Artikel 1 Begripsbepalingen
- 1.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
- -
algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat,
zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften,
persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers,
toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke
ondersteuning;
- -
algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet
speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die
algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan
vergelijkbare producten;
- -
andere voorziening: voorzieningen op basis van een andere wet
dan de wet;
- -
eigen bijdrage: de bijdrage die de cliënt zelf dient te betalen
en bij de cliënt – of diens wettelijke vertegenwoordiger wordt
geïnd;
- -
cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening,
of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is
verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als
bedoeld in artikel 2;
- -
melding: de mededeling aan het college door of namens een
persoon dat deze behoefte heeft aan maatschappelijke
ondersteuning;
- -
hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
- -
gesprek: het gesprek als bedoeld in artikel 3;
- -
persoonsgebonden budget (pgb): bedrag waarin namens het college
betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen,
woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een
maatwerkvoorzieningen behoren, en die een cliënt van derden
heeft betrokken;
- -
voorliggende voorziening: een andere voorziening die
vergelijkbaar is met een voorziening op grond van de Wet
maatschappelijke ondersteuning 2015, waardoor geen voorziening
op grond van deze verordening hoeft te worden verleend;
- -
voorziening in natura: een voorziening om de zelfredzaamheid of
participatie van een ingezetene te verbeteren of te voorzien in
de behoefte aan beschermd wonen of opvang;
- -
wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
- 2.
Alle overige begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die
niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet,
het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2 Melding hulpvraag
- 1.
Een cliënt kan een hulpvraag melden bij het college conform artikel
2.3.2 lid 1 van de wet.
- 2.
Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.
- 3.
De cliënt kan voordat het onderzoek van start gaat, het college een
persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld als
in artikel 4, lid 1 van deze verordening, beschrijft en aangeeft welke
maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.
Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt
hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in
de gelegenheid het plan te overhandigen.
- 4.
Het college wijst cliënten die een melding doen en hun mantelzorgers op
de mogelijkheid zich gedurende de procedure desgewenst te laten bijstaan
voor cliëntondersteuning.
Artikel 3 Het gesprek
- 1.
Het college onderzoekt – binnen de wettelijke termijn van zes weken - na
de melding in een gesprek met de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger, en
voor zover mogelijk met zijn mantelzorger, en desgewenst zijn familie zo
spoedig mogelijk en voor zover nodig:
- a.
zijn behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de
cliënt;
- b.
het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;
- c.
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp
zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te
voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
- d.
de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen
uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn
zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn
behoefte aan beschermd wonen of opvang.;
- e.
de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de
mantelzorger van de cliënt;
- f.
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene
voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige
activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid
of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met
gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn
behoefte aan beschermd wonen of opvang;
- g.
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met
zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de
Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke
gezondheid, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en
inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde
dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van
zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen
of opvang;
- h.
welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het
bepaalde bij of krachtens artikel
- i.
van de wet, verschuldigd zal zijn.
- 2.
Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, lid
2 van de wet, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat
plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid van deze
verordening.
- 3.
Bij het onderzoek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger
medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een
verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens
vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de
gevolgen van die keuze.
- 4.
Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek,
diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt
toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.
- 5.
Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het
bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien
van een gesprek als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 4 Het verslag
- 1.
Binnen 5 werkdagen na het gesprek verstrekt het college de cliënt een
schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld
in artikel 2.3.2, achtste lid, van de wet, tenzij de cliënt heeft
meegedeeld dit niet te wensen.
- 2.
Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag
toegevoegd.
- 3.
De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat
een getekend exemplaar binnen 5 werkdagen wordt geretourneerd aan de
contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.
Artikel 5 De aanvraag
- 1.
Een cliënt kan – nadat het onderzoek is afgerond, of indien de
wettelijke termijn voor het onderzoek is verstreken - een aanvraag om
een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.
- 2.
Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college
vastgesteld formulier.
- 3.
Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als
aanvraag als dat op het verslag is aangegeven.
- 4.
Een ambtshalve aanvraag op grond van artikel 2, vijfde lid van de
Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2015 wordt als aanvraag om een
maatwerkvoorziening aangemerkt.
- 5.
Op de aanvraag wordt binnen de wettelijke termijn van twee weken
beslist.
Artikel 6 Criteria voor een maatwerkvoorziening
- 1.
Bij het beoordelen van de aanvraag om een maatwerkvoorziening neemt het
college het verslag van het gesprek, indien dit is gemaakt, als
uitgangspunt.
- 2.
Alle mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht, met gebruikelijke
hulp en zorg, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het
sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene, algemeen
gebruikelijke of andere voorzieningen zijn zelfredzaamheid of
participatie te handhaven of te verbeteren, of te regelen dat hij geen
behoefte meer heeft aan beschermd wonen of opvang, worden bij de
beoordeling van de aanvraag betrokken.
- 3.
Of een cliënt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de
beperking in de zelfredzaamheid of participatie, dan wel ter compensatie
van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving met psychische
of psychosociale problemen voor beschermd wonen of opvang in aanmerking
komt, wordt vastgesteld op basis van de volgende criteria:
- a.
De cliënt is ingezetene van de gemeente Krimpenerwaard;
- b.
Dat door een maatwerkvoorziening een passende bijdrage wordt
geleverd aan de zelfredzaamheid of participatiemogelijkheden,
waardoor de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan
blijven;
- c.
Er geen voorliggende of algemeen gebruikelijke voorziening
beschikbaar is;
- d.
Er geen sprake is van voorzienbaarheid, waaronder kosten die de
cliënt reeds voor het indienen van de aanvraag heeft gemaakt,
tenzij:
- ·
het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft
gegeven; of
- ·
het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de
voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan
beoordelen;
- e.
indien de voorziening langdurig noodzakelijk is met
uitzondering van het genoemd in artikel 2.3.3 van de
wet;
- f.
de situatie van de cliënt dient (goed) te kunnen
beoordeeld hetgeen betekent dat de cliënt voldoet aan de
medewerkingslicht bedoeld in artikel 2.3.8, derde lid,
van de wet;
- g.
de cliënt, bedoeld in artikel 2.3.5, zesde lid, en
2.3.6, vijfde lid, van de wet, geen (mogelijke)
aanspraak kan maken op grond van de Algemene Wet
Bijzondere ziektekosten;
- h.
de cliënt de voorziening niet vóór het indienen van de
aanvraag heeft gerealiseerd of heeft geaccepteerd,
tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming
heeft verleend of tenzij achteraf nog valt vast te
stellen dat de voorziening noodzakelijk was en als
goedkoopste adequate voorziening aan te merken valt;
- i.
voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag
betrekking heeft niet eerder in het kader van enige
wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de
normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet
verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte
voorziening verloren is gegaan als gevolg van
omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te
rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk
tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.
- 2.
Het college verstrekt geen voorziening in de woning:
- a.
voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de
woning gebruikte materialen;
- b.
ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters,
tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen,
ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een
voorziening voor verhuizing en inrichting;
- c.
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten
betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het
verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen
van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een
opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke
ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en
inrichting;
- d.
indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor
geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de
zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden
voor verhuizing aanwezig is;
- e.
indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen
op dat moment meest geschikte woning, tenzij daar vooraf
schriftelijk toestemming is verleend door het college.
Artikel 7 Regels voor pgb
- 1.
Het college verstrekt in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet
een pgb.
- 2.
Het college verstrekt geen pgb als uit het onderzoek blijkt dat de
cliënt, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn
vertegenwoordiger niet in staat is de zorg in te kopen of niet in staat
is verantwoord met het budget om te gaan.
- 3.
De hoogte van een pgb – waarbij sprake is van levering door een
professional - wordt bepaald aan de hand van de in de betreffende
situatie goedkoopst adequate voorziening in natura. In deze situatie
bedraagt het pgb maximaal 75% van de kostprijs als sprake is van de
levering van diensten. Het pgb bedraagt als sprake is van een hulpmiddel
of woningaanpassing maximaal de kostprijs die het college zou moeten
betalen bij een voorziening in natura. Het pgb is toereikend voor de
inkoop daarvan, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor
onderhoud en verzekering.
- 4.
Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten en evt. andere
maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal
netwerk, onder de volgende voorwaarden betreffende het tarief:
- a.
deze persoon krijgt een lager tarief betaald voor zijn diensten
vergelijkbaar met het bruto uurloon conform de Wet Minimumloon
of maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende
pgb-uurtarief voor hulp van niet-professionele
zorgverleners;
- b.
de tussenpersonen of belangbehartigers worden niet uit het pgb
betaald;
- c.
dat het pgb wordt verstrekt bij langdurige ondersteuning tot
maximaal de duur van de indicatie, tenzij anders besloten
wordt;
- d.
voldaan wordt aan de door het college nader op te stellen
kwaliteitseisen ten aanzien van de persoon uit het sociaal
netwerk die de ondersteuning levert en ten aanzien van de
ondersteuning die door de persoon uit het sociaal netwerk wordt
geleverd.
- 5.
Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van
een pgb voor een specifieke maatwerkvoorziening wordt vastgesteld.
- 6.
Op het pgb is een eigen bijdrage in de kosten van toepassing.
- 7.
Een pgb wordt alleen ten behoeve van een persoon uit het sociaal netwerk
verstrekt als de cliënt niet afhankelijk is van de continuïteit van de
ondersteuning.
- 8.
Het college kan nadere regels vaststellen over de voorwaarden
betreffende het tarief waaronder een cliënt de mogelijkheid heeft een
persoonsgebonden budget te besteden bij een persoon die behoort tot het
sociale netwerk.
Artikel 8 Tegemoetkoming meerkosten
- 1.
Het college kan in overeenstemming artikel 2.1.7 van de wet, op aanvraag
aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale
problemen die daarmee verbanden houdende aannemelijke meerkosten hebben
een tegemoetkoming verstrekken.
- 2.
Het college kan nadere regels opstellen over de wijze waarop en
voorwaarden waaronder zij de tegemoetkoming als bedoeld in het eerste
lid verstrekt.
Artikel 9 Regels voor bijdrage in de kosten
- 1.
Het college kan nadere regels vaststellen:
- a.
voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde
cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage in de kosten is
verschuldigd;
- b.
wat per soort algemene voorziening de hoogte van de bijdrage in
de kosten is;
- c.
voor welke cliënten een daarbij aan te geven korting op de
bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening van
toepassing is;
- d.
op welke wijze de kostprijs van algemene voorzieningen wordt
berekend;
- e.
voor welke maatwerkvoorziening dan wel pgb een cliënt een
bijdrage in de kosten volgens de landelijke inkomensafhankelijke
eigen bijdrageregeling is verschuldigd;
- f.
dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb
afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn
echtgenoot;
- g.
dat in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zesde lid, de
bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door een andere
instantie dan het CAK worden vastgesteld en geïnd;
- h.
dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve
van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd
door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene
tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan
als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een
cliënt.
- 2.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de bijdragen verhogen of
verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals
bepaald in artikel 4.5, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke
ondersteuning.
Artikel 10 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
- 1.
Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met
betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen,
door:
- a.
het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie en de eigen
mogelijkheden van de cliënt;
- b.
het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, specifiek de
inzet van mantelzorg en het sociaal netwerk van de cliënt;
- c.
erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het
kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met
de professionele standaard.
- 2.
Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden
gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de
deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
- 3.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de
naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders,
een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met
de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 11 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of
terugvordering
- 1.
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt op verzoek of
onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten
en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat
deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande
het recht op een maatwerkvoorziening of een pgb als bedoeld in artikel
2.3.5 respectievelijk artikel 2.3.6 van de wet.
- 2.
Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit
genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken als het
college vaststelt dat:
- a.
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de
verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou
hebben geleid;
- b.
de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is
aangewezen;
- c.
de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
- a.
de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of
het pgb;
- d.
de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel
gebruikt dan waarvoor het is bestemd.
- 3.
Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken indien
blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend
voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft
plaatsgevonden.
- 4.
Als het college een besluit op grond van het tweede lid, onder a, heeft
ingetrokken en verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens heeft
plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde
vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten
onrechte genoten pgb.
- 5.
Indien een besluit tot verlening van een voorziening is ingetrokken, kan
op grond van artikel 2.4.1 van de wet een reeds uitbetaald pgb worden
teruggevorderd.
- 6.
Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is
ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
- 7.
Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is
ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggehaald.
- 8.
Het college kan uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al
dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s onderzoeken.
Artikel 12 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse waardering
voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Artikel 13 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door
derden
- 1.
Het college houdt bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert
voor door derden te leveren diensten, rekening met in ieder geval:
- a.
de aard en omvang van de te verrichten taken;
- b.
de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte
van de functie;
- c.
een redelijke toeslag voor overheadkosten;
- d.
een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel
als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
- e.
kosten voor bijscholing van het personeel.
- 2.
Het college houdt bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert
voor door derden te leveren overige voorzieningen, rekening met in ieder
geval:
- a.
de marktprijs van de voorziening;
- b.
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van
de leverancier worden gevraagd, zoals:
- 1)
aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;
- 2)
instructie over het gebruik van de voorziening;
- 3)
onderhoud van de voorziening;
- 4)
verplichte deelname in bepaald samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld
sociale wijkteams).
Artikel 14 Betrekken van ingezetenen en belangenbehartigers bij het
beleid
- 1.
Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente en vertegenwoordigers
van cliëntgroepen bij de voorbereiding van het beleid betreffende
maatschappelijke ondersteuning, op de wijze voorzien in de krachtens
artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening.
- 2.
Het college stelt de ingezetenen van de gemeente en de
vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid
voorstellen voor het beleid te doen, advies uit te brengen bij de
besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen, en voorziet hen
van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
- 3.
Het college zorgt ervoor dat de ingezetenen van de gemeente en de
vertegenwoordigers van cliëntgroepen kunnen deelnemen aan periodiek
overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat
zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg
benodigde informatie en ondersteuning.
- 4.
Het college stelt nadere regels met betrekking tot welke organisaties
worden gerekend tot vertegenwoordigers van cliëntgroepen.
Artikel 15 Klachtregeling
- 1.
Het college handelt klachten af overeenkomstig de door de gemeente
gestelde klachtenregeling.
- 2.
Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie
subsidie is verleend door het college, hebben een regeling voor de
afhandeling van klachten van cliënten.
Artikel 16 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke
ondersteuning
- 1.
Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het
college, een regeling voor medezeggenschap heeft.
- 2.
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden
waaraan de medezeggenschap moet voldoen.
- 3.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de
naleving van de medezeggenschapsregeling van aanbieders.
Artikel 17 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van
de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot
onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 18 Nadere regels
Het college is bevoegd om nadere regels vast te stellen.
Artikel 19 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie en heeft
terugwerkende kracht tot 1 juni 2015.
- 2.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke
ondersteuning Krimpenerwaard 2015.
Artikel 20 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
- 1.
De volgende verordeningen worden ingetrokken per 1 juni 2015:
- -
Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015,
vastgesteld door de raad van de gemeente Bergambacht op 30 september
2014;
- -
Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015,
vastgesteld door de raad van de gemeente Nederlek op 23 september
2014;
- -
Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015,
vastgesteld door de raad van de gemeente Ouderkerk op 2 oktober
2014;
- -
Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015,
vastgesteld door de raad van de gemeente Schoonhoven op 2 oktober
2014;
- -
Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015,
vastgesteld door de raad van de gemeente Vlist op 30 september
2014.
- 2.
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond
van de onder lid 1 genoemde verordening totdat het college een nieuw
besluit heeft genomen.
- 3.
Aanvragen die zijn ingediend onder de lid 1 genoemde verordening
maar waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van
Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2015,
worden afgehandeld krachtens de Verordening.
- 4.
Een krachtens de onder lid 1 genoemde verordening verleende
voorziening met betrekking tot huishoudelijke hulp blijft gelden tot
maximaal vijftien maanden na inwerkingtreding van deze
verordening.