Organisatie | Achtkarspelen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Topregeling |
Citeertitel | Topregeling |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | Onbekend | 10-12-2015 Onbekend | Onbekend |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
de Raad van de gemeente Achtkarspelen;
gelet op het bepaalde in artikel 108 en artikel 149 van de Gemeentewet,
overwegende dat het wenselijk is door middel van het verstrekken van voorzieningen zoveel mogelijk in natura mogelijkheden te scheppen voor deelname aan maatschappelijke activiteiten op het gebied van sportieve, sociaal-culturele en educatieve activiteiten, met name ook voor kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen;
In deze verordening wordt verstaan onder:
het toetsinkomen: een inkomen als bedoeld in artikel 31 en 32 van de PW, alsmede een uitkering voor de kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub b van de PW, dat over de voorgaande onafgebroken drie jaar voor de peildatum niet meer heeft bedragen dan 130% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde norm als bedoeld in paragraaf 3.2 en 3.3 van de PW voor de belanghebbende als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening. Voor de belanghebbende als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening geldt voor de ouder(s) of verzorger(s) een inkomensgrens van 120% van de voor hen van toepassing zijnde norm als bedoeld in paragraaf 3.2 en 3.3 van de PW. Voor de beoordeling van het inkomen in het kader van artikel 32 PW is onderdeel b van het eerste lid van dat artikel niet van toepassing;
de maatschappelijke participatie: het zo mogelijk in groepsverband deelnemen aan activiteiten van sportieve, sociaal-culturele of educatieve aard, als bedoeld in artikel 3 van deze verordening en als omschreven in de samenwerkingsovereenkomst met Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds “Een Topregeling voor kinderen” met als doel sociale uitsluiting tegen te gaan;
Leergeld: de landelijke organisatie die met behulp van vrijwilligers binnen lokale vestigingen verstrekkingen in natura op het gebied van onderwijs, sport, cultuur en welzijn geeft ten behoeve van kinderen van 4 tot 18 jaar uit gezinnen met een laag inkomen met het doel kinderen te kunnen laten meedoen;
Hoofdstuk 2. Personen ouder dan 18 jaar met hun eventuele kinderen tot 4 jaar
Hoofdstuk 3. Het ten laste komende kind van 4 tot 18 jaar dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt
Artikel 4 Tegemoetkoming via Leergeld (in samenwerking met Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds)
De Gemeente, Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds werken voor wat betreft werkwijze, verplichtingen en financiële verhoudingen samen volgens de samenwerkingsovereenkomst “Een Topregeling voor kinderen”.
Hoofdstuk 4. Aanvraag en onderzoek, hoogte van de tegemoetkoming en verstrekking
Toelichting Verordening Topregeling
Sinds januari 2012 bestaat een Maatschappelijke Participatieregeling als vervolg op de oorspronkelijke Lauwerspas. De regeling stelt mensen van 18 jaar en ouder met een minimuminkomen en hun eventuele kinderen tot 4 jaar door middel van een jaarlijkse bijdrage in staat om mee te kunnen doen aan activiteiten die liggen op het gebied van sport, cultuur, sociale activiteiten en educatie.
Schoolgaande kinderen van 4 tot 18 jaar worden sinds 2014 bediend door de in natura verstrekkingen van Leergeld. Per 2015 is dit uitgebreid met Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds. Door middel van de samenwerkingsovereenkomst “Een Topregeling voor kinderen” heeft deze samenwerking met de gemeente een officieel karakter gekregen. Met het vaststellen van het Armoedebeleid “Iedereen van waarde” is destijds besloten de Maatschappelijke Participatieregeling om te zetten in een Topregeling, waarbij “Top” staat voor “talentontwikkeling en participatie”. Tevens werd besloten de doelgroep uit te breiden door de inkomensgrens op te trekken tot 130% van het toepasselijk sociaal minimum.
De bedoeling van deze Topregeling is dat deze wordt ingezet binnen het individuele maatwerk. Hierbij wordt in het gesprek met de inwoners bekeken hoe iemand mee kan doen in de maatschappij waarover afspraken worden gemaakt. Inwoners krijgen daarbij persoonlijke aandacht en ruimte om te helpen deze afspraken in te vullen. De Topregeling voorziet niet meer in financiële bijdragen, maar in verstrekkingen in natura. Hierdoor is zeker dat het arrangement ook daadwerkelijk wordt gebruikt om deel te nemen aan de samenleving.
Door omstandigheden kon dit onderdeel van de Topregeling niet meer per 1 januari 2015 in werking treden en moest realisatie worden uitgesteld tot 2016.
Een ander onderdeel van de Topregeling betreft de verstrekkingen ten behoeve van kinderen van 4 tot 18 jaar. Hiervoor is aansluiting gezocht bij Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds, waarvoor in 2015 een samenwerkingsovereenkomst is gesloten.
Leergeld heeft als missie het voorkomen van sociale uitsluiting van kinderen uit gezinnen met minimale financiële middelen. Leergeld biedt kansen aan kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar om te kunnen deelnemen aan binnen- en buitenschoolse activiteiten. Hierdoor kunnen deze kinderen hun sociale vaardigheden en kennis zo optimaal mogelijk ontwikkelen en later als volwassenen volwaardig participeren in de samenleving. Door deze kinderen niet buiten te sluiten, wordt bovendien voorkomen dat de maatschappij er later duur "leergeld" voor gaat betalen.
Het motto van Leergeld is: Alle kinderen mogen meedoen, want nu meedoen is straks meetellen. Doordat Leergeld ook andere financieringsbronnen weet aan te boren, zijn over het algemeen hogere vergoedingen mogelijk, terwijl daarnaast sprake is van een meer gerichte aanpak. Leergeld geeft geen geld maar doet het de verstrekkingen in natura, waardoor het 100% zeker is dat de verstrekking bij het desbetreffende kind terecht komt.
Het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds hebben soortgelijke doelstellingen, zij het dat deze zich uitsluitend richten op sport en cultuur. De drie fondsen werken op basis van een samenwerkingsovereenkomst intensief met elkaar en met de gemeente samen.
Voor het vastleggen van het beleid omtrent de Topregeling (geen Participatiewet, maar gemeentelijk armoedebeleid) is gekozen voor de wettelijke basis uit de Gemeentewet, te weten artikel 108, die gemeenten de bevoegdheid geeft om regels te stellen en artikel 149, waarin gemeenten de bevoegheid krijgen om regels in verordeningen vast te stellen.
Ten aanzien van de begrippen die in de verordening worden gebruikt is aansluiting gezocht bij wettelijke omschrijvingen.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Voor deze omschrijving is gekozen om duidelijk aan te geven dat belanghebbenden ook met een ander inkomen dan een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet in aanmerking kunnen komen. Wel is voor belanghebbenden als bedoel in Hoofdstuk 2 ingebouwd dat dit inkomen in ieder geval enige tijd (3 jaar direct voorafgaand aan de peildatum) beneden 130% van het toepasselijke normbedrag moet hebben gelegen. De reden hiervoor is dat er wel gesproken moet kunnen worden van burgers die als gevolg van een laag inkomen in hun maatschappelijke participatie worden bedreigd. Van iemand die vorige maand werkloos is geworden en sedertdien een laag inkomen heeft (en wellicht zelfs beschikt over enige reserves) kan niet worden gezegd dat er al sprake is van het gevaar van sociale uitsluiting, etc. Overigens geldt deze toets niet voor de verstrekkingen op het gebied van onderwijs, sport, cultuur of welzijn die Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds ten behoeve van kinderen van 4 tot 18 jaar verzorgt. Genoemde instellingen maken eigen afwegingen en gaan uit van 120% van het toepasselijke normbedrag.
Deze omschrijving is opgenomen om aan te geven dat het wenselijk is om bij de vaststelling van het recht op een tegemoetkoming ook het vermogen in ogenschouw te nemen. Anders zou het kunnen dat een vermogend iemand, met toevallig een laag inkomen, recht zou hebben op een tegemoetkoming.
Overigens geldt deze toets niet voor de verstrekkingen op het gebied van onderwijs, sport, cultuur of welzijn die Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds ten behoeve van kinderen van 4 tot 18 jaar verzorgt. Genoemde instellingen maken eigen afwegingen, waarbij de kinderen centraal staan.
Deze omschrijving moet worden gezien in relatie tot het gestelde bij het toetsinkomen.
h. de maatschappelijke participatie:
In deze beschrijving is aangegeven wat wettelijk gezien onder dit begrip mag vallen.
Duidelijk is aangegeven dat het gaat om verstrekkingen in natura aan de belanghebbenden als genoemd in hoofdstuk 2 en dat tegemoetkomingen in geld in principe niet mogelijk zijn. Ten aanzien van de doelgroep als bedoeld in hoofdstuk 3 is dit per definitie ook het geval.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
De categorie-indeling is gebaseerd op de doelgroepen die met deze verordening moeten worden bediend. Hier wordt het onderscheid gemaakt in enerzijds burgers van 18 jaar en ouder en kinderen van 4 tot 18 jaar.
Maatschappelijke participatie betekent mee (kunnen) doen in de maatschappij. Voorkomen moet worden dat burgers door financiële beperkingen in een sociaal isolement geraken.
In dit artikel staan de meest voorkomende activiteiten van maatschappelijke participatie waarvoor een voorziening kan worden getroffen. Als in een individueel geval wordt geoordeeld dat een andere activiteit dan hier genoemd staat aangewezen is om de belanghebbende in voldoende mate te kunnen laten participeren, dan kan natuurlijk hiervoor worden gekozen. Het bieden van een individuele maatwerkoplossing is leidend. Een voorbeeld hiervan is de persoon die als gevolg van huisgebondenheid door middel van een internet-abonnement maatschappelijk kan deelnemen. Kosten kunnen uitsluitend worden vergoed voor activiteiten die in Nederland plaatsvinden.
Het volgen van beroepsgerichte cursussen worden niet vergoed op basis van de regeling maatschappelijke activiteiten. Als er een noodzaak is voor het volgen van een beroepsgerichte cursus kan immers een beroep worden gedaan op het Participatiebudget. Dit geldt zowel voor niet-uitkeringsgerechtigden als voor uitkeringsgerechtigden. Daarom kan alleen een vergoeding worden verstrekt voor niet beroepsgerichte cursussen, zoals hobby-cursussen.
Dit artikel beschrijft de doelgroep die wordt bediend door Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds en op welke wijze de onderlinge verhoudingen zijn vastgelegd.
Een aanvraag kan eenmaal per kalenderjaar schriftelijk worden ingediend.
Bij de aanvraag hoeft de belanghebbende, als hij geen bijstandsuitkering van de gemeente ontvangt, zich in principe alleen te identificeren. Door het indienen van de aanvraag verklaart hij tot de doelgroep te behoren. Hiermee wordt de administratieve last voor zowel de burger als de gemeenten tot een minimum beperkt. In voorkomende gevallen kan het college gemotiveerd om aanvullende bewijsstukken vragen.
Aanvragen ten behoeve van kinderen van 4 tot 18 jaar worden rechtstreeks bij Leergeld, of eventueel bij Jeugdsportfonds of Jeugdcultuurfonds ingediend.
In dit artikel ligt de hoogte van de verstrekking vast.
De hoogte van de tegemoetkoming wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met het cijfer van de consumentenprijsindex (CPI) over het voorgaande jaar zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt bekendgemaakt.
De Topregeling voorziet voornamelijk in verstrekkingen in natura. Daarom wordt samen met de belanghebbende bepaald aan welke instantie of vereniging het bedrag van de tegemoetkoming wordt uitbetaald. In incidentele gevallen van betaling aan de belanghebbende zelf vindt betaling plaats op de bankrekening van deze betrokkene.
De uitvoering van deze verordening ligt bij het college. De verordening kent een hardheidsclausule op grond waarvan het college van de bepalingen van deze verordening kan afwijken als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard. In gevallen waarin de verordening niet voorziet neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de ingezetene of het huishouden.