vierde lid, moeten in aanvulling op artikel 7.1 voldoen aan de volgende criteria:
er wordt een aantoonbare bijdrage geleverd aan het opheffen van knelpunten in de zorgsector in Overijssel en;
er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering
2. In aanvulling op de criteria genoemd in het eerste lid moeten aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 7.28, eerste tot en met vierde lid, tevens voldoen aan minimaal drie van de hieronder genoemde vijf criteria:
er wordt een bijdrage geleverd aan de vergroting van de vraaggerichtheid van het zorgaanbod in Overijssel;
de resultaten zijn overdraagbaar;
het initiatief is aantoonbaar positief beoordeeld door de betrokken Overijsselse (centrum)gemeente;
er zijn ten minste twee partijen uit de betreffende sector betrokken;
vernieuwende vormen van zorg.
1. De in artikel 7.28, tweede lid, bedoelde subsidie bedraagt maximaal € 25.000,-- per project.
2. De in artikel 7.28, vierde lid, bedoelde subsidie bedraagt maximaal € 50.000,-- per gemeente.
3. De in artikel 7.28, vijfde lid, bedoelde subsidie bedraagt maximaal € 1.000,-- per activiteit.
4. Gedeputeerde Staten verlenen geen subsidie voor activiteiten waarvan subsidiering door de provincie in de plaats zou treden van bestaande reguliere financiering van andere overheden of instellingen (zorgkantoor, zorgverzekeraar).
a. Zorgwoning: een woning in de sociale huursector die specifiek bedoeld is voor en individueel geïndiceerd/toegewezen wordt aan personen uit de volgende doelgroepen: ouderen (55+) met een zorgbehoefte, personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, personen met geestelijke gezondheidsproblematiek. Een zorgwoning is minimaal rolstoeltoegankelijk.
b. Domotica: de integratie van ICT-technologie en diensten binnen de woning, met het doel betere kwaliteit van wonen van de bewoner te bevorderen door middel van meer en betere veiligheid, alarmering, comfort, en dergelijke waardoor wordt bevorderd dat mensen langer zelfstandig thuis kunnen wonen.
c. Woonzorgcomplex: Een woonzorgcomplex is een complex zelfstandige woningen met een bouwwijze die gericht is op beschut wonen, met een complexgewijs overeengekomen zorg- en servicearrangement. De woningen voldoen aan eisen van Woonkeur.
d. Woonplan: een plan waarin de gemeentelijke woonopgave is geformuleerd en de manier waarop dit wordt uitgewerkt.
Een gemeente, woningbouwcorporatie, zorgaanbieder, organisatie (met rechtspersoonlijkheid) van zorgvragers of hun belangenbehartigers (bijvoorbeeld ouders) kunnen voor het jaar 2006 subsidie aanvragen voor uitsluitend domotica-aanpassingen in zorgwoningen in woonzorgcomplexen of woonzorgzones die een bijdrage leveren aan het vergroten van de zelfredzaamheid waardoor mensen met een zorgbehoefte zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Subsidieaanvragen moeten in aanvulling op artikel 7.1 voldoen aan de volgende criteria:
a. het project levert een bijdrage aan het vergroten van de zelfredzaamheid van mensen met een zorgbehoefte;
b. er dient sprake te zijn van samenwerking tussen de woningcorporatie en minimaal een zorgaanbieder en daarnaast is er sprake van afstemming met alle betrokken partijen (zorgvragers, aanbieders, woningcorporatie en de gemeente);
c. er is een garantie voor 24-uurs beschikbaarheid of achtervang van zorg- en dienstverlening en 50% van de doelgroep doet ook daadwerkelijk een beroep op het zorg- en dienstverleningsaanbod;
d. er dient een aantoonbare aansluiting te zijn op het woonplan van de betreffende gemeente;
e. er dient sprake te zijn van actieve steun aan het project van de betreffende gemeente en dit wordt schriftelijk door de gemeente ondersteund;
f. er dient een evenwichtige spreiding over de diverse regio ’s in Overijssel plaats te vinden;
g. projecten die starten binnen een jaar na indienen van de aanvraag hebben de voorkeur.
1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.32 bedraagt per zorgwoning maximaal 25% van de totale kosten tot een maximum van € 5.000,--.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.32 bedraagt per woonzorgcomplex of woonzorgzone maximaal 25% van de totale kosten tot een maximum van € 50.000,--.
In afwijking van artikel 7.8 vindt de start van de uitvoering van het project uiterlijk binnen 18 maanden na subsidieverlening plaats.
1. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen voor het bekostigen van activiteiten op het gebied van:
vrijwilligers;
dagindeling;
huiselijk geweld;
de keten wonen, zorg en welzijn;
participatie van jongeren;
dienstverlening op het platteland;
sociale cohesie op het platteland.
2. Een subsidieaanvraag moet in aanvulling op artikel 7.1 voldoen aan de volgende criteria:
de activiteit draagt aantoonbaar bij aan de in het Uitvoeringsprogramma benoemde resultaten;
de activiteit vervult een voorbeeldfunctie op regionaal niveau;
de resultaten van de activiteit zijn aantoonbaar overdraagbaar;
er is sprake van cofinanciering;
er zijn ten minste twee relevante partijen betrokken;
de doelgroepen participeren in de activiteit.
1. De subsidie bedraagt maximaal € 75.000,--.
2. Aanvragen voor subsidies beneden de € 10.000,-- worden niet in behandeling genomen.
a. Kulturhus: een project gericht op het investeren in een voorziening die direct verbonden is met de leefbaarheid en de sociale cohesie van een kern, dorp of stadswijk.
Een Kulturhus is een combinatie van non-profit en zakelijke dienstverlening op het terrein van cultuur, zorg, maatschappelijke ontwikkeling en educatie vanuit één gebouw en aangestuurd door een gezamenlijk beheersmanagement. Minimaal drie van de vier genoemde terreinen, gezamenlijke programmering en gemeenschappelijk beheersmanagement zijn in het project opgenomen.
b. Vitaliteit kleine kernen: projecten gericht op het handhaven en verbeteren van de leefbaarheid in kleine kernen, in de vorm van basisvoorzieningen, evenals van organisatorische capaciteit die direct gerelateerd is aan de basisvoorzieningen voor kleine kernen.
c. Basisvoorziening (als bedoeld in het voorgaande lid): een voorziening op het gebied van de economische, de fysieke en sociale infrastructuur die de multifunctionaliteit van het voorzieningenniveau versterkt en/of meerdere doelgroepen bedient en die openbaar toegankelijk is.
d. Inwoneraantal: aantal inwoners in kernen en steden (peildatum 01-01-2005).
1. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen voor projecten in kernen met minder dan 4.000 inwoners gericht op het handhaven en verbeteren van de vitaliteit en leefbaarheid van kernen en dorpen door middel van een financiële impuls aan basisvoorzieningen, dat wil zeggen voor de zogenaamde ‘stenen’/harde infrastructuur, en voor organisatorische capaciteit die direct gerelateerd is aan deze basisvoorzieningen (Vitaliteit kleine kernen).
2. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen voor projecten in kernen, dorpen en/of steden van 4.000 en meer inwoners gericht op het stimuleren tot bouw of verbouw van een kulturhus in het belang van de vitaliteit en leefbaarheid van die kernen, dorpen of steden (Kulturhusen).
3. Een subsidieaanvraag moet in aanvulling op artikel 7.1 voldoen aan de volgende criteria:
er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, in ieder geval door de betrokken gemeente;
de aanvraag heeft geen betrekking op reguliere activiteiten van de aanvragende instelling;
de exploitatie na realisatie van het project is veiliggesteld voor minimaal één jaar;
bewoners zijn aantoonbaar betrokken bij de voorbereiding van het initiatief uit hun kern/buurtschap/stadsdeel;
initiatiefnemers hebben hun aanvraag vooraf ter toetsing voorgelegd aan hun gemeente en hebben het oordeel van deze gemeente aantoonbaar bij hun aanvraag betrokken;
de totale gestapelde provinciale en Europese bijdragen voor een projectvoorstel bedragen hooguit 75% van de subsidiabele kosten. In uitzonderlijke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van deze verdeling.
4. In aanvulling op het derde lid moeten aanvragen om subsidie als bedoeld in het tweede lid tevens voldoen aan de volgende criteria:
uit de aanvraag blijkt dat bij het initiatief tot oprichting/vestiging en functioneren van het kulturhus ten minste drie van de terreinen van cultuur, zorg, maatschappelijke ontwikkeling en educatie betrokken zullen zijn en een aantoonbare plek krijgen in het op te richten kulturhus;
er moet sprake zijn van gezamenlijke programmering tussen de betrokken instellingen die gesitueerd worden in het op te richten kulturhus. De organisatorische en inhoudelijke kwaliteit van de gemeenschappelijke programmering wordt verwoord in de aanvraag;
er moet sprake zijn van een gezamenlijk beheersmanagement, dat in ieder geval verantwoordelijk is voor het beheer van de accommodatie. Uit de aanvraag blijkt dat er sprake is van een gezamenlijk beheersmanagement door de betrokken instellingen die gesitueerd worden in het op te richten kulturhus.
1. De subsidie Vitaliteit kleine kernen bedraagt per project maximaal 50% tot ten hoogste € 100.000,-- voor investeringskosten in bouw, verbouw en samenhangende herinrichtingskosten van de basisvoorziening. Van deze bijdrage mag per project maximaal 10% tot ten hoogste € 10.000,-- worden besteed aan organisatorische capaciteit.
2. De subsidie Kulturhusen bedraagt per project maximaal 50% tot ten hoogste € 100.000,-- voor investeringskosten in bouw, verbouw en samenhangende herinrichtingskosten. Van deze bijdrage mag per project maximaal 10% tot ten hoogste € 10.000,-- besteed worden voor planvorming en programmering.
3. In aanvulling op artikel 7.3 wordt zelfwerkzaamheid als niet subsidiabel beschouwd en mag daarom niet in de begroting en financiële verantwoording worden opgevoerd.
De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.11 bij de aanvraag tevens:
a. een aantoonbaar bewijs van cofinanciering door de gemeente en
b. een exploitatieoverzicht van het eerste jaar na realisatie van het project.
In afwijking van artikel 7.8 vindt de start van de uitvoering van de investeringsplannen uiterlijk binnen één jaar na subsidieverlening plaats.
Vrijwilligersorganisatie: een instelling voor vrijwilligerswerk, niet zijnde een landelijke organisatie, die:
a. op basis van de statuten een zetel heeft in Overijssel en
b. op 31 december 2004: over ten hoogste een halve betaalde formatieplaats (20 werk uren per week) beschikt en
c. die hoofdzakelijk in Overijssel op regionaal niveau werkzaam is.
In afwijking van artikel 7.3 verstrekken Gedeputeerde Staten deze subsidie in de vorm van een stimuleringssubsidie.
Een aanvraag om stimuleringssubsidie van een vrijwilligersorganisatie moet in aanvulling op artikel 7.1 voldoen aan de volgende criteria:
a. de organisatie ontvangt van de provincie Overijssel geen per boekjaar verstrekte prestatiesubsidie;
b. de organisatie is naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in staat de bestuurskosten en de kosten van activiteiten en kadertraining uit eigen middelen te betalen.
Gedeputeerde Staten kan een vrijwilligersorganisatie voor het jaar 2006 een stimuleringssubsidie verstrekken van € 2.100,-- voor de financiering van de bestuurskosten en de kosten van activiteiten en kadertraining.
In afwijking van artikel 1.7 wordt een subsidieaanvraag voor het jaar 2006 uiterlijk op 1 november 2005 ingediend.
In aanvulling op artikel 1.8 dient de aanvraag van vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van de vastgestelde jaarrekening over het jaar 2004, vergezeld van een accountantsverklaring of een door de kascommissie ondertekend verslag.
In afwijking van artikel 1.9 beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken omtrent de subsidieaanvraag na ontvangst van de aanvraag.
Zelforganisatie: elke bovenlokale organisatie van minderheden in Overijssel waarvan de doelstelling is bij te dragen aan integratie en participatie van hun achterban in de samenleving.
1. Rechtspersonen kunnen subsidie aanvragen voor integratie. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:
er is sprake van samenwerking tussen meerdere partijen;
bij het project is sprake van cofinanciering;
het project heeft een regionaal karakter, tenzij naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende aannemelijk is gemaakt dat de subsidieaanvraag een overdraagbaar project betreft met een voorbeeldfunctie voor andere gemeenten.
2. Indien de subsidieaanvraag is ingediend door een zelforganisatie is het bepaalde in het eerste lid, sub b, niet van toepassing.
1. Aanvragen van subsidie kleiner dan € 10.000,-- worden niet in behandeling genomen.
2. De subsidie bedraagt per project maximaal 75% van de totale kosten.
3. In aanvulling op artikel 7.3 worden de volgende kosten als niet subsidiabel aangemerkt:
kosten met betrekking tot catering;
post onvoorziene kosten
a. WJZ: de Wet op de Jeugdzorg.
b. Uitvoeringsprogramma: het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WJZ.
c. Tarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de subsidiëring van een zorgeenheid.
d. Zorgeenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de WJZ en het Besluit jeugdzorgaanspraken, aanspraak bestaat en die door Gedeputeerde Staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod zijn aangewezen.
Artikel 7.1 is niet van toepassing op subsidies op grond van de WJZ en deze paragraaf.
Gedeputeerde Staten beoordelen bij het verlenen van een prestatiesubsidie voor experimenten of en in welke mate het experiment past in en bijdraagt aan de uitvoering van het door Gedeputeerde Staten gevoerde beleid op het terrein van de jeugdzorg als omschreven in het vigerende uitvoeringsprogramma.
De stichting
1. Het bedrag van de aan de stichting per boekjaar te verlenen prestatiesubsidie wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven.
2. Gedeputeerde Staten stellen deze tarieven vast op basis van de door de minister vastgestelde normbedragen, met een afwijking tot ten hoogste drie procent.
3. De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend wanneer de taken en/of de functies waarop de subsidie betrekking heeft, worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting duurzaam verblijven in Overijssel. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kan zij hiervan afwijken.
Zorgaanbieder
4. Het bedrag van de aan de zorgaanbieder per boekjaar te verlenen prestatiesubsidie voor het uitvoeren van zorgeenheden wordt bepaald op basis van het door Gedeputeerde Staten vastgesteld tarief per zorgeenheid, dat per zorgaanbieder verschillend kan zijn.
5. De subsidie als bedoeld in het vierde lid wordt alleen verleend wanneer het Bureau Jeugdzorg Overijssel voor het uitvoeren van de zorgeenheid een indicatiebesluit heeft vastgesteld.
6. De op basis van een indicatiebesluit uit te voeren jeugdzorg komt alleen voor subsidie in aanmerking indien er een subsidierelatie bestaat tussen de zorgaanbieder en de provincie waarin de cliënt duurzaam verblijft. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kan zij hiervan afwijken.
Algemeen
7. De subsidie als bedoeld in het eerste en vierde lid bedraagt ten hoogste het bedrag dat Gedeputeerde Staten hiervoor hebben opgenomen in het Uitvoeringsprogramma van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft. Dit bedrag kan worden aangepast op basis van de voor het jaar door de minister vastgestelde indexering.
Een aanvraag om subsidie voor experimenten als bedoeld in artikel 7.54 kan gedurende het hele jaar, maar uiterlijk drie maanden voor aanvang van het experiment, bij Gedeputeerde Staten worden ingediend,
1. De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.11 bij de subsidieaanvraag tevens het vigerende meerjarenbeleidsplan voor de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.
2. In aanvullend op het eerste lid overlegt de stichting bij de subsidieaanvraag in ieder geval:
het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven in overeenstemming met artikel 7.56, tweede lid, voorzien van een gedetailleerde toelichting en de onderbouwing daarvan;
de wettelijke taken en/of functies die de stichting zal uitvoeren;
de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft per taak en/of functie als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste lid van de WJZ;
het aantal cliënten per taak en/of functie waarvoor de betreffende taak en/of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;
de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ;
de adressen van de locaties waar de taken en/of functies worden uitgeoefend.
3. In aanvullend op het eerste lid overlegt de zorgaanbieder bij de subsidieaanvraag in ieder geval:
de verschillende zorgeenheden waarop de aanvraag betrekking heeft;
het bedrag waarvoor de zorgaanbieder de verschillende zorgeenheden wil uitvoeren;
de verschillende aantallen zorgeenheden waarvoor de zorgaanbieder subsidie aanvraagt;
de adressen van de locaties waar de zorgeenheden worden uitgevoerd.
1. De stichting/zorgaanbieder aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico’s.
2. De administratie wordt zo gevoerd dat op ieder moment een betrouwbaar beeld bestaat over het functioneren op de volgende punten:
gegevens over de cliënten;
financiële gegevens;
aanvullend hierop:
• voor de stichting gegevens over de omvang en individuele duur van de uitgeoefende taken en/of functies;
• voor de zorgaanbieder gegevens over omvang en individuele duur van de uitgevoerde zorgeenheden.
1. In afwijking van artikel 1.16, eerste lid, bevat het prestatieverslag van:
de stichting ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan en over de uitvoering van de overige activiteiten als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ.
de zorgaanbieder ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan.
2. Gedeputeerde Staten kunnen voor de inhoudelijke verantwoording de stichting, in aanvulling op de gegevens die zijn opgenomen in het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg, nadere gegevens vragen over de taken en/of functies, als bedoeld in artikel 5 en 10 van de WJZ.
3. Gedeputeerde Staten kunnen voor de inhoudelijke verantwoording van de zorgaanbieder nadere gegevens vragen.
1. In aanvulling op artikel 1.16, tweede lid, overlegt de aanvrager de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:
het financiële verslag van het bestuur van de stichting/zorgaanbieder;
de balans met toelichting;
de resultatenrekening met toelichting, waarin substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;
voor de stichting het totale aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij de stichting heeft gemeld en het aantal jeugdigen waarvoor de verschillende taken en/of functies als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste lid van de WJZ zijn uitgevoerd;
voor de stichting het totale aantal van de verschillende zorgeenheden waarvoor door haar in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven;
voor de stichting het aantal van de onderscheiden zorgeenheden waarvoor door haar een indicatiebesluit is vastgesteld, voorzover deze in het desbetreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daarvoor niet door Gedeputeerde Staten zijn gesubsidieerd en het totale aantal cliënten waarop dit betrekking heeft;
voor de zorgaanbieder het totale aantal zorgeenheden dat op basis van een indicatiebesluit door de zorgaanbieder is uitgevoerd, gespecificeerd per zorgeenheid waarop de subsidie betrekking heeft;
voor de zorgaanbieder het aantal van de onder lid g bedoelde zorgeenheden dat door de zorgaanbieder is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van zorg niet duurzaam verbleven in de provincie Overijssel en het totale aantal cliënten waarop deze zorgeenheden betrekking hebben;
voor de zorgaanbieder de in het desbetreffende jaar feitelijk gerealiseerde kostprijs voor de verschillende zorgeenheden;
voor de zorgaanbieder het totale aantal cliënten voor wie de onder lid g bedoelde zorgeenheden zijn uitgevoerd, gespecificeerd naar de verschillende zorgeenheden;
de accountantsverklaring.
2. In aanvulling op artikel 1.17, tweede lid, wordt in de accountantsverklaring tevens een oordeel gegeven over:
de verantwoording van de stichting betreffende de onderdelen bedoeld in het eerste lid, onder d, e en f en het uitvoeren van artikel 12 van de WJZ (inning ouderbijdragen);
de verantwoording van de zorgaanbieder van de onderdelen bedoeld in het eerste lid, onder g tot en met j.
3. Gedeputeerde Staten kunnen over de financiële verantwoording nadere informatie vragen.
1. Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economische verkeer. Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de egalisatiereserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan dient het resterende tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatierekening te worden afgeschreven, deze afschrijvingen leiden niet tot extra subsidiëring.
2. Reserves die met provinciale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met het uitvoeren van de taken/functies/zorgeenheden van de stichting/ zorgaanbieder, voorzover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie. Wanneer de gesubsidieerde activiteiten worden beëindigd is de stichting/zorgaanbieder verplicht het met provinciale subsidie opgebouwde vermogen op eerste verzoek aan Gedeputeerde Staten te betalen.
1. In aanvulling op artikel 1.18 stellen Gedeputeerde Staten de subsidie lager vast dan het aan de stichting verleende bedrag indien de maximaal verleende subsidie voor het uitoefenen van de taken en/of functies meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het verschillende aantal jeugdigen per taak, als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste en derde lid van de WJZ, vermenigvuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief;
2. In aanvulling op artikel 1.18 stellen Gedeputeerde Staten de subsidie lager vast dan het aan de zorgaanbieder verleende bedrag indien de maximaal verleende subsidie voor de uitvoering van zorgeenheden meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door vermenigvuldiging van het totaal van de verschillende aantallen uitgevoerde subsidiabele zorgeenheden met de daarvoor vastgestelde tarieven;
De vaststelling van de subsidie gaat als volgt:
· 95% van het verleende subsidiebedrag ad € 1.000.000,-- is € 950.000,-- (= ondergrens).
· vermenigvuldiging van het werkelijk aantal uitgevoerde
taken/zorgeenheden met de overeengekomen prijs per
Volgens dit rekenvoorbeeld worden dus met een subsidie van € 980.000,-- (€ 1.000.000,-- minus € 20.000,--) zorgeenheden gerealiseerd met een werkelijke kostprijs van € 975.000,--. Het exploitatieoverschot bedraagt daarom € 5.000,--.
eenheid | totaal | ||
---|---|---|---|
eenheid: taak 1/ zorgeenheid 1: | 2.300 | 100,-- | 230.000,-- |
idem taak 2/ zorgeenheid 2: | 7.000 | 100,-- | 700.000,-- |
______ | |||
totaal | 930.000,-- | ||
berekende ondergrens | 950.000,-- | ||
_____ | |||
terug te vorderen | 20.000,-- |
BJzO/ zorgaanbieder | aantal uit te voeren | overeen-gekomen prijs in € | bedrag in € |
---|---|---|---|
taak 1/zorgeenheid 1 | 4.000 | 100,-- | 400.000,-- |
taak 2/zorgeenheid 2 | 6.000 | 100,-- | 600.000,-- |
______ | |||
totaal verleende subsidie | 1.000.000,-- | ||
In het subsidiejaar gerealiseerd: | wordt het | volgende | ====== |
taak 1/zorgeenheid 1 | 2.300 | 150,-- | 345.000,-- |
taak 2/zorgeenheid 2 | 7.000 | 90,-- | 630.000,-- |
________ | |||
totaal werkelijke exploitatie | 975.000,-- | ||
===== |
1. In afwijking van artikel 7.55, tweede lid, stellen Gedeputeerde Staten voor de periode dat de minister de normbedragen nog niet heeft vastgesteld, de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van het Tijdelijk Besluit Uitkeringen jeugdzorg en de daarbij te hanteren tarieven vast, aansluitend op de taken en tarieven door haar gehanteerd voor de grondslag van de subsidie in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de WJZ.
2. Indien in het eerste jaar van vaststelling door de minister van de normbedragen, de op basis van het eerste lid verleende maximale subsidie substantieel hoger is dan de maximale subsidie op basis van toepassing van artikel 7.55, eerste lid, dan kunnen Gedeputeerde Staten voor dat jaar een aanvullende prestatiesubsidie verlenen, om de stichting in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met het subsidieniveau op basis van de tarieven.
3. In aanvulling op artikel 7.55, vierde lid, wordt tot 1 januari 2007 het subsidiebedrag ook bepaald door het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde bedrag van de vaste accommodatiekosten van de zorgaanbieder. De hierin begrepen afschrijvingslasten worden berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer.
4. In afwijking van artikel 7.55, zesde lid, komt tot 1 januari 2007 de door de zorgaanbieders uitgevoerde jeugdzorg tevens voor subsidie in aanmerking, indien de cliënt voorafgaand aan de aanvang van de jeugdzorg niet duurzaam verbleef in Overijssel, in geval:
een hiertoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld door het Bureau Jeugdzorg van de provincie, waarin de jeugdige voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleef;
het onder a bedoelde Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat jeugdzorg waarop aanspraak bestaat, alsmede een vervangend aanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie Bureau Jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin de jeugdige duurzaam verbleef;
de zorgaanbieder op grond van artikel 7.55, vierde lid, een subsidie van Gedeputeerde Staten ontvangt voor het bieden van de zorgeenheid waarop de aanspraak betrekking heeft;
hiermee niet een maximum van tien procent wordt overschreden van de totale subsidie die op grond van deze regeling is verleend voor het uitvoeren van zorgeenheden.
Gedeputeerde Staten treffen de nodige voorzieningen of nemen de nodige besluiten in de gevallen waarin de verordening of dit uitvoeringsbesluit niet voorziet.
Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2005’.
[Toelichting: Een vestigingsproject is een project dat de oprichting beoogt van een stuwende onderneming, een hoofdkantoor of een laboratorium of de verplaatsing van buiten Overijssel of van buiten de door de Europese Commissie goedgekeurde steunkaartgebieden in Nederland, naar de in artikel 3.20, eerste lid, genoemde gemeente. Indien een onderneming, al dan niet uit faillissement, door een andere eigenaar wordt voortgezet of wordt ingebracht in een andere rechtspersoon, is er geen sprake van het stichten van een onderneming. In de beoordeling van een mogelijke aanvraag wordt onder meer betrokken in hoeverre de duurzame bedrijfsuitrusting, het personeel, de voorraden, de orderportefeuille en het klantenbestand worden overgenomen, alsmede de activiteiten onder dezelfde handelsnaam worden voortgezet.
Een uitbreidingsproject is een project dat uitbreiding beoogt van het aantal arbeidsplaatsen van een stuwende onderneming, een hoofdkantoor of een laboratorium in de in artikel 3.20, eerste lid, genoemde gemeente.
Bij het uitbreidingscriterium worden als meetmomenten gehanteerd de indieningdatum van de aanvraag en de indieningdatum van de aanvraag om vaststelling van de subsidie. Hierbij worden voor wat betreft het eerste meetmoment alle arbeidsplaatsen meegeteld die binnen de onderneming of binnen de groep waartoe de onderneming behoort, aanwezig zijn, in genoemde gemeenten.
Onder het begrip arbeidsplaats verstaan wij een permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende formatieve eenheid op jaarbasis, gebaseerd op een arbeidsovereenkomst voor een aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden. Bij de omrekening tot volledige dagtaak wordt rekening gehouden met de in de CAO vermelde werkweek. Niet in aanmerking komen arbeidsplaatsen die worden vervuld door middel van uitzendkrachten of zgn. nul-urencontracten. Arbeidsplaatsen waarbij sprake is van detachering worden eveneens niet in aanmerking genomen. ]
In beide gevallen kan overigens nog wel een correctie plaatsvinden op grond van artikel 3.21, derde lid.
Het aangaan van mondelinge arbeidsovereenkomsten, alsmede arbeidsovereenkomsten met ontbindende danwel opschortende voorwaarden, wordt voor de arbeidsplaatsenpremie in het algemeen aangemerkt als het aangaan van verplichtingen. Indien de datum van deze arbeidsovereenkomsten is gelegen vóór de datum van de indiening van de aanvraag tellen deze niet mee als arbeidsplaats. ]
gezondheids- en veterinaire diensten;
bouw- en installatiebedrijven;
tussenpersonen in de handel m.u.v. landelijk werkende distributiecentra;
detailhandel m.u.v. postorderbedrijven;
restaurants en café's;
(sociaal-)culturele instellingen;
reparatiebedrijven voor gebruiksgoederen;
onderwijsinstellingen m.u.v. bedrijven voor schriftelijk onderwijs;
exploitatie van en handel in onroerend goed;
persbureaus;
bankfilialen;
vestigingen van vrije beroepen;
uitzendbureaus.