Organisatie | Venray |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening materiele financiële gelijkstelling onderwijs |
Citeertitel | Verordening materiele financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Venray 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-01-2016 | Nieuwe regeling | 03-11-2015 www.officielebekendmakingen.nl | Onbekend |
De raad van de gemeente Venray
gelezen het voorstel van het college van 22 september 2015, inzake de Verordening materiele financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Venray;
gelet op artikel 140/141 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 134/135 van de Wet op de expertisecentra en artikel 96g/96h van de Wet op het voortgezet onderwijs;
gelet op de artikelen XIII, XV en XVII van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden;
gelet op artikel 5 van de Gemeentewet;
gelet op hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht;
besluit vast te stellen de Verordening inzake materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Venray, inclusief de bijlage "voorziening knelpunten overheveling buitenonderhoud”.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
schoolbestuur: bevoegd gezag van een volgens de Wet op primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde in de gemeente gelegen openbare of bijzondere school, of, voor zover in deze verordening is bepaald, van een nevenvestiging waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente;
school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of school voor voortgezet onderwijs;
school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertise centra, een instelling voor speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;
nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra, artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;
Paragraaf 2.1 Aanvraag voorziening c.q. aanvullende voorziening; weigeringsgronden
Artikel 5 Toevoegen, wijzigen en intrekken
Een wijziging van de verordening die leidt tot het toevoegen, wijzigen of intrekken van een voorziening, wordt uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum bekendgemaakt door het college.
Het schoolbestuur dat een voorziening voor het eerste daaropvolgend tijdvak wenst, dient voor de indieningsdatum een aanvraag in bij het college Indien de aanvraag niet voor de voorgeschreven indieningsdatum is ingediend, besluit het college om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De indieningsdatum is niet van toepassing indien voor de voorziening is bepaald dat een indieningsdatum niet is voorgeschreven.
Bij het ontbreken van een of meerdere gegevens deelt het college dit schriftelijk mee aan het schoolbestuur. Daarbij krijgt het schoolbestuur de gelegenheid om binnen drie weken na datum van verzending van de mededeling de gegevens schriftelijk aan te vullen. Indien het schoolbestuur de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn verstrekt, beslist het college de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Paragraaf 2.2 Toekenning; intrekking of wijziging; verbod vervreemding
Artikel 10 Intrekken of wijzigen beschikking; terugvordering
Ten aanzien van het beleid tot intrekking, wijziging, stopzetting of verlaging van de afgegeven subsidiebeschikking dan wel terugvordering van gegeven subsidie is titel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 11 Verbod tot vervreemding
Vervreemding door het schoolbestuur van op basis van deze verordening toegekende voorzieningen, is niet toegestaan zonder toestemming van het college tenzij sprake is van een overdracht van voorzieningen aan een ander schoolbestuur als gevolg van samenvoeging vanhet betreffende schoolbestuur met een ander schoolbestuur.
Artikel 12 Informatieverstrekking
Het schoolbestuur verstrekt op verzoek van het college nadere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.
Toelichting verordening materiële financiële gelijkstelling
Met de verordening heeft de gemeente een instrument in handen om een gericht aanvullend
(financieel) beleid te voeren, met betrekking tot de personele en materiele voorzieningen voor
zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs, zonder dat daarop het automatisme van de
overschrijdingsregeling van toepassing is.
In deze algemene toelichting wordt ingegaan op de aanleiding en achtergronden van de
verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs. Er wordt kort ingegaan op de
ontstaansgeschiedenis van de financiële gelijkstelling. Vervolgens worden de belangrijkste
onderdelen hiervan besproken omdat de verordening met inachtneming van dit wettelijk kader
moet worden vastgesteld en uitgevoerd. Hierna wordt nadrukkelijk ingegaan op de vraag: hoe op
lokaal niveau een evenwicht te vinden tussen regelgeving en praktische uitvoerbaarheid? Een
evenwicht tussen enerzijds de onvermijdelijke regulering die de totstandbrenging en
uitvoering van de verordening met zich brengt en anderzijds het voorkomen van overbodige
bestuurslasten en daarmee gepaard gaande bureaucratie voor zowel gemeenten als
Tot slot wordt ingegaan op de modelverordening, waarbij in meer algemene zin een aantal
aspecten de revue passeert, die relevant is geweest voor de uiteindelijke inhoud en opzet van de
modelverordening. Hierbij is ook de relatie met de Algemene wet bestuursrecht van belang. Meer
gedetailleerde informatie over de modelverordening is opgenomen in de artikelsgewijze toelichting
De wortels van de huidige overschrijdingsregeling liggen bij de onderwijspacificatie van 1917. De
financiële gelijkstelling vormde hiervan het sluitstuk en kreeg concreet vorm in de Lager-
onderwijswet 1920. Sindsdien is de essentie van de regeling hetzelfde gebleven: wanneer de
gemeente meer besteedt aan het openbaar onderwijs dan zij aan rijksvergoeding ontvangt, dan
dient het meerdere automatisch te worden doorbetaald aan het bijzonder onderwijs in de
gemeente. De regeling van materiële financiële gelijkstelling kent echter nog een extra nuance,
namelijk dat de extra gemeentelijke uitgaven voor een bepaald doel komen alleen terecht bij die
openbare en bijzondere scholen die daar, gezien de omstandigheden, behoefte aan hebben.
1.3 Financiële gelijkstelling: de belangrijkste elementen
1.3.1 Verhouding tot de overschrijdingsregeling
Centraal element in de regelgeving is dat gemeenten de mogelijkheid hebben om op basis van een
verordening voor nader te omschrijven voorzieningen extra gemeentelijke middelen, boven op de
rijksvergoeding, beschikbaar te stellen aan het onderwijs (artikel 140 en 141 WPO, artikel 134 en
135 WEC en artikel 96g en 96h WVO). Deze extra middelen vallen niet onder de werking van de
overschrijdingsregeling. Voor de goede orde: de reguliere uitgaven en inkomsten voor de personele
en materiële voorzieningen vallen onder de overschrijdingsregeling. De verordening financiële
gelijkstelling leidt er dus niet toe dat, wat betreft deze reguliere uitgaven en inkomsten, de
overschrijdingsregeling als zodanig (geheel) terzijde wordt geschoven.
Het gegeven dat een gemeente in het kader van de lopende exploitatie van de openbare scholen
niet toekomt met de rijksvergoeding, is onvoldoende grond om via de verordening een dergelijk
tekort voor deze scholen te dekken. De verordening bepaalt welke voorzieningen ter beschikking
kunnen worden gesteld en op grond van welke omstandigheden scholen hiervoor in aanmerking
kunnen komen. Zowel openbare als bijzondere scholen kunnen dan in gelijke mate aanspraak
maken op de in de verordening opgenomen voorzieningen.
Het komt er dus op neer dat de hoofdregel is dat aanvullende, gemeentelijke uitgaven voor
materiële en personele voorzieningen ter dekking van exploitatietekorten van gemeentelijke
scholen onder het automatisme van de formele financiële gelijkstelling vallen. Door middel van de
verordening kan, met inachtneming van het wettelijk kader, voor bepaalde uitgaven deze
hoofdregel buiten werking worden gesteld.
1.3.2 Verordening voor aanvullende uitgaven: verplicht of facultatief?
In de regelgeving wordt onderscheid gemaakt tussen:
Ad 1 De gemeente houdt geen openbare school in stand
In deze situatie kan het zowel gaan om een gemeente zonder openbaar onderwijs als een
gemeente waarin het openbaar onderwijs vermogensrechtelijk op afstand is gezet. De wetgeving
spreekt daarom ook van `niet door de gemeente in stand gehouden scholen'. Niet door de
gemeente in stand gehouden scholen betreffen volgens de onderwijswetgeving vanzelfsprekend de
bijzondere scholen, maar ook de openbare scholen die vermogensrechtelijk zijn verzelfstandigd. Bij
dit laatste gaat het om openbare scholen die worden bestuurd door middel van een
gemeenschappelijke regeling, door een openbare rechtspersoon of door een privaatrechtelijke
rechtspersoon voor het openbaar onderwijs (de stichting).
Gemeenten die geen openbaar onderwijs in stand houden en die aanvullende personele of
materiële voorzieningen willen toekennen aan de niet door de gemeente in stand gehouden scholen
moeten dit doen op basis van een verordening financiële gelijkstelling (artikel 140 WPO; artikel
Ad 2 De gemeente houdt wel een openbare school in stand
In het geval de gemeente zelf openbaar onderwijs in stand houdt (met als bevoegdgezag het
college van burgemeester en wethouders of een bestuurscommissie ex artikel 83 Gemeentewet) en
de gemeente bovenop de rijksvergoeding uitgaven wil doen, heeft de gemeente feitelijk een
tweetal mogelijkheden tot haar beschikking:
Wanneer de gemeente gericht uitgaven wil doen voor het door haar in stand gehouden openbaar onderwijs en voor de niet door de gemeente in stand gehouden scholen, dan kan de gemeente daartoe een verordening vaststellen (artikel 141 WPO; artikel 135 WEC; artikel 96h WVO). Op basis van deze verordening kunnen uitgaven worden gedaan voor bepaalde voorzieningen waarop scholen een beroep kunnen doen. Op beschikbaarstelling van deze voorzieningen is niet de formele, maar de materiële financiële gelijkstelling van toepassing.
De gemeente ziet af van het vaststellen van een verordening. Het gevolg hiervan is dat het niet mogelijk is om rechtstreeks uitgaven te doen voor de niet door de gemeente in stand gehouden scholen. Eventuele gemeentelijke meeruitgaven voor de exploitatie van het door de gemeente in stand gehouden openbaar onderwijs blijven meetellen voor de toepassing van de overschrijdingsregeling.
Op het moment dat dus gerichte uitgaven worden gedaan op basis van de verordening kan een
niet door de gemeente in stand gehouden school, die in dezelfde omstandigheid verkeert,
aanspraak maken op dezelfde voorziening. Materiële of personele uitgaven voor het openbaar
onderwijs die daarentegen niet zijn gebaseerd op een in het kader van de verordening toegekende
voorziening, tellen mee voor de overschrijdingsregeling.
Een eventuele overschrijdingsuitkering is voor een niet door de gemeente in stand gehouden
school een vrij te besteden bedrag. Dit in tegenstelling tot de aanvullende uitkering die een school
op basis van de verordening ontvangt. Deze moet besteed worden aan de voorziening waarvoor
het beschikbaar is gesteld (artikel 148 WPO, 143 WEC en 99 WVO). Dit garandeert het gerichte
karakter van de aanvullende gemeentelijke uitgaven.
1.3.3 Positie vermogensrechtelijk verzelfstandigd openbaar onderwijs
Veel gemeenten buigen zich over de vraag of het bestuur van het openbaar onderwijs op afstand
moet worden gezet, en zo ja, op welke wijze. Bij de overwegingen die daarbij een rol spelen wordt
ook nadrukkelijk betrokken wat de mogelijke consequenties hiervan zijn in relatie tot de toepassing
van de financiële gelijkstelling.
Indien een openbare school wordt ondergebracht in een vermogensrechtelijk van de gemeente
gescheiden bestuursvorm - het openbaar lichaam van een gemeenschappelijke regeling, de
openbare rechtspersoon of de stichting - dan wordt deze school voor de toepassing van de
financiële gelijkstelling gelijkgeschakeld met het bijzonder onderwijs (zie vorige paragraaf onder
1). Dit betekent dat deze scholen alleen op basis van de verordening materiële financiële
gelijkstelling nog in aanmerking kunnen komen voor een aanvullende bijdrage van de gemeente.
Dit geldt derhalve ook voor de bijdragen van de gemeenten die buiten de overschrijdingsregeling
vallen, zoals de uitgaven voor administratie, bestuur en beheer.
Aanvullende gemeentelijke financiering op andere basis is niet mogelijk aangezien in artikel 6 van
de WPO, artikel 6 van de WEC en artikel 77 van de WVO is aangegeven dat de gemeente geen
uitgaven voor het bijzonder onderwijs mag doen anders dan krachtens de wet. Dit betekent
bijvoorbeeld dat vermogensrechtelijk gescheiden openbare scholen de kosten van administratie,
bestuur en beheer dienen te betalen uit de rijksvergoeding. De gemeente kan slechts aanvullend
financieren op basis van de verordening materiële financiële gelijkstelling, maar zal dan ook
dezelfde faciliteiten moeten bieden aan het bijzonder onderwijs, indien dat in gelijke
omstandigheden verkeert. Indien de rijks bekostiging van de materiële instandhouding en
het personeel van het openbaar onderwijs nog wel via de gemeente loopt - bij integraal bestuur en
de commissie ex artikel 83 van de Gemeentewet - geldt deze beperking niet. Deze kunnen, naast
een bijdrage op grond van een verordening, ook rechtstreeks in aanmerking komen voor extra
financiële middelen van de gemeente. Op deze extra uitgaven ten opzichte van de rijks bekostiging
is dan wel de overschrijdingsregeling van toepassing. Dit betekent dus ook dat eventuele aanvul
lende gemeentelijke uitgaven voor Administratie, Beheer en Bestuur (ABB) in dat geval niet
behoeven te worden meegenomen. Deze vallen immers buiten het bereik van de wettelijke
1.3.4 Kenmerken van Voorzieningen, gelijke behandeling
Voorzieningen zijn aanvullende uitgaven voor het onderwijs welke niet door de rijksvergoeding
worden gedekt en de exploitatie in materiële of personele zin betreffen. Het kan gaan om een
goed, een dienst, financiën of een personele voorziening. Uit de wetgeving volgt dat bij het
opnemen van een voorziening in de verordening, geen onderscheid mag worden gemaakt tussen
openbaar en bijzonder onderwijs en voorzien moet worden in een behandeling naar dezelfde
maatstaf. Dit betekent dat een voorziening niet het vooropgezette oogmerk mag hebben om alleen
ten goede te komen aan het openbaar of bijzonder onderwijs. Verder betekent het dat de bepaalde
omstandigheden waaronder de voorziening wordt toegekend, zo veel mogelijk moeten worden
geconcretiseerd. Dit geldt met name voor voorzieningen die niet voor alle scholen bedoeld zijn.
Vage omschrijvingen op basis waarvan scholen wel of niet in aanmerking komen voor een
voorziening werkt onenigheid (bezwaar- en beroepsprocedures) in de hand over de toepassing van
In de verordening dienen voor de desbetreffende situaties de criteria geformuleerd te zijn op grond
waarvan schoolbesturen in aanmerking kunnen komen voor toekenning van een voorziening. Voor
die situaties kunnen dan schoolbesturen die aan de criteria voldoen in aanmerking komen voor
toekenning van de voorziening door de gemeente.
Samenvattend zijn de kenmerken van een voorziening:
1.4 De bestaande praktijk en de verordening
In het oorspronkelijke wetsvoorstel financiële gelijkstelling was voorzien in een mogelijkheid om
aanvullende gemeentelijke uitgaven voor het primair en voortgezet onderwijs (zowel openbaar als
bijzonder) op basis van afspraken tussen gemeente en schoolbesturen buiten de reikwijdte van de
overschrijdingsregeling te plaatsen. Een dergelijke overeenkomst zou een alternatief vormen voor
de gemeentelijke verordening. Uit oogpunt van flexibiliteit, maar ook gezien de op lokaal niveau al
sinds jaar en dag bestaande afspraken over vormen van aanvullend gemeentelijk beleid die buiten
beschouwing blijven bij de toepassing van de overschrijdingsregeling, sluit de mogelijkheid van
onderlinge afspraken goed aan op de bestaande bestuurspraktijk. De wetgever heeft echter
uiteindelijk de mogelijkheid van dergelijke afspraken niet opgenomen in de wet. Uit oogpunt van
rechtszekerheid hecht de wetgever er aan dat het aanvullend gemeentelijk beleid voor personele
en materiële voorzieningen in het onderwijs zijn grondslag vindt in de verordening of de
De kosten worden soms expliciet zichtbaar gemaakt op de functie `onderwijs algemeen' van de
gemeentebegroting, maar ook wel verdisconteerd in de begrotingspost waarin de subsidie van de
instelling die de activiteiten verzorgt, is verantwoord. In de praktijk wordt het door alle betrokken
schoolbesturen als vanzelfsprekend ervaren dat dergelijke gemeentelijke uitgaven niet worden
meegenomen bij de uitvoering van de overschrijdingsregeling.
Vermijden overbodige regulering
De vraag waar gemeenten en schoolbesturen voor staan in het overleg over de eventuele
totstandkoming van een verordening, is of men het wenselijk en noodzakelijk vindt activiteiten die
niet direct te plaatsen zijn onder de in paragraaf 1.6.1 en 1.6.2 genoemde mogelijkheden, in een
verordening onder te brengen. Tegen de achtergrond van de grote verscheidenheid van het
bestaande lokale beleid kan de verordening namelijk leiden tot een aanmerkelijke juridificering en
daarmee bureaucratisering van de verhouding tussen de lokale overheid en de schoolbesturen. Dit
kan zowel voor de schoolbesturen (het voorbereiden en indienen van aanvragen, voeren van
overleg etc.) als de gemeente (toepassen van de verordening) leiden tot forse bestuurslasten. In
het lokale onderwijsoverleg zullen betrokken partijen hierin een middenweg moeten zien te vinden
die ertoe leidt dat de verordening ook in praktische zin hanteerbaar is. Zo verdient het aanbeveling
om (bestaand) aanvullend gemeentelijk beleid waarvan alle betrokkenen het vanzelfsprekend
vinden dat deze buiten de werking van de overschrijdingsregeling vallen, ook buiten de reikwijdte
De volgende aandachtspunten kunnen hierbij partijen van dienst zijn:
* directe of indirecte subsidiering
Daar waar de gemeente financiële middelen beschikbaar stelt aan scholen voor de realisering van
een voorziening en het dus eigenlijk gaat om een directe verstrekking van een subsidie voor een
bepaalde onderwijsactiviteit, is de verordening de aangewezen weg. De verordening regelt de
aanspraak en procedure voor het verkrijgen van de subsidie, alsmede de verantwoording die het
schoolbestuur over de besteding hiervan moet afleggen. Bij veel vormen van indirecte subsidiëring
kunnen scholen voor een voorziening terecht bij een door de gemeente voor die voorziening
gesubsidieerde instelling (bijvoorbeeld de gemeente betaalt het `museumkaartje' voor scholen).
Indien deze voorziening voor de scholen gelijkelijk openstaat, verdient het nadrukkelijk overweging
om op lokaal niveau of te spreken om de voorziening buiten de reikwijdte van de verordening te
* aard van de voorziening/ uitgave
Daar waar het gaat om aanvullende uitgaven voor voorzieningen die bij afwezigheid van de
verordening zonder twijfel vallen onder de werking van de overschrijdingsregeling, is de
verordening het aangewezen middel. Een gemeente die bijvoorbeeld extra onderhoudskosten die
aangemerkt worden als kosten voor de materiële instandhouding (preventief onderhoud,
schilderwerk, onderhoud binnenzijde schoolgebouw; extra tuinonderhoud) aan een gemeentelijke
school die gehuisvest is in een rijksmonument, buiten de overschrijding wil houden, kan dit alleen
maar met behulp van de verordening doen.
* van wie gaat het initiatief uit?
Voor voorzieningen waarbij een schoolbestuur bij de gemeente moet aangeven of men daaraan
behoefte heeft, gegeven de omstandigheden waarin de school verkeert, werkt de verordening
verhelderend (de omstandigheden waaronder men in aanmerking kan maken voor een voorziening
worden namelijk concreet aangegeven). Wil daarentegen de gemeente een voorziening ten laste
van de gemeentebegroting beschikbaar stellen aan alle scholen (naar gelijke maatstaf en los van
omstandigheden waarin de scholen verkeren) dan kan de verordening door betrokkenen als een te
zwaar instrument worden gezien.
Een voorbeeld van zo'n voorziening is een door de gemeenten in het kader van het lokaal
sportbeleid georganiseerde en bekostigde schoolsportdag. Alle scholen worden in de gelegenheid
gesteld om daaraan deel te nemen. De functie van de verordening wordt dan beperkt om via de
formele aanvraagprocedure te kunnen inventariseren welke scholen wel of geen aanspraak willen
maken op de voorziening. In een dergelijke situatie heeft de verordening alleen een duidelijke
meerwaarde indien de met de voorziening gemoeide gemeentelijke uitgaven, uitgaven betreffen
die zonder de verordening zouden vallen onder de werking van de overschrijdingsregeling.
De verordening materiële financiële gelijkstelling is niet de enige mogelijkheid voor het doen van
extra gemeentelijke materiële en personele uitgaven die buiten de werkingssfeer van de
overschrijdingsregeling vallen. Om de verordening in het juiste juridisch perspectief te plaatsen,
volgt hier een overzicht van de andere direct uit de onderwijswetgeving voortkomende
1.5.1 Mogelijkheden binnen kader overschrijdingsregeling
Binnen de regelgeving over de overschrijdingsregeling gelden enkele bepalingen op basis waarvan
bepaalde gemeentelijke uitgaven voor gemeentelijke scholen buiten beschouwing blijven bij de
vaststelling van de overschrijdingsbedragen. Het gaat daarbij om het volgende:
De gemeenteraad kan in overeenstemming met een of meer schoolbesturen van niet-gemeentelijke scholen besluiten dat bepaalde materiële of personele uitgaven die de gemeente doet voor gemeentelijke scholen (zoals bekostiging van extra personeel) voor de scholen van de betreffende besturen buiten beschouwing blijven bij de toepassing van de overschrijdingsregeling. Voor de goede orde: bij een dergelijke overeenstemming worden dus geen middelen ter beschikking gesteld aan de betreffende schoolbesturen.
In de WPO, WEC en WVO geldt een specifieke regeling voor het handelen van de lokale overheid in
het kader van de decentralisatie van het Rijk aan de gemeenten van de verantwoordelijkheid voor
onderwijshuisvesting (de zogenaamde lex specialis).
De uitgaven en ontvangsten voor de voorzieningen in de onderwijshuisvesting blijven buiten
beschouwing bij de toepassing van de overschrijdingsregeling en evenzo vallen deze niet onder de
reikwijdte van de verordening financiële gelijkstelling. Hierop zijn afzonderlijke wettelijke
bepalingen van toepassing (lex specialis) waarbij overigens ook het beginsel van de gelijke
Zoals gezegd heeft gemeente de mogelijkheid om via een verordening gericht aanvullend
(financieel) beleid te voeren voor zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs binnen de
gemeente. De essentie van de verordening is dat wordt aangegeven welke voorzieningen deel
uitmaken van de verordening, hoe voorzieningen kunnen worden aangevraagd en in welke vorm en
onder welke voorwaarden de voorzieningen ter beschikking kunnen worden gesteld. Met het oog op
de financiële beheersbaarheid is het daarbij zaak om de voorzieningen zelf en de condities
waaronder aanspraak wordt gemaakt op de voorziening, zo helder mogelijk te formuleren.
Onder deze condities kan ook een budgettaire randvoorwaarde (werken met een subsidieplafond)
Bij de toepassing van de verordening mag geen onderscheid worden gemaakt tussen openbaar en
bijzonder onderwijs en wordt voorzien in een behandeling van scholen naar dezelfde maatstaf. Dit
laatste wil zeggen dat de gemeente scholen die in dezelfde omstandigheden verkeren ook gelijk zal
Qua structuur en vormgeving van de verordening is aangesloten bij de opzet van de VNG-
modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs, in die zin dat de modelverordening
financiële gelijkstelling is opgebouwd uit een `romptekst' en een bijlage `voorzieningen'.
In de romp van de verordening zijn opgenomen: de competentieverdeling tussen de gemeenteraad
en het college van burgemeester en wethouders; de aanvraagprocedure, de procedures rond
beoordeling van en besluitvorming over de aanvragen, de uitvoering van toegekende voorzieningen
en de verantwoording daarover.
In de Bijlage `voorzieningen' worden in concreto de voorzieningen aangegeven en uitgewerkt die
de schoolbesturen kunnen aanvragen. Hiertoe is een stramien aangegeven aan de hand waarvan
de gemeente een voorziening formuleert.
Voor de volledigheid: de romp en de bijlagen vormen juridisch één geheel. Een wijziging van een
voorziening in de bijlage is dus aan te merken als een besluit tot wijziging van de verordening.
1.6.2 Positie van nevenvestigingen
Een gemeente kan (onderdelen) van het aanvullend beleid via de verordening ook van toepassing
verklaren op de in de gemeente gesitueerde nevenvestigingen met een hoofdvestiging in een
andere gemeente (artikel 140 zesde lid WPO, 134, zesde lid WEC en 96g, zesde lid WVO). In het
omgekeerde geval moet een gemeente die een bepaalde voorziening ter beschikking stelt aan een
aantal scholen en een van die scholen is een hoofdvestiging met een nevenvestiging in een andere
gemeente, de voorziening ook ter beschikking stellen voor deze nevenvestiging (uiteraard alleen
voor zover de nevenvestiging voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor de
1.7 Samenhang met Algemene wet bestuursrecht (subsidietitel)
Bij de opzet van de modelverordening is aangesloten op de bepalingen uit Titel 4.2 Subsidies. De
verordening plaatst de gemeente immers in een subsidiërende rol ten opzichte van
onderwijsinstellingen. In de verordening is bewust gekozen voor de termen `subsidie en
subsidiëring' en niet voor bekostiging. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het bij de
verordening gaat om aanvullend gemeentelijk beleid (discretionaire bevoegdheid). De lokale
overheid is niet verantwoordelijk voor de bekostiging van het onderwijs. Deze verantwoordelijkheid
1.7.2 Toepassing subsidietitel Awb
Uit oogpunt van harmonisatie en inzichtelijkheid heeft het voorkeur de Awb regelgeving over
subsidies ook toe te passen op het gemeentelijk handelen in het kader van de verordening
materiële financiële gelijkstelling. Daarbij speelt dat de subsidietitel uit de Awb ten opzichte van de
verordening als hogere regelgeving geldt. De gemeente is in het algemeen niet bevoegd te
handelen in strijd met hogere regelgeving. Het wettelijk kader in de onderwijswetgeving biedt ook
geen basis voor afwijking van het Awb-kader. Dit, gevoegd bij de bepaling in de Awb dat de
subsidietitel van overeenkomstige toepassing is op de bekostiging van het onderwijs (artikel 4:21,
vierde lid), leidt tot de conclusie dat de subsidietitel Awb een verplichtend karakter heeft voor de
gemeentelijke subsidiering op grond van de verordening materiële financiële gelijkstelling.
Wanneer een voorziening in de verordening betrekking heeft op de beschikbaarstelling of
subsidiering van personele uitgaven is het van belang om terdege rekening te houden met het
vraagstuk van eventueel hiermee samenhangende wachtgeldverplichtingen.
Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen:
a.de situatie waarin de gemeente de aanstelling van personeel door een schoolbestuur subsidieert,
b.de situatie waarin de gemeente fungeert als werkgever van een aantal personen die activiteiten
ten behoeve van het onderwijs verrichten.
Ad a Uitgangspunt is dat gemeenten verplicht zijn om wachtgeldkosten te subsidiëren, wanneer zij
zichzelf daartoe hebben verplicht, bijvoorbeeld in de subsidieverordening of meer specifiek in de
subsidiebeschikking. Wanneer deze zelf opgelegde verplichtingen ontbreken zijn er geen specifieke
regels aan te wijzen op basis waarvan de gemeenten anderszins zouden kunnen worden
gedwongen wachtgeld te subsidiëren. Wel is het vanzelfsprekend dat gemeenten te allen tijde de
algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen, zeker bij verlaging of beëindiging van
gemeentelijke subsidies ten gevolge waarvan wachtgeldkosten (kunnen) ontstaan.
Met name dient gewezen te worden op het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit zorgvuldigheidsbeginsel is
aan de orde indien de subsidieverstrekker zich de gevolgen van zijn besluit onvoldoende aantrekt
en de gesubsidieerde te weinig tijd heeft om zich voor te bereiden op de gewijzigde
De aankondiging voor een beleidswijziging moet dus op een dusdanig tijdstip zijn gedaan dat de
instelling voldoende tijd heeft gehad om zich op de gewijzigde omstandigheden voor te bereiden.
Ad b Op het moment dat de gemeente personen `inkoopt' ten behoeve van het onderwijs, treedt
de gemeente op als overheid, derhalve publiekrechtelijk en niet privaatrechtelijk. Dit betekent dat
bij vermindering of stopzetting de op deze personen van kracht zijnde wachtgeldartikelen van
1.8 Rechtsbescherming en overleg met het lokale scholenveld
Ten aanzien van de lokale regelgeving en uitvoering van de financiële gelijkstelling is geen
verplicht op overeenstemming gericht overleg voorgeschreven tussen gemeente en schoolbesturen.
Dit laat onverlet dat het nadrukkelijk aanbeveling verdient om over de eventuele vaststelling van
de verordening en over voorstellen met betrekking tot het op basis van de verordening openstellen
of wijzigingen van voorzieningen, overleg te voeren met alle betrokken schoolbesturen.
In de aanhef wordt aangegeven op welke bepaling uit de wet deze verordening is gebaseerd.
Indien de gemeente zelf geen openbare school in stand houdt of als openbare scholen ontbreken,
en de gemeente wenst aanvullend eigen beleid te voeren, is de wettelijke grondslag van de
verordening artikel 140 van de WPO, artikel 134 van de WEC en artikel 96g van de WVO (voor
zover de betreffende onderwijssoorten binnen de gemeente aanwezig zijn). In dit geval moet de
gemeente de verordening vaststellen.
Indien de gemeente wel openbaar onderwijs in stand houdt (integraal bestuur of een
bestuurscommissie ex artikel 83 van de Gemeentewet) is de grondslag geregeld in artikel 141 van
de WPO, artikel 135 van de WEC en artikel 96h van de WVO (voor zover de betreffende
onderwijssoorten binnen de gemeente aanwezig zijn). In dit geval kan de gemeente een
De begripsbepaling van het schoolbestuur omvat twee delen:
Schoolbestuur van een in de gemeente gelegen school (openbaar en bijzonder); Het begrip schoolbestuur omvat zowel het schoolbestuur van het openbaar als bijzonder onderwijs dat een in de gemeente gelegen school in stand houdt. Het schoolbestuur van de openbare school (al of niet door de gemeente in stand gehouden) dient dus ook op basis van de verordening aanvragen in te dienen.
gemeente; De wet stelt dat nevenvestigingen voor de toepassing van de verordening vallen onder
de verordening van de gemeente van hoofdvestiging (zie bijvoorbeeld artikel 140, zesde lid van de
WPO). Dit betekent dat het schoolbestuur van een nevenvestiging die zich bevindt in de gemeente
X, maar waarvan de hoofdvestiging is gelegen in de gemeente Y, in beginsel altijd voorzieningen
kan aanvragen voor de nevenvestiging op basis van de verordening van de gemeente Y.
De gemeenteraad kan besluiten dat in de gemeente gelegen nevenvestigingen van scholen
waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente, in aanmerking komen voor één of
meer voorzieningen die via de verordening worden opengesteld. Dit betekent dat het schoolbestuur
van de nevenvestiging ook in gemeente X voor één of meerdere voorzieningen een aanvraag op
basis van de verordening van de gemeente X kan indienen. De raad kan per voorziening bepalen of
de voorziening openstaat voor nevenvestigingen van een hoofdvestiging die zich bevindt in een
andere gemeente. De raad heeft de mogelijkheid om dit in de bijlage per voorziening aan te geven.
De voorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden aangevraagd, zijn
opgenomen in de bijlage bij deze verordening. In de bijlage wordt een bepaald stramien
gehanteerd aan de hand waarvan het begrip voorziening kan worden ingevuld. Het stramien kan
worden gezien als een `checklist' voor het formuleren van voorzieningen en bestaat uit:
I aanduiding van de voorziening;
III tijdvak waarvoor de voorziening wordt toegekend;
Uit de beschrijving van een voorziening in de bijlage kan een schoolbestuur dus opmaken of het in
beginsel in aanmerking komt voor een bepaalde voorziening en zo ja, op welke wijze de
bekostiging vervolgens plaatsvindt.
De verordening is zo geredigeerd dat het college (behoudens de weigeringsgronden in de
verordening zelf) op basis van de omschrijving van de voorziening bepaalt of een schoolbestuur al
of niet in aanmerking komt voor een voorziening. De omschrijving van de omstandigheid kan dus
ook elementen bevatten als levensvatbaarheid van de school; een bepaling dat een nevenvestiging
van een in een andere gemeente gelegen school in aanmerking kan komen voor de
voorziening of dat de voorziening alleen openstaat voor hoofdgebouwen, of juist alleen voor
De wet biedt de mogelijkheid dat de raad besluit dat het college de verordening tijdelijk kunnen
aanvullen met nieuwe voorzieningen (zie b.v. artikel 140, vierde lid van de WPO). Binnen de
verordening wordt het college deze mogelijkheid geboden.
De indieningsdatum die voor een voorziening geldt, is opgenomen bij de omschrijving van de
In de bijlage bij deze verordening worden als onderdeel van een voorziening de omstandigheden
geformuleerd op basis waarvan bevoegde gezagsorganen in aanmerking kunnen komen voor
toekenning van een voorziening. De omstandigheid waarin de school moet verkeren, is beschreven
aan de hand van toekenningscriteria. Indien een schoolbestuur niet verkeert in de benoemde
omstandigheid oftewel niet voldoet aan de toekenningscriteria voor een specifieke
voorziening, komt het schoolbestuur niet in aanmerking voor de aangevraagde voorziening
Het tijdvak is de periode waarvoor de voorziening wordt toegekend.
Een toekenning van een voorziening in de vorm van financiële middelen, is een subsidie. Op grond
van de Algemene wet bestuursrecht bestaat de mogelijkheid om voor subsidies een subsidieplafond
in te stellen. Dit instrument wordt in de verordening opgenomen om de beheersbaarheid van de
k Feitelijke beschikbaarstelling
Een voorziening kan in beginsel op twee wijzen ter beschikking worden gesteld. Ten eerste kan de
voorziening in natura ter beschikking worden gesteld. In de verordening wordt in dit verband de
term `feitelijke beschikbaarstelling' gehanteerd. Ten tweede kan de voorziening in de vorm van
financiële middelen ter beschikking worden gesteld. Het gaat dan om een subsidievaststelling.
Bij het beschikbaar stellen van financiële middelen gaat het altijd om een subsidie waarop,
hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Met de subsidievaststelling
ontstaat een definitieve aanspraak op de subsidie. De subsidie kan direct na een aanvraag van een
schoolbestuur worden vastgesteld.
Artikel 2 Subsidieplafond en verdelingsregels
Met het oog op de beheersbaarheid van de uitgaven kan de gemeenteraad bepalen dat een
subsidieplafond wordt vastgesteld voor bepaalde voorzieningen. De raad dient expliciet in de
bijlage op te nemen of per voorziening een subsidieplafond wordt gehanteerd en wat de hoogte van
Het subsidieplafond per voorziening dient ertoe om te voorkomen dat bij veel aanvragen voor een
bepaalde voorziening, de beschikbare begroting voor de voorziening in zijn totaliteit wordt
overschreden. Door toepassing van een subsidieplafond kan de raad er ook expliciet voor kiezen
om een ter beschikking te stellen bedrag lager te stellen dan feitelijk noodzakelijk is voor het
realiseren van een voorziening. Debekostiging van de voorziening kan dan worden opgevat als een
tegemoetkoming in de kosten of een stimuleringsmaatregel.
Indien de raad bepaalt dat voor een voorziening een subsidieplafond geldt, dienen ook
verdelingsregels te worden opgesteld. In de toelichting op de bijlage wordt ingegaan op de
Schoolbesturen dienen tijdig op de hoogte te zijn onder welke voorwaarden voorzieningen kunnen
worden aangevraagd. Met deze bepaling zijn schoolbesturen zes weken voor de
indieningsdatum op de hoogte welke subsidieplafonds en verdelingsregels worden gehanteerd.
Deze bepaling volgt ook uit de Algemene wet bestuursrecht waarin wordt bepaald dat het
subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is
Artikel 3 Aanvullende voorzieningen
In dit artikel wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die de wet biedt aan het college om deze
verordening tijdelijk aan te vullen met een of meerdere voorzieningen (art. 140, vierde lid WPO of
art. 134, vierde lid WEC en art. 96g, vierde lid WVO of art. 96h, vierde lid WVO).
De wet zelf bepaalt vervolgens dat de gemeenteraad binnen 12 weken na het besluit van het
college om de verordening tijdelijk aan te vullen, beslist over de bekrachtiging ervan. Indien de
gemeenteraad niet binnen 12 weken beslist, wordt de aanvulling gelijkgesteld met een aanvulling
die is bekrachtigd. Een afwijzing door de gemeenteraad van een dergelijke aanvulling, heeft geen
gevolgen voor aanvragen waarop reeds is beslist of die reeds zijn ingediend en die voorzieningen
betreffen waarop de aanvulling betrekking heeft. Op het moment dat bekrachtiging door de raad
heeft plaatsgevonden of de termijn van 12 weken is verstreken, wordt de aanvullende voorziening
opgenomen in de bijlage bij de verordening.
Naast vorenstaande procedure bepaalt de wet dat de aanvulling binnen een week na het besluit
van het college om de verordening tijdelijk aan te vullen, aan de bevoegde gezagsorganen van de
niet door de gemeente in stand gehouden scholen moet worden gezonden.
Een aanvulling zoals bedoeld in artikel 3 is doorgaans bedoeld om in geval van calamiteiten snel
een voorziening open te kunnen stellen. Vanwege de spoedeisendheid is er ten aanzien van deze
voorziening geen indieningstermijn opgenomen. Nadat de gemeenteraad de voorziening heeft
bekrachtigd of nadat de termijn van 12 weken is verstreken en de voorziening van rechtswege is
bekrachtigd, kan de voorziening alleen nog worden aangevraagd via de reguliere aanvraag-
procedure ex artikel 6. Immers, de aanvullende voorziening is na bekrachtiging door de
raad (of nadat de termijn van 12 weken is verstreken) een reguliere voorziening
Het college kan, vanwege een spoedeisend belang, ook op verzoek van één of meer van
de bevoegde gezagsorganen besluiten om de verordening aan te vullen met een voorziening. Een
verplichting is dit echter niet. Het gaat om aanvullend gemeentelijk beleid. Een schoolbestuur kan
dus niet afdwingen dat het college de verordening tijdelijk aanvult met een voorziening.
Het tweede lid stelt dat het college dient aan te geven onder welke omstandigheden
schoolbesturen in aanmerking kunnen komen voor de voorziening. Het ligt voor de hand dat hierbij
het stramien van de bijlage wordt gevolgd. Op deze wijze kan, indien de raad de voorziening
bekrachtigt, op relatief eenvoudige wijze de voorziening worden ingepast in de verordening.
De wet stelt dat het college verplicht is om jaarlijks een overzicht bekend te maken van de op
grond van de verordening toegekende voorzieningen. Dit moet gebeuren in een van overheidswege
uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
In de verordening is ervoor gekozen om de bevoegde gezagsorganen die vallen onder de reikwijdte
van deze verordening, rechtstreeks te informeren over de op grond van de verordening toegekende
voorzieningen. Hiermee wordt een praktische invulling gegeven aan de mogelijkheid om via ‘een
andere geschikte wijze' het overzicht te publiceren.
In de praktijk kan dit erop neer komen dat in het kader van het reguliere overleg tussen de
gemeente en de schoolbesturen een dergelijk overzicht wordt toegezonden.
Het college dient een overzicht te geven van voorzieningen die in de afgelopen 12 maanden zijn
toegekend. Dit overzicht bevat:
Artikel 5 Toevoegen, wijzigen en intrekken
Op het moment dat de raad voor de eerste keer de verordening vaststelt, wordt tegelijkertijd in de
bijlage bij de verordening een aantal voorzieningen opgenomen. De raad kan ten allen tijde de
verordening wijzigen. Om richting schoolbesturen tijdig duidelijk te maken welke voorzieningen
onder welke condities kunnen worden aangevraagd, is bepaald dat zes weken voor de
indieningsdatum wijzigingen van de verordening (die leiden tot een wijziging met betrekking tot de
voorzieningen) moeten worden bekendgemaakt.
Deze bepaling impliceert ook dat op het moment dat de raad aanvullende voorzieningen
bekrachtigt en opneemt in de bijlage (en daarmee een wijziging van de verordening doorvoert), dit
binnen zes weken voor de indieningsdatum moet worden bekendgemaakt. Indien een voorziening
wordt toegevoegd, gewijzigd of ingetrokken, wordt feitelijk daarmee de bijlage bij de verordening
aangepast waar de voorziening wordt genoemd. Aangezien de bijlage en de verordening zelf
juridisch bezien een geheel vormen, dient een wijziging van de bijlage altijd opgevat te worden als
een wijziging van de verordening.
Op basis van artikel 139 van de Gemeentewet dienen verordeningen bekend te worden gemaakt
voordat deze rechtskracht verkrijgen. Dit artikel specificeert deze algemene bepaling in die zin dat
de bekendmaking is gekoppeld aan de indieningsdatum. Hiermee wordt bereikt dat voorafgaand
aan de aanvraagprocedure voor schoolbesturen duidelijk is welke voorzieningen onder welke
voorwaarden kunnen worden aangevraagd. Indien voor een voorziening is bepaald dat een
indieningsdatum niet noodzakelijk is en de raad wijzigt deze voorziening (of voegt een dergelijke
voorziening toe), moet deze op basis van artikel 139 van de Gemeentewet bekend worden
gemaakt voordat de wijzigingen rechtskracht verkrijgen.
Koppeling met gemeentelijke begrotingscyclus
De procedure van toevoegen, wijzigen of intrekken van een voorziening kan worden gekoppeld aan
het tijdstip van de behandeling van de gemeentebegroting. Er zijn drie verschillende scenario's
Tijdens de voorbereiding van de begroting worden gelijktijdig voorstellen ontwikkeld voor aanpassing van de verordening. De besluitvorming kan dan gelijktijdig met de begrotingsbehandeling plaatsvinden. Het college van burgemeester en wethouders kan daartoe een uitgewerkt voorstel (conform het stramien zoals dat wordt gehanteerd in de bijlage) indienen bij de raad waarna besluitvorming kan plaatsvinden.
Tijdens de begrotingsbehandeling wordt door de raad of door burgemeester en wethouders kenbaar gemaakt dat een wijziging van de verordening wenselijk is. In het algemeen lijkt het niet mogelijk dat de verordening tijdens dezelfde raadsvergadering nog wordt gewijzigd. In de regel zal dan in de eerstvolgende raadsvergadering de verordening worden gewijzigd. Om schoolbesturen tijdig de mogelijkheid te bieden om aanvragen voor te bereiden en in te dienen, is bepaald dat uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum de wijziging van de verordening wordt bekendgemaakt. De uiterste datum van bekendmaking van een wijziging zal in de regel medio december zijn (uitgaande van een indieningsdaturn van 1 februari).
Hoewel de algemene lijn is dat een wijziging van de verordening wordt behandeld in het kader van de gemeentebegroting waardoor de financiële consequenties van het eigen gemeentelijk beleid voor het onderwijs nadrukkelijk worden betrokken bij de afweging door de raad, wordt dit niet voorgeschreven. De raad kan ten allen tijde besluiten tot het wijzigen van de verordening. Wel dient de bepaling in acht te worden genomen dat zes weken voor de indieningsdaturn, de wijziging moet zijn bekendgemaakt.
De raad kan op het moment dat de voorziening wordt gewijzigd of toegevoegd, bepalen dat een
andere indieningsdatum wordt gehanteerd, eventueel alleen voor het eerste jaar. De andere datum
wordt dan opgenomen in de bijlage bij de betreffende voorziening.
Het intrekken van een voorziening verdient extra aandacht. Het intrekken van een voorziening
moet ‘tijdig' worden bekendgemaakt. Afhankelijk van bijvoorbeeld de duur van de subsidie, de
bedragen en de consequenties voor schoolbesturen dient een redelijke termijn te worden
gehanteerd. Als variant zou het zelfs wenselijk kunnen zijn om een afbouwregeling te
treffen, in die zin dat in de loop van een aantal jaren steeds minder subsidie ter
Een schoolbestuur dat een voorziening wenst, kan deze voorziening aanvragen bij het college. Dit
moet geschieden voor de indieningsdatum zoals die is geformuleerd in de bijlage bij de gewenste
voorziening. Voorzieningen worden in het algemeen toegekend voor schooljaren. Om voor het
schooljaar de aanvraagprocedure te hebben afgerond, lijkt een indieningsdatum van omstreeks 1
februari voor de hand te liggen. De keuze voor deze indieningsdatum is gebaseerd op drie
De indieningsdatum is een fatale datum. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat bij hantering
van een subsidieplafond de verdeling van het budget over alle bevoegde gezagsorganen, niet
plaats kan vinden omdat een van de aanvragen nog moet worden ingediend.
Desgewenst kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat bevoegde gezagsorganen die een
aanvraag wensen in te dienen, gebruik moeten maken van een standaardformulier. Een dergelijk
standaardformulier zou opgebouwd kunnen worden aan de hand van de gegevens die het
schoolbestuur moet overleggen bij de aanvraag.
Bij de aanvraag dient een aantal gegevens dat noodzakelijk is voor de beoordeling van de
aanvraag te worden bijgevoegd. De bepaling is opgebouwd uit een opsomming van enkele
gegevens die bij elke aanvraag moet worden vermeld. Uit de omschrijving van de voorziening in de
bijlage kan namelijk worden opgemaakt welke toekenningscriteria gelden en daarmee welke
additionele gegevens noodzakelijk zijn om te beoordelen of een schoolbestuur in de omstandigheid
verkeert dat het aanspraak kan maken op een voorziening.
Indien de voorziening wordt gevraagd voor de school als zodanig, wordt gevraagd naar de naam
van de school en de schoolsoort. Indien de voorziening ter beschikking wordt gesteld aan het
schoolbestuur als zodanig is dit niet noodzakelijk. Als bijvoorbeeld de gemeente schoolbesturen
aanvullend wenst te faciliteren voor het voorbereiden en voeren van het overleg in het kader van
het lokaal onderwijsbeleid, kan volstaan worden met het vermelden van de naam en het adres van
het schoolbestuur, de dagtekening, de voorziening die wordt gevraagd en een gemotiveerde
onderbouwing dat wordt voldaan aan de toekenningscriteria bij de gevraagde voorziening.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat het bestuursorgaan, voordat kan worden
overgegaan om de aanvraag buiten behandeling te laten, het schoolbestuur de mogelijkheid moet
bieden om de aanvraag binnen een redelijke termijn te completeren. In dit lid is een termijn van
drie weken opgenomen. Indien het schoolbestuur geen gebruik maakt van deze termijn, of nog
onvoldoende informatie geeft, voorziet de verordening er in dat het college de desbetreffende
aanvraag buiten behandeling laat.
De Algemene wet bestuursrecht bepaalt bovendien dat een besluit van het college om de aanvraag
niet te behandelen aan de aanvrager moet worden bekend gemaakt. De bekendmaking
vindt plaats binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde
termijn ongebruikt is verstreken (vgl. art. 4:5, lid 4 Awb).
Nadat aanvragen voor een of meerdere voorzieningen voor de indieningsdatum zijn ingediend,
beschikt het college binnen 12 weken op de aanvraag. Het college heeft dus in beginsel drie
maanden om op aanvragen te beschikken. De termijn is zo gekozen dat binnen deze termijn de
verzoeken die onvolledig zijn nog kunnen worden gecompleteerd (ingevolge artikel 6, derde lid,
dient het schoolbestuur binnen drie weken de aanvraag te completeren). De completering moet
dus binnen de 12 weken plaatsvinden. Dit is ook noodzakelijk omdat over alle aanvragen voor een
voorziening op een moment moet worden beslist door het college in verband met een eventueel
subsidieplafond. Op dit moment moet namelijk worden beoordeeld of de gezamenlijke aanvragen
het subsidieplafond overschrijden.
Tevens wordt in dit lid bepaald dat in die gevallen waarin geen indieningsdatum wordt gehanteerd,
de termijn waarbinnen het college een beschikking moet afgeven op 12 weken na ontvangst van
Indien het college dit noodzakelijk acht kan de termijn van 12 weken, met vier weken worden
verlengd. Dit moet gemotiveerd worden medegedeeld aan de betrokken schoolbesturen.
In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen die het college in ieder geval in acht neemt bij
het afgeven van een beschikking op een aanvraag om in aanmerking te komen voor een
voorziening. In weigeringsgrond genoemd in onderdeel a (`de gewenste voorziening is geen
voorziening in de zin van deze verordening') komt tot uitdrukking dat de voorzieningen die in de
verordening zijn opgenomen uitdrukkelijk limitatief zijn.
Daarnaast dienen aanvragen te worden getoetst aan de toekenningscriteria zoals deze per
voorziening zijn vastgesteld. De bijlage bij de verordening bevat de voorzieningen en een
omschrijving van de omstandigheid waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor de
voorziening. Indien een aanvraag van een schoolbestuur tot toekenning van een voorziening niet
voldoet aan één of meerdere van de toekenningscriteria, dient de gewenste voorziening te worden
In onderdeel c is de mogelijkheid opgenomen om een voorziening te weigeren als de subsidie die is
gemoeid met het ter beschikking stellen van de voorziening, is uitgeput.
Artikel 9 Inhoud beschikking tot toekenning; betaling
In beginsel kan op twee wijzen een voorziening ter beschikking worden gesteld: in `natura' of
`financiële middelen' die het schoolbestuur vervolgens moet aanwenden voor de realisatie van de
toegekende voorziening. Indien financiële middelen ter beschikking worden gesteld, gaat het altijd
om een subsidie in de zin van de Awb.
Bij het ter beschikking stellen van subsidies, kunnen twee lijnen worden gevolgd. Het
bestuursorgaan kan meteen overgaan tot het vaststellen van een subsidie. Dit is de lijn die in deze
verordening wordt gehanteerd. Het schoolbestuur aan wie de voorziening wordt toegekend,
krijgt hiermee een definitieve aanspraak op de subsidie.
Indien de gemeente de vaststelling van een subsidie voor een voorziening vooraf wil laten gaan
door een beschikking tot subsidieverlening dan moet op grond van de Awb de figuur van
subsidieverlening in de verordening worden verankerd. Het college maakt dan gebruik van de
mogelijkheid om eerst een voorwaardelijke aanspraak op een subsidie open te stellen (de
subsidieverlening) en pas later definitief de hoogte van de subsidie vast te stellen (de
Voor de meeste voorzieningen ligt een directe vaststelling van de subsidie voor de hand (waarmee
een aanzienlijke vermindering van de bestuurslasten wordt bewerkstelligd). Het direct vaststellen
van de subsidie ligt voor de hand bij relatief eenvoudige voorzieningen waarvan het subsidiebedrag
vooraf kan worden bepaald en voor voorzieningen waarvoor een subsidieplafond geldt. Immers, bij
een subsidieplafond is de hoogte van de subsidie bekend bij de toekenning.
Het hanteren van het systeem van verlening voorafgaand aan de vaststelling ligt voor de hand bij
voorzieningen waarbij het om relatief grote bedragen gaat (bijvoorbeeld personeel) en bij
voorzieningen waarbij de hoogte van het subsidiebedrag bij de toekenning nog niet vaststaat
(bijvoorbeeld indien in de periode tussen verlening en vaststelling nog activiteiten moeten worden
uitgevoerd waarvan de hoogte van de subsidie afhankelijk is).
De beschikking tot toekenning van een voorziening dient in ieder geval een aantal elementen te
De beschikking bevat de periode waarvoor de voorziening is toegekend, een omschrijving van de
wijze waarop het schoolbestuur uitvoering dient te geven aan de voorziening en een omschrijving
van het doel waarvoor de voorziening ter beschikking is gesteld. De wijze van uitvoering kan meer
of minder gedetailleerd zijn. De wijze van uitvoering is een verplichting waaraan het schoolbestuur
moet voldoen. Indien het schoolbestuur niet aan deze verplichtingen voldoet, kan de voorziening
geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd op grond van artikel 13.
Hier is bepaald dat beschikkingen tot subsidievaststelling een aantal extra gegevens dienen te
bevatten. Ten eerste dient het bedrag van de subsidie te worden aangegeven. Deze bepaling volgt
uit de Awb. De middelen die worden toegekend zijn doeluitkeringen. Het college mag dan ook
verlangen dat het schoolbestuur aangeeft dat de toegekende middelen zijn besteed aan het doel
waarvoor ze zijn bestemd. In de beschikking kan dan ook worden verwoord op welke wijze het
schoolbestuur verantwoording dient af te leggen over de besteding van middelen.
Afhankelijk van de toegekende voorziening kan de rekening en verantwoording meer en minder
zwaar worden opgezet. Daarnaast kan de beschikking aangeven dat de Awb van toepassing is en
welke eventuele afwijkingen er van kracht zijn.
Artikel 10 Intrekken of wijzigen beschikking; terugvordering
In dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de Awb: deze kent een uitgebreide subsidietitel.
In het kader van deregulering is het wenselijk de Awb rechtstreeks toe te passen.
Artikel 11 Verbod tot vervreemding
Met dit artikel wordt voorkomen dat bepaalde aan een schoolbestuur toegekende voorzieningen
worden vervreemd door het schoolbestuur zonder dat toestemming van het college is verkregen.
Uitzondering wordt gemaakt voor een bestuursoverdracht. Bij een bestuursoverdracht vindt
formeel ook eenvervreemding van de voorzieningen plaats. Hiervoor is echter geen
toestemming van het college noodzakelijk.
Artikel 12 Informatieverstrekking
In deze bepaling is voorzien in de mogelijkheid dat het college nog nadere gegevens aan het
schoolbestuur kan vragen. Weliswaar voorziet de verordening in eenprocedure voor die situatie
dat een aantal gegevens ontbreekt bij de aanvraag; er kan echter ook een situatie
ontstaan waarin het college om een nadere toelichting vraagt van hetgeen bij de
aanvraag aan gegevens is bijgevoegd. Ook is het mogelijk dat het college tijdens de
uitvoering nadere gegevens wenselijk acht, bijvoorbeeld indien het college toepassing
wil geven aan de mogelijkheid om de (toekenning van een) voorziening in te trekken of