Organisatie | Zevenaar |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | nr 12.12 Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Zevenaar |
Citeertitel | Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Zevenaar |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn, instellingen |
Geen
Gemeentewet artikel 149, Notitie peuterspeelzaalwerk Zevenaar
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2008 | 01-01-2018 | nieuwe regeling | 31-10-2007 Zevenaar Post, datum onbekend | 07-091 |
De raad van de gemeente Zevenaar;
overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Zevenaar:
Verordening kwaliteitsregels Peuterspeelzaalwerk gemeente Zevenaar. 07-091
Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet.
vast te stellen de volgende Verordening:
Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Zevenaar.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a.peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar
gedurende (meestal) twee of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de
ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;
in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze
werkzaamheden passende beroepskwalificatie;
e.begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen
Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
1.Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente
doet daarvan melding bij het college.
2.De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld
Artikel 3 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
Uit het oogpunt van kwaliteitsverbetering van het peuterspeelzaalwerk en uit oogpunt van de rol die
het peuterspeelzaalwerk heeft in het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en in het
jeugdbeleid, dient de houder ambitieniveau 2 na te streven.
Ambitieniveau 2 staat voor: spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen.
Artikel 4 Termijn van en in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
1.Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen drie maanden na het tijdstip van
2.Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, 1e lid , eerder is gebleken
dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in
hoofdstuk van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.
Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de
toezichthouder, bedoeld in artikel 17, 1e lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt
1.Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een
melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, 2e lid, en artikel 3 zijn
2.Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register
3.Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage en wordt vermeld op de
Hoofdstuk 3 De Kwaliteitseisen
Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen
1.De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede
en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.
2.De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal
zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materiaal, draagt zorg voor een
zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en
ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.
Artikel 9 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen
kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De
houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een
risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico's de opvang van kinderen met zich meebrengt.
Artikel 10 Oppervlakte speelruimte
1.Voor ieder kind is minimaal 3,5 m² bruto vloeroppervlakte aan binnenspeelruimte
2.Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte
minimaal 4 m² per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.
Artikel 11 Groepen en groepsgrootte.
1.De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste
2.In een groep zijn ten hoogste 20 kinderen gelijktijdig aanwezig.
Artikel 12 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
Uitgaande van ambitieniveau 2 (spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen) is het
Artikel 13 Overeenkomst tussen houder en ouder
Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de
Artikel 14 Informatieplicht aan de ouders
De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze
overeenkomst in ieder geval over:
pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang
d.de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.
Artikel 15 Verklaring omtrent het gedrag
1.Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het
bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.
2.Deze verklaring wordt aan de houder overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden
aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee
3.Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer
voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de
houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan
twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder
Hoofdstuk 4 Het gemeentelijk toezicht
Artikel 16 Aanwijzing van toezichthouders
Het college van burgemeester en wethouders wijst toezichthouders aan.
Artikel 17 Onderzoek door de toezichthouder
1.De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, 1e lid, binnen 8 weken of
de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in
hoofdstuk 3 van deze verordening.
2.Onverminderd het 1e lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke
peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze
3.Naast het onderzoek bedoeld in het 1e en 2e lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek
verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze
Artikel 18 Het inspectierapport
1.De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een
peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.
2.Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening
niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.
3.Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het
ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De
toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.
4.De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift
daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke
5.De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan
Artikel 19 Aanwijzing en bevel
1.Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het
inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate
2.In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften
niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen
3.Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig
tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de
toezichthouder het college adviseren om een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een
geldigheidsduur van veertien dagen, die door het college kan worden verlengd.
4.De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel
Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen
1.Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding
van deze verordening over een vergunning beschikken.
2.Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het
college alle gegevens die nodig zijn voor het register.
3.Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening
werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de