Organisatie | Gelderland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels voor ruimte Regels Ruimte voor Gelderland 2016 |
Citeertitel | Regels Ruimte voor Gelderland 2016 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | monumenten, subsidies, zorg en welzijn, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, natuur en landschap, bodem, stedelijke vernieuwing, huisvesting, gemeenten, toezicht, jeugdzorg, agrarische sector, sociale participatie, economische zaken, recreatie, cultuur, milieu, waterschap, archief, ouderenzorg, bestuurlijke organisatie |
De paragraaf 6.25 en de artikelen 6.34.9 en 6.34.10 treden in werking met ingang van 1 april 2018.
De paragraaf 6.12 treedt in werking met ingang van 17 april 2018.
Algemene subsidieverordening Gelderland 2016, artikel 2
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2018 | 01-09-2018 | paragraaf 2.7, 2.13, 3.3, 3.12, 3.13, 6.12, 6.12a, 6.13, 6.24, 6.25, 6.26, 6.26.1, 6.26.2, 6.26.3, 6.26.4, 6.26.5, artikel 2.8.6, 2.8.7, 2.8.11, 2.10.3, 2.10.5, 2.11.2, 2.12.1, 2.13.1, 2.13.2, 2.13.4, 2.13.8, 3.4.4, 3.12.1, 3.12.2, 3.12.3, 3.12.4, 3.12.5, 3.12.6, 3.12.7, 3.12.8, 3.12.9, 3.12.10, 3.13.1, 3.13.2, 3.13.3, 3.13.4, 3.13.5, 3.13.6, 3.13.7, 3.13.8, 3.13.9, 4.4.2, 4.4.4, 4.8.5, 4.8.11, 6.1.1, 6.12.1, 6.12.2, 6.12.3, 6.12.4, 6.12.5, 6.12.6, 6.12.7, 6.12.8, 6.12.9, 6.12a.1, 6.12a.2, 6.12a.3, 6.12a.4, 6.12a.5, 6.12a.6, 6.12a.7, 6.12a.8, 6.12a.9, 6.13.1, 6.13.2, 6.13.3, 6.13.4, 6.13.5, 6.13.6, 6.13.7, 6.24.1, 6.24.2, 6.24.3, 6.25.1, 6.25.2, 6.25.3, 6.25.4, 6.25.5, 6.25.6, 6.25.7, 6.25.8, 6.25.9, 6.25.10, 6.25.11, 6.25.12, 6.25.13, 6.25.14, 6.26.1.1, 6.26.1.2, 6.26.2.1, 6.26.3.1, 6.26.3.2, 6.26.3.3, 6.26.3.4, 6.26.3.5, 6.26.4.1, 6.26.4.2, 6.26.4.3, 6.26.4.4, 6.26.4.5, 6.26.5.1, 6.26.5.2, 6.34.9, 6.34.10, 6.35.1, 6.35.2, 6.35.3, 6.35.4, 6.35.5, 6.35.6, 6.35.7, 7.6.4, toelichting | 20-03-2018 | 2017-017407 | |
01-01-2018 | 01-05-2018 | paragraaf 2.5, 2.6, 2.13, 3.2, 3.5, 3.11, 4.7, 4.11, 5.6, 6.30, 8.2, artikel 2.12.9, 2.13.1, 2.13.2, 2.13.3, 2.13.4, 2.13.5, 2.13.6, 2.13.7, 2.13.8, 3.5.1, 3.5.2, 3.5.3, 3.5.4, 3.5.5, 3.5.6, 3.5.7, 3.5.8, 3.5.9, 3.8.1, 3.11.1, 3.11.2, 3.11.3, 3.11.4, 3.11.5, 3.11.6, 3.11.7, 3.11.8, 3.11.9, 3.11.10, 4.1.1, 4.2.1, 4.2.2, 4.2.4, 4.2.5, 4.2.6, 4.3.2, 4.3.4, 4.3.5, 4.3.6, 4.3.8, 4.4.2, 4.4.3, 4.4.5, 4.4.6, 4.4.7, 4.4.8, 4.5.2, 4.5.3, 4.5.6, 4.5.7, 4.6.1, 4.6.2, 4.6.3, 4.6.4, 4.6.5, 4.7.1, 4.7.2, 4.7.3, 4.7.4, 4.7.5, 4.7.6, 4.8.1, 4.8.2, 4.8.3, 4.8.5, 4.8.6, 4.8.8, 4.9.1, 4.9.2, 4.9.3, 4.9.6, 4.9.7, 4.9.8, 4.9.11, 4.10.4, 4.10.6, 4.10.9, 4.12.2, 4.12.4, 4.12.7, 4.13.8, 5.1.1, 6.26.13, 6.30.1, 6.30.2, 6.30.3, 6.30.4, 6.30.5, 6.34.9, 6.35.7, 8.2.1, 8.2.2, 8.2.3, 8.2.4, 8.2.5, 8.2.6, 8.2.7, 8.2.8, toelichting | 14-11-2017 | 2017-013204 | |
06-10-2017 | 01-01-2018 | paragraaf 2.10, 6.8, 6.9, 6.10, 6.11, 2.12, 3.5, 6.23, 6.34, 6.35, 7.10, artikel 4.13.2, 4.13.3, 4.13.4, 4.13.5, 4.13.6, 4.13.7, 4.13.8, 6.1.1, 6.10.1, 6.10.2, 6.10.3, 6.10.4, 6.10.5, 6.11.1, 6.11.2, 6.11.3, 6.11.4, 6.18.4, 6.26.2, 6.26.4, 6.26.5, 6.26.6, 6.26.7, 6.26.9, 6.26.11, 6.26.12, 6.26.13, 6.33.7, 6.34.1, 6.34.2, 6.34.3, 6.34.4, 6.34.5, 6.34.6, 6.34.7, 6.34.8, 6.34.9, 6.35., 6.35.2, 6.35.3, 6.35.4, 6.35.5, 6.35.6, 6.35.7, 6.25.1, 6.25.5, 6.25.11, 7.1.1, 7.4.1, 7.4.2, 7.4.3, 7.4.5, 7.4.6, 7.4.7, 7.4.8, 7.4.9, 7.5.1, 7.5.2, 7.5.4, 7.5.5, 7.5.6, 7.5.7, 7.10.1, 7.10.2, 7.10.2, 7.10.3, 7.10.4, 7.10.5, 7.10.6, 7.10.7, toelichting | 26-09-2017 | 2017-009899 | |
01-07-2017 | 06-10-2017 | artikel 1.3.9, 1.4.4, 2.4.7, 2.4.8, 2.7.7, 2.8.1, 2.8.3, 2.8.7, 2.11.1, 2.11.2, 2.11.3, 2.11.4, 2.11.6, 2.11.7, 2.11.8, 2.11.10, 3.9.1, 3.9.2, 3.9.3, 3.9.4, 3.9.5, 3.9.6, 3.9.7, 3.10.1, 3.10.2, 3.10.3, 3.10.3, 3.10.4, 3.10.5, 3.10.6, 3.10.7, 5.9.2, 6.1.1, 6.22.1, 6.22.2, 6.22.5, 6.25.1, 6.25.5, 6.25.11, 6.25.12, 6.27.7, 7.1.1, 7.2.1, 7.2.2, 7.2.3, 7.2.4, 7.2.5, 7.2.6, 7.2.8, 7.2.9, 7.2.11, 7.6.5, paragraaf 3.9, 3.10, 6.8, 6.9, toelichting | 06-06-2017 | 2017-005415 | |
12-04-2017 | 01-07-2017 | artikel 2.4.4, 2.10.7, 6.25.5, 6.26.5 | 04-04-2017 | 2017-000145 | |
15-03-2017 | 12-04-2017 | artikel 2.4.2, 2.4.4, 2.4.6, 2.10.1, 2.10.2, 2.10.3, 2.10.6, 2.10.7, 2.10.8, 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.5, 3.2.6, 3.2.7, 3.6.1, 6.3.4, 3.8.1, 3.8.2, 3.8.3, 3.8.4, 3.8.5, 4.1.1, 4.8.9, 4.10.1, 4.10.2, 4.10.3, 4.10.4, 4.10.5, 4.10.6, 4.10.7, 4.10.8, 4.10.9, 4.11.4, 4.11.8, 4.13.1, 4.13.2, 4.13.3, 4.13.4, 4.13.5, 4.13.6, 4.13.7, 4.13.8, 5.1.1, 5.7.6, 5.10.4, 5.11.1. 5.11.2, 5.11.2, 5.11.3, 5.11.4, 5.11.6, 5.11.7, 5.11.10, 5.11.11, 6.1.1, 6.12.1, 6.12.2, 6.12.3, 6.12.4, 6.12.5, 6.12.6, 6.12.7, 6.12.8, 6.12.9, 6.12a.1, 6.12a.2, 6.12a.3, 6.12a.4, 6.12a.5, 6.12a.6, 6.12a.7, 6.12a.8, 6.25.1, 6.25.2, 6.25.3, 6.25.4, 6.25.5, 6.25.6, 6.25.7, 6.25.8, 6.25.9, 6.25.10, 6.25.11, 6.26.1, 6.26.2, 6.26.3, 6.26.4, 6.26.5, 6.26.6, 6.26.6, 6.26.7, 6.26.8, 6.26.9, 6.26.10, 6.26.11, 6.26.12, 6.26.13, 6.33.1, 6.33.2, 6.33.3, 6.33.4, 6.33.5, 6.33.6, 6.33.7, paragraaf 2.10, 3.2, 3.8, 4.10, 4.13, 6.2, 6.12a, 6.25, 6.26, 6.33, toelichting | 21-02-2017 | 2017-000145 | |
01-01-2017 | 15-03-2017 | artikel 1.1.1, 1.3.3, 1.3.9, 2.8.6, 2.9.3, 3.1.1, 4.1.1, 4.4.3, 4.4.9, 4.6.2, 4.12.2, 4.12.3, 4.12.4, 4.12.5, 4.12.6, 4.12.7, 4.12.8, 5.1.1, 5.2.1, 5.4.2, 5.4.3, 5.4.4, 5.4.5, 5.4.6, 5.7.5, 5.7.6, 6.1.1, 6.10.1, 6.10.2, 6.10.3, 6.10.4, 6.10.5, 6.10.6, 6.25.1, 6.25.3, 6.25.6, 6.25.7, 6.25.8, 6.27.2, 6.27.6, 8.1.2, 8.1.3, 8.1.5, 8.1.6, 8.1.7, paragraaf 2.4, 2.11, 3.3, 3.4, 3.5, 4.10, 5.2, 6.10, 6.22, 6.23, 6.26, hoofdstuk 7, toelichting | 06-12-2016 | 2016-014776 | |
01-10-2016 | 31-12-2016 | wijziging regeling | 13-09-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 5167 | zaaknummer 2016-009453 | |
16-09-2016 | 01-01-2016 | 01-10-2016 | wijziging regeling | 08-12-2015 Provinciaal Blad 2016 nr. 5117 | zaaknummer 2015-013248 |
13-07-2016 | 16-09-2016 | wijziging regeling | 05-07-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 4032 | zaaknummer 2016-007457 | |
02-06-2016 | 01-06-2016 | 13-07-2016 | wijziging regeling | 24-05-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 3144 | zaaknummer 2016-005524 |
01-05-2016 | 02-06-2016 | wijziging regeling | 12-04-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 2422 | zaaknummer 2016-004044 | |
23-03-2016 | 01-05-2016 | wijziging regeling | 08-03-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 16076 | zaaknummer 2016-002773 | |
22-03-2016 | 01-02-2016 | 23-03-2016 | wijziging regeling | 12-01-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 1608 | zaaknummer 2015-013248 |
01-01-2016 | 22-03-2016 | nieuwe regeling | 12-11-2015 Provinciaal Blad 2015 nr. 7586 | zaaknummer 2015-013248 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1.1 Algemene begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
directe loonkosten: het totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten (werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie en bijdrage Zorgverzekeringswet) en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;
Artikel 1.2.1 Tijdvak voor aanvragen
Gedeputeerde Staten kunnen een tijdvak vaststellen waarbinnen aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend.
Artikel 1.2.2 Indieningstermijn bij verdeelplan
Voor subsidie die wordt verleend op basis van een krachtens wettelijk voorschrift vastgesteld verdeelplan waarin tenminste de subsidieontvangers en de te ontvangen subsidiebedragen worden genoemd, wordt de aanvraag om subsidie in afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG uiterlijk zes maanden nadat het verdeelplan is vastgesteld ingediend.
Artikel 1.2.3 Inhoud van aanvraag om subsidie
Bij de aanvraag om subsidie worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:
indien de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is: de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van opbrengsten en kosten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van indiening van de aanvraag.
Paragraaf 1.3 Beslissing op de aanvraag
Artikel 1.3.3 Communautair toetsingskader
Indien de verstrekking van subsidie als een steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VwEU moet worden aangemerkt en er geen andere staatssteunoplossing voor handen is, wordt de subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun (PbEU L 352).
Geen subsidie wordt verstrekt onder toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de Landbouw groepsvrijstellingsverordening aan ondernemingen in moeilijkheden als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).
Artikel 1.3.4 Sluitende begroting
Een subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de begroting van de activiteit sluitend is.
Artikel 1.3.6 Methoden voor berekening van kosten
Onverminderd het derde lid worden de subsidiabele kosten berekend op basis van een voor de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast.
Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 1.4.3 Voortgangsrapportage
Als een subsidie boven € 25.000 niet binnen een jaar na de subsidieverlening wordt vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger, zolang de subsidie niet is vastgesteld, eenmaal per jaar verplichten om een voortgangsrapportage over te leggen.
Artikel 1.4.4 Meldingsplicht en aanleveren van bewijsstukken
De subsidieontvanger is verplicht om de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen dat de inkomsten of de uitgaven afwijken van de begroting, dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig, niet geheel of gewijzigd zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
Artikel 1.4.5 Vervreemding van goederen en rechten
De subsidieontvanger is gehouden, indien met subsidie verkregen goederen en rechten binnen vijf jaar na de subsidievaststelling worden vervreemd of anderszins aan derden ter beschikking worden gesteld, Gedeputeerde Staten hiervan in kennis te stellen en de verstrekte subsidie terug te betalen, tenzij anders bepaald.
Artikel 1.4.6 Vermogensvorming
De hoogte van de vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale opbrengsten dat gedurende de laatste tien jaar door de subsidie is gevormd.
Bij de bepaling van de waarde van het vermogen wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.
Artikel 1.4.7 In stand houden resultaten
De subsidieontvanger houdt gedurende ten minste vijf jaren na de uitvoering van de activiteiten ten behoeve waarvan de subsidie is verleend, of zolang als in de beschikking tot verlening van de subsidie is bepaald, de resultaten van de activiteiten in stand, tenzij de aard van de activiteiten zich daartegen verzet.
Artikel 1.5.1 Vaststelling van subsidies tussen € 25.000 tot € 125.000
De subsidieontvanger geeft in de verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG aan:
Paragraaf 1.6 Overige bepalingen
Artikel 1.6.1 Waarderingssubsidies
In afwijking van artikel 5, tweede lid, van de AsG kan waarderingssubsidie worden verstrekt aan natuurlijke personen.
Artikel 1.6.2 Cofinanciering EFRO
Indien subsidie wordt verstrekt als provinciale cofinanciering bij een subsidie op grond van de Uitvoeringswet EFRO, is in afwijking van artikelen 5, eerste lid, 7, 8, 9, eerste lid, 14, 17, tweede lid, 20, derde lid, 21, 29, 31 en paragraaf 7 van de AsG het bepaalde bij of krachtens de Uitvoeringswet EFRO van toepassing.
Hoofdstuk 2 Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer
Paragraaf 2.2 Ontwikkeling forten
Artikel 2.2.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 2.3 Gebiedsontwikkeling
Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de voorbereiding of uitvoering van werkzaamheden waarmee:
Paragraaf 2.4 Collectief Particulier Opdrachtgeverschap
Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
het opstellen van een projectplan voor de realisatie van een CPO-woningbouwproject, waarin een conclusie over de haalbaarheid is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een CPO-woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding; of
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a, slechts verstrekt indien de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd, de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief te verkopen of te verhuren.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, slechts verstrekt indien:
er een projectplan is waarin een conclusie over de haalbaarheid van het CPO-woningbouwproject is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een CPO-woningbouwproject;
Artikel 2.4.5 Hoogte van de subsidie
Paragraaf 2.8 Steengoed benutten – Uitvoeringsgereed en realiseren
Artikel 2.8.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
bebouwde kom: bestaand stedenbouwkundig geconcentreerd samenhangende structuur van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Bij interpretatieverschillen geldt als bebouwde kom, de bebouwingscontour van VROM uit 2005;
beeldverstorend verpauperd gebouw: een gebouw dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, en zo mogelijk ook door de slechte staat van onderhoud als gevolg van leegstand, een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads-of dorpsbeeld, dan wel van het buitengebied;
Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
een integrale gebiedsgerichte aanpak binnen de bebouwde kom, waarbij het gaat om herbestemming, transformatie of sloop van leegstaande of leegkomende gebouwen die deel uitmaken van een concrete gebiedsontwikkeling, gecombineerd met een aanpak van de openbare ruimte of het oplossen van milieuhinder voor de woon- en leefomgeving en bodemsanering;
Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder b, slechts verstrekt indien het gaat om een gebouw, liggend in een kernwinkelgebied of aanloopstraten, dat minimaal 5 jaar leeg staat, een footprint heeft van minimaal 1000 m2 en een voorgevelbreedte heeft van minimaal 25 meter.
Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder c, slechts verstrekt indien het gaat om een monument dat minimaal 3 jaar leeg staat, een footprint heeft van minimaal 500 m2 en een voorgevelbreedte heeft van minimaal 15 meter. Indien een monumentonderdeel uitmaakt van een complex, dan wordt slechts subsidie verstrekt voor maximaal twee monumenten die deel uitmaken van dit complex.
Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder d, slechts verstrekt indien er geen sprake is van een grondtransactie met derden, met uitzondering van grondtransacties ten behoeve van de aanleg van openbare ruimte of maatschappelijke doeleinden en de reductie van de woningen binnen het betreffende project minimaal 5 woningen betreft.
Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder f, slechts verstrekt indien het gaat om een gebouw dat minimaal 5 jaar leeg staat en een footprint heeft van minimaal 2000 m2 en waarbij de aanpak gericht is op het wegnemen van een ruimtelijk kwalitatief probleem, milieu- of geluidshinder of van een onveilige situatie.
Artikel 2.8.8 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd indien verlening ervan zou leiden tot lagere dan de actuele marktconforme prijzen van de grond en gebouwen in de omgeving van het project.
Artikel 2.8.9 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor:
Paragraaf 2.9 Gelderse Gebiedsopgaven
Artikel 2.9.4 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten die zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 2.9.3.
Artikel 2.9.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000.
De subsidieontvanger is verplicht om zijn kennis en bevindingen te delen op de in de aanvraag beschreven wijze, of in overeenstemming met de beschikking tot subsidieverlening indien Gedeputeerde Staten daarin een andere wijze van delen van kennis en bevindingen hebben bepaald of daarover aanvullende verplichtingen hebben opgelegd.
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag, indien deze betrekking heeft op het verrichten van subsidiabele activiteiten, waaraan door deelnemers een financiële bijdrage wordt geleverd, een document ingediend dat is ondertekend door de aanvrager en de deelnemers waaruit ten minste blijkt:
Artikel 2.9.8 Werking van het plafond
Indien voor activiteiten die zijn opgenomen in de lijst, het maximumbedrag waarvoor, op grond van enig artikel in deze Regels, subsidie kan worden verleend, niet van toepassing is verklaard, wordt het bedrag waarmee dit maximumbedrag wordt overschreden buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling of het plafond voor deze activiteiten wordt overschreden.
Paragraaf 2.10 Ondersteuning bewonersinitiatieven op het gebied van sociale samenhang
Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten van bewoners van wijken, dorpen of gemeenten die zich richten op een versterking van de samenhang binnen een bevolkingsgroep of tussen bevolkingsgroepen met inbegrip van de evaluatie daarvan.
Artikel 2.10.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 24.999.
Artikel 2.10.6 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.5 zijn komen niet voor subsidie in aanmerking kosten voor:
De subsidieontvanger is verplicht het initiatief te vermelden op de initiatievenkaart van de provincie via http://leefbaarheid.gelderland.nl en publiciteit te verzorgen over het initiatief op sociale media, waaronder in elk geval de website of de facebookpagina van de subsidieontvanger en de provincie.
Paragraaf 2.11 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden
Artikel 2.11.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van maatregelen conform bijlage 1 van het werkprogramma.
In afwijking van de artikelen 25 en 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van alle subsidies, met dien verstande dat voor subsidies tot €125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.
Paragraaf 2.12 Aanpassingen Gemeenschapsvoorziening
Artikel 2.12.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Artikel 2.12.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder b, wordt slechts verstrekt indien er een energiescan is uitgevoerd.
Subsidie wordt verstrekt aan een privaatrechtelijke rechtspersoon die blijkens zijn statuten of akte van oprichting of blijkens zijn feitelijke werkzaamheden tot taak heeft om een gemeenschapsvoorziening te beheren en om ondersteuning te bieden bij de programmatische invulling van de activiteiten binnen een gemeenschapsvoorziening.
Artikel 2.12.8 Weigeringsgronden
Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder c, wordt geweigerd indien voor de activiteit subsidie is of kan worden verstrekt op grond van de paragraaf 6.26.
Artikel 2.12.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger
De subsidieontvanger is verplicht na de realisatie van de subsidiabele activiteit een actuele lijst van doelgroepen en het activiteitenprogramma voor het eerstvolgende kalenderjaar te zenden aan Gedeputeerde Staten. Indien de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling moet indienen, maken de actuele lijst en het activiteitenprogramma daarvan onderdeel uit.
Paragraaf 2.13 Steengoed benutten – Procesondersteuning
Artikel 2.13.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:
Artikel 2.13.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.
Artikel 2.13.7 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de inhuur van externe deskundigen.
Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
NOM-renovatie: een renovatie van een woning die als rechtstreeks gevolg heeft dat de ingaande en uitgaande energiestromen voor gebouw gebonden energie (ruimteverwarming, comfort-koeling, ventilatie, monitoring, regelingen en hulpenergie voor deze installaties) bij een normaal leefpatroon op jaarbasis gelijk zijn aan of lager zijn dan nul;
scan: onderzoek waar uit moet blijken of NOM-renovatie of een NOM-Ready aanpak voor een VvE een realistische optie is dan wel, indien op basis van de scan komt vast te staan dat dit niet het geval is, een advies over welke maatregelen en welke energielabelsprong haalbaar zijn en op welke wijze dit kan worden aangepakt;
Paragraaf 3.3 Lokale hernieuwbare energieprojecten en participatie door natuurlijke personen, rechtspersonen zonder winstoogmerk en VvE’s
Artikel 3.3.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van lokale hernieuwbare energieprojecten.
Subsidie wordt verstrekt aan lokale duurzame energiebedrijven, rechtspersonen zonder winstoogmerk en VvE’s.
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een lokaal duurzaam energiebedrijf of een rechtspersoon zonder winstoogmerk een document verstrekt met een overzicht van NAW-gegevens van de deelnemende natuurlijke personen, de hoogte van het ingezette bedrag per natuurlijke persoon en een opgave van het project of de projecten waaraan de ingezette bedragen worden of zijn besteed.
Artikel 3.3.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 20% van de kosten, met een minimum van €3.500 en een maximum van €100.000.
Artikel 3.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het laten uitvoeren van een scan.
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:
Paragraaf 3.5 Stimulering energiebesparing bij bedrijven en instellingen via de Energie Prestatie Keuring
Artikel 3.5.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie als bedoeld in artikel 3.5.2, onder b, wordt slechts verstrekt indien de Omgevingsdienst een positieve verklaring over de begeleiding heeft afgegeven en er afstemming met de Omgevingsdienst heeft plaatsgevonden over de voorgenomen activiteiten in relatie tot eventuele handhavingsinspanningen.
Geen subsidie wordt verstrekt voor uitsluitend de activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, onder a.
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 3.5.2, onder b, in elk geval een verklaring van de Omgevingsdienst verstrekt waaruit blijkt dat er afstemming heeft plaatsgevonden tussen de aanvrager en de Omgevingsdienst over de begeleiding in relatie tot artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Paragraaf 3.6 Bodemverontreinigingsgegevens op orde
Artikel 3.6.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie wordt slechts verstrekt indien bij het invoeren van de bodemverontreinigingsgegevens gebruik wordt gemaakt van het uitwisselingsformat SIKB0101 of een daarvoor in de plaats tredend uitwisselingsformat.
Paragraaf 3.7 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling
De ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 3.7.1, eerste lid, onderdeel a, is verplicht het rapport openbaar te maken via internet.
Paragraaf 3.8 Omgevingsveiligheid
Artikel 3.8.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die voortvloeien uit het Gelders Uitvoeringsprogramma Omgevingsveiligheid 2018.
Subsidie wordt verstrekt aan openbare lichamen die zijn ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en die fungeren als omgevingsdiensten.
Paragraaf 3.9 Ondersteuning van gemeenten ten behoeve van toezicht op energiebesparing
Artikel 3.9.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitoefening van toezicht in 2018.
Artikel 3.9.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt € 400 per energieverbruiker waar in 2018 toezicht wordt uitgeoefend.
Paragraaf 3.10 Energieloketten 2018
Artikel 3.10.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
actieve marktbenadering: een door de aanvrager geregisseerde planmatige aanpak waarin particuliere woningeigenaren in een wijk of een buurt, of bepaalde doelgroepen in een wijk, een buurt of in de gemeente, worden benaderd om energiebesparende maatregelen aan hun woningen te treffen of hernieuwbare energie op te wekken;
Artikel 3.10.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het financieren van energieloketten
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:
een beschrijving van de wijze waarop de actieve marktbenadering wordt uitgevoerd, uitgesplitst per wijk, buurt of doelgroep en met een opgave van de te verwachten activiteiten, waarbij de inzet van social marketing afzonderlijk wordt beschreven indien deze wordt ingezet, alsmede een beschrijving van de wijze waarop relevante marktpartijen bij de aanpak worden betrokken;
Paragraaf 3.11 Voorfinanciering ontwikkelkosten
Artikel 3.11.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de inhuur van externe deskundigen ten behoeve van:
Subsidie wordt slechts verstrekt indien:
het eigen vermogen van de aanvrager ten tijde van de aanvraag en in de fase van de exploitatie voor ten minste 50% opgebracht zal worden door natuurlijke personen of door rechtspersonen waaraan voor ten minste 50% van het eigen vermogen en ten minste 50% van de zeggenschap wordt deelgenomen door natuurlijke personen door lidmaatschap, aandelen of op andere wijze, waarbij één natuurlijke persoon ten hoogste 10% van het eigen vermogen opbrengt;
Over de criteria als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met g en j, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan Oost NL, tenzij de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten of de aanvraag moet worden afgewezen omdat niet wordt voldaan aan enig ander criterium voor het verstrekken van subsidie.
Artikel 3.11.4 Weigeringsgrond
Subsidie als bedoeld in artikel 3.11.2, onder d, wordt geweigerd indien de ruimtelijke inpassing van het windpark of het zonnepark niet mogelijk is.
Paragraaf 3.12 Procesondersteuning Wijk van de toekomst
Subsidie als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder b wordt slechts verstrekt als de aanvrager een document kan overleggen waaruit blijkt:
Paragraaf 3.13 Procesondersteuning VvE’s
Artikel 3.13.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder VvE-beheerder: de onderneming die het financiële, administratieve, technische of bouwkundige beheer voor de VvE verzorgt.
Artikel 3.13.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de inhuur van een of meerdere externe deskundigen voor het begeleiden van een VvE bij het voorbereiden van een NOM- of NOM-ready renovatie, waaronder:
Subsidie wordt slechts verstrekt als de aanvrager een scan als bedoeld in paragraaf 3.4 of een vergelijkbaar onderzoek kan overleggen dat ten minste inzicht geeft in:
Artikel 3.13.7 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de inhuur van de externe deskundigen.
Artikel 3.13.8 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 35.000.
Hoofdstuk 4 Vitaal platteland, natuurbeheer en ontwikkeling natuurgebieden
Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen
Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van de Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de raad;
landbouwbedrijf: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt als bedoeld in artikel 2 onder 8 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening, Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193), niet zijnde een glastuinbouwbedrijf;
nieuwe natuur: op de ambitiekaart aangegeven nog niet ingerichte landbouwgronden of voormalige landbouwgronden aangeduid als N00.01 dan wel nog niet ingerichte natuurgronden aangeduid als N00.02, waar het natuurbeheertype of indicatieve verhouding natuurbeheertypen nog niet is gerealiseerd binnen het GNN;
PAS-gebiedsanalyses: ecologische analyse van een stikstofgevoelig PAS-Natura 2000-gebied, deel uitmakend van de passende beoordeling van de PAS, waarin herstel- en andere maatregelen zijn opgenomen die dienen ter verzekering dat de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten niet verder achteruit gaat of verbetert;
reële marktwaarde: de waarde van grond in het vrije economische verkeer op basis van een door een onafhankelijke taxateur bepaalde waardedaling van de grond die aansluit op de marktsituatie op het moment van aanvraag, ontstaan door het verschil in de marktwaarde voor en de marktwaarde na functieverandering en inrichting;
Paragraaf 4.2 Landschap en Landgoederen
Artikel 4.2.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 4.3 Faunavoorzieningen
Artikel 4.3.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de aanleg van een faunavoorziening.
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval gevoegd een GIS kaart met daarop aangegeven de faunavoorziening en het onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 4.3.2, onder c.
Paragraaf 4.4 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 4.4.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Artikel 4.4.3 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder b, komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, in aanmerking:
het negatieve waardeverschil van de gebouwen ontstaan door het verschil in reële marktwaarde van het natuurambitieterrein in combinatie met de gebouwen op het moment van aankoop en de reële marktwaarde van de combinatie van het natuurambitieterrein met de gebouwen bij feitelijke en publiekrechtelijke functieverandering van het natuurambitieterrein naar natuur, voor zover het aandeel hierin van de gebouwen betreft en blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur waarin de waarde van de gebouwen is gespecificeerd.
Artikel 4.4.6 Hoogte van de subsidie
Voor zover voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door een bestuursorgaan van een ander overheidslichaam, wordt de subsidie zoveel lager verstrekt als noodzakelijk om betaling boven de werkelijke kosten of maximale vergoeding op grond van Europese regels of deze regeling te voorkomen.
Ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt verleend indien:
gehele of gedeeltelijke sluiting van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Wet natuurbescherming gestelde regels voor soortenbescherming of voor Natura 2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen;
De subsidieontvanger is bij vervreemding, verpachting of vestiging van zakelijke rechten verplicht ingevolge deze regeling verstrekte subsidie binnen een termijn van zes maanden terug te betalen aan de provincie Gelderland, tenzij hiervan in de toestemming als bedoeld in het vierde lid ontheffing is verleend.
Binnen twaalf weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is opgenomen:
de verplichting, inhoudende dat de subsidieontvanger het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein inricht en beheert overeenkomstig het natuurbeheertype zoals voorgeschreven in het natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van de ecosystemen met de daarbij behorende soorten in gevaar brengt of verstoort; en
dat de verplichting, als bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.
Indien de subsidieontvanger ook andere economische activiteiten verricht dan de verwerving van terreinen ten behoeve van natuurbeheer als bedoeld in deze regeling, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 41 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).
Artikel 4.4.8 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling
Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, wordt in elk geval een afschrift van een schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst of een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding van de pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek verstrekt.
Paragraaf 4.5 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 4.5.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw.
Artikel 4.5.7 Communautair toetsingskader
In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 16 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening Verordening (EU), Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193).
Paragraaf 4.6 Behoud van prioritaire soorten
Artikel 4.6.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten waarvan op basis van onderzoek of gedocumenteerde veldervaringen aannemelijk is dat zij bijdragen aan het behoud van prioritaire soorten in Gelderland en dat deze activiteiten aanvullend dan wel gelijkwaardig zijn ten opzichte van de activiteiten bedoeld in het eerste lid.
Subsidie als bedoeld in artikel 4.6.1, onder a en b, wordt slechts verstrekt indien de aanvrager bij de aanvraag een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet of de daarvoor in de plaats tredende bepalingen in de Wet Natuurbescherming overlegt die ziet op het betreffende leefgebied en de betreffende soort.
Subsidie ten behoeve van onderzoek en bescherming van flora en fauna wordt slechts verstrekt voor maatregelen die uitgevoerd moeten worden in een leefgebied indien voor die uitvoering toestemming en medewerking is verkregen van de eigenaar van het leefgebied, of degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied .
Paragraaf 4.7 Rustgebieden voor ganzen
Artikel 4.7.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het bieden van rust voor trekganzen in de winter.
Paragraaf 4.8 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 4.8.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie voor Natura 2000-maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder c, wordt slechts verstrekt indien in het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan de beoogde kwaliteitsverbetering van het Natura 2000-gebied.
Subsidie voor herstelmaatregelen voor natte landnatuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder e, wordt slechts verstrekt indien in het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan herstel van de natte landnatuur binnen de gebieden aangegeven op de kaart Water en natuur van de Omgevingsvisie.
Artikel 4.8.3 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder a en b, komen voor subsidie in aanmerking:
beheerkosten voor agrarische natuurterreinen die gemaakt zijn in een periode direct voorafgaand aan de omvorming van agrarisch natuurbeheer tot natuurbeheer, waarvoor geen vergoeding voor agrarisch natuurbeheer is ontvangen, en kosten voor beheer dat nodig is na afloop van de inrichting, totdat voor de terreinen een subsidie voor natuurbeheer kan worden aangevraagd.
Voor een aanvraag tot subsidieverlening voor een programma-aanvraag dient, indien de aanvrager geen zeggenschap heeft over het natuurgebied, de aanvrager te beschikken over een verklaring waarmee de eigenaar dan wel de erfpachter instemt met de subsidieaanvraag, welke verklaring op verzoek van het bevoegd gezag dient te worden overlegd;
Artikel 4.8.10 Gescheiden boekhouding
Indien de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, ook economische activiteiten verricht, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 41 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).
Paragraaf 4.9 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 4.9.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor functieverandering.
Artikel 4.9.3 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komt in aanmerking de door een onafhankelijke taxateur bepaalde waardedaling van de grond op basis van de reële marktwaarde.
Artikel 4.9.6 Hoogte van de subsidie
Voor zover voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door een bestuursorgaan van een ander overheidslichaam, wordt de subsidie zoveel lager verstrekt als noodzakelijk om betaling boven de reële marktwaarde van de waarde van de grond als landbouwgrond of maximale vergoeding op grond van Europese regels of deze regeling te voorkomen met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.
De verplichtingen als bedoeld in het eerste lid worden uiterlijk binnen vier weken nadat de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid is tot stand gekomen op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein ingeschreven in de openbare registers.
Artikel 4.9.9 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling
Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een afschrift overgelegd van het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan.
Artikel 4.9.10 Bevoorschotting
In afwijking van artikel 21 van de AsG wordt nadat de aanvrager een afschrift heeft overgelegd van de vestiging van de kwalitatieve verplichting een voorschot uitgekeerd van ten hoogste 90%.
Paragraaf 4.10 Inrichting ten behoeve van agrarisch natuur- en landschapsbeheer
Artikel 4.10.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het aanpassen van de fysieke condities of kenmerken van percelen landbouwgrond gelegen in een leefgebied SNLG.
Subsidie wordt slechts verstrekt indien:
voor de percelen landbouwgrond een subsidie is verstrekt voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer op grond van artikel 3.2 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016 of een subsidie op grond van die regeling is aangevraagd voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer voor het volgende kalenderjaar, en
Artikel 4.10.7 Weigeringsgronden
Geen subsidie wordt verstrekt als voor de aangevraagde percelen al eerder een subsidie op grond van artikel 4.10.1 is verstrekt.
Paragraaf 4.12 Burgerbetrokkenheid bij natuur, groen en landschap
Artikel 4.12.3 Subsidiabele kosten
Voor subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, komen ook in aanmerking de kosten voor externe ondersteuning.
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, aanhef en onder a, verstrekt:
Paragraaf 4.13 Kennisontwikkeling- en overdracht duurzaam functioneren van de toplaag
Artikel 4.13.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor een project dat is gericht op:
Artikel 4.13.6 Weigeringsgrond
Subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1 onder a wordt geweigerd indien:
Artikel 4.13.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger
De subsidieontvanger stelt de opgedane kennis en ervaring beschikbaar aan een brede groep van grondgebruikers. De subsidieontvanger zal daarbij afzien van het inroepen van eventuele intellectuele eigendomsrechten. De onderzoeksresultaten zullen worden gepubliceerd op de website van de provincie en blijven daar beschikbaar gedurende tenminste vijf jaar.
Artikel 4.13.8 Communautair toetsingskader
In afwijking van artikel 1.1.3, eerste lid, worden subsidies onder deze paragraaf slechts verstrekt indien deze niet in strijd zijn met hoofdstuk I en artikel 31 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening, Verordening (EU), Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193).
Hoofdstuk 5 Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer
Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
LNG-vrachtauto: een voertuig dat een vrachtauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen is, valt onder categorie N2 of categorie N3 van Richtlijn 2007/46/EG en bij de feitelijke levering overeenkomstig de koopovereenkomst door de fabrikant als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 september 2007 (PbEU L263) is uitgerust met een motor die als hoofdaandrijving in de vrachtauto is geplaatst en uitsluitend Liquefied Bio Gas of Liquefied Natural Gas als motorbrandstof gebruikt;
Paragraaf 5.2 Infrastructuurprojecten
Artikel 5.2.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 5.3 Openbaar vervoer en regiotaxi
Artikel 5.3.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het verrichten van:
Subsidie voor het verrichten van openbaar vervoer wordt slechts verstrekt voor de duur van de concessie of voor de duur van de overeenkomst tussen de provincie en de vervoerder.
Paragraaf 5.4 Infrastructurele openbaarvervoervoorzieningen
Artikel 5.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de aanpassing of uitbreiding van infrastructuur en voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer in het gebied van de voormalige Stadsregio.
Paragraaf 5.5 Sociale veiligheid
Artikel 5.5.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten ter verbetering van de sociale veiligheid.
Paragraaf 5.7 Fietsvoorzieningen
Artikel 5.7.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Gedeputeerde Staten kunnen bij onderbesteding van het budget voor aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 5.7.1, eerste lid, onder a en b, na 1 maart tot een tweede openstelling besluiten. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op aanvragen die in een tweede openstellingsperiode worden ingediend.
Artikel 5.7.5 Beoordelingscriteria infrastructurele fietsvoorzieningen
Paragraaf 5.8 Mobiliteitsprojecten
Artikel 5.8.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor haalbaarheidsstudies, onderzoek, pilots en projecten gericht op gedragsbeïnvloeding met betrekking tot mobiliteit.
Paragraaf 5.9 Logistiek en Goederenvervoer
Artikel 5.9.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 5.10 Beter Benutten Vervolg
Artikel 5.10.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van projecten in het kader van Beter Benutten Vervolg.
Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover de projecten zijn opgenomen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bestedingsplan.
Paragraaf 5.11 Impuls goederenvervoer LNG-vrachtauto’s
Artikel 5.11.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de koop of operational lease van een of meerdere LNG-vrachtauto’s.
Subsidie kan worden verstrekt aan een vervoerder in de zin van artikel 1.1. van de Wet wegvervoer goederen of aan een verlader.
Artikel 5.11.6 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd indien de door de aanvrager aangeschafte of geleasde vrachtauto voor 1 oktober 2016 op kenteken is gezet.
Artikel 5.11.7 Aanvraag subsidieverlening
Indien de vrachtauto zal worden gebruikt of mede zal worden gebruikt voor beroepsvervoer en op de subsidieontvanger geen vrijstelling op grond van artikel 4 van het Besluit wegvervoer goederen van toepassing is, wordt bij de aanvraag een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning van de aanvrager verstrekt.
Artikel 5.11.8 Beslissing op de aanvraag
Artikel 25, eerste tot en met derde lid, van de AsG en artikel 1.3.1 zijn niet van toepassing.
Artikel 5.11.11 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling
Indien de vrachtauto wordt gebruikt of mede wordt gebruikt voor beroepsvervoer en op de subsidieontvanger geen vrijstelling op grond van artikel 4 van het Besluit wegvervoer goederen van toepassing is, wordt bij de aanvraag om vaststelling van subsidie een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning van de subsidieontvanger verstrekt.
Paragraaf 6.1 Algemene bepalingen
Artikel 6.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
arm’s length-voorwaarden: de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen die niet afwijken van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en die geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding behelzen. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;
daadwerkelijke samenwerking: samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen. Eén of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico's. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet als vormen van samenwerking beschouwd.
experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;
haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;
industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;
innovatieadviesproject: een door een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie, niet zijnde de aanvrager, ten behoeve van een innovatie verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, adviseren over een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, dan wel het verstrekken van innovatiesteun in de vorm van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteuningsdiensten als bedoeld in artikel 2, nummers 94 en 95 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;
innovatieve onderneming: een onderneming
die aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie kan aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, diensten of procedés zal ontwikkelen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden; of
waarvan de kosten voor onderzoek en ontwikkeling ten minste 10 % bedragen van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;
MKB-onderneming: een onderneming die behoort tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van artikel 2 van de bijlage bij de Aanbeveling (EG) nr. 2003/361 van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU L 124);
ondersteunende sector: de sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie of maakindustrie; startende onderneming: een kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan. Voor een onderneming die zich niet hoeft te laten registreren, kan de periode van vijf jaar geacht worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming ofwel haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten
Regionale Centra voor Technologie: de stichting Achterhoeks Centrum voor Technologie te Doetinchem, de stichting Platform Creatieve Technologie te Arnhem, de stichting RCT Rivierenland te Tiel, de stichting RCT Vallei te Ede, stichting Regionaal Nijmeegs Centrum voor Technologie te Nijmegen, stichting Innovatienetwerk Stedendriehoek te Apeldoorn, de stichting Veluws Centrum voor Technologie te Nunspeet;
Paragraaf 6.4 Verkleinen arbeidsmarktdiscrepantie in logistiek, vrijetijdseconomie, land- en tuinbouw en de creatieve sector
Paragraaf 6.10 Versterking routes voor fietsen, wandelen, mountainbiken, paardrijden, mennen en varen
Artikel 6.10.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitwerking van een businesscase voor de ontwikkeling of doorontwikkeling van een specifieke route.
Artikel 6.10.2 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor het inhuren van een externe adviseur.
Subsidie als bedoeld in artikel 6.10.1 wordt verstrekt aan een rechtspersoon die blijkens zijn statuten of akte van oprichting of blijkens zijn feitelijke werkzaamheden mede de ontwikkeling of het onderhoud van specifieke routes tot doel heeft.
Paragraaf 6.11 Marketing en promotie vrijetijdseconomie
Artikel 6.11.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 6.12 Haalbaarheidsprojecten MKB
Artikel 6.12.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een haalbaarheidsproject passend binnen het MKB-innovatiestimuleringsplan van een van de volgende topsectoren:
Artikel 6.12.4 Subsidiabele kosten
Voor zover de subsidie betrekking heeft op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek komen in aanmerking:
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het onderzoeksproject worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkend boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
Artikel 6.12.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 24.999.
Paragraaf 6.12a MIT-R&D-samenwerkingsprojecten
Artikel 6.12a.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject door een MIT-R&D-samenwerkingsverband.
Artikel 6.12a.3 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd indien een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband ten behoeve van hetzelfde MIT-R&D-samenwerkingsproject reeds subsidie heeft aangevraagd of ontvangen. Subsidie wordt voorts geweigerd indien een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond reeds subsidie heeft ontvangen.
Artikel 6.12a.4 Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
Paragraaf 6.13 Slimme en schone demonstratiefabrieken
Artikel 6.13.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het realiseren van een demonstratiefabriek.
Paragraaf 6.15 Onderzoeksinfrastructuur voor economische activiteiten
Artikel 6.15.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur waarmee economische activiteiten worden verricht.
Artikel 6.15.3 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa.
Paragraaf 6.16 Proeftuinen ten behoeve van marktintroducties
Artikel 6.16.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie als bedoeld in artikel 6.16.1, onder c, wordt slechts verstrekt indien de aanvrager daarbij voor gezamenlijke rekening en risico samenwerkt met ten minste één andere onderneming, kennisinstelling of publiekrechtelijke rechtspersoon en de voorwaarden voor de samenwerking schriftelijk zijn vastgelegd.
Artikel 6.16.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 200.000.
Paragraaf 6.18 Innovatieve starters Novio Tech Campus
Artikel 6.18.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag om subsidie zoals bedoeld in artikel 6.18.1, onder b, in elk geval een door de verhuurder en aanvrager ondertekende huurovereenkomst gevoegd waaruit blijkt dat de aanvrager voor een periode van ten minste drie jaren vanaf het moment van subsidieverlening bedrijfsruimte huurt op de Novio Tech Campus.
Paragraaf 6.22 Herstructurering van een bedrijventerrein
Artikel 6.22.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie als bedoeld in artikel 6.22.1, onder a, wordt slechts verstrekt indien er sprake is van door ondernemers en gemeente gesignaleerde ruimtelijke knelpunten op het publieke en private gedeelte van een bedrijventerrein die het optimaal functioneren van bedrijven op het bedrijventerrein bemoeilijken.
Paragraaf 6.24 Samenwerking fysieke bedrijfsomgeving
Artikel 6.24.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het opstellen van een haalbaarheidsonderzoek naar de oprichting van een rechtspersoon die het beheer van een bedrijventerrein als statutair doel heeft.
Paragraaf 6.25 Economische impact - Sportevenementen
Artikel 6.25.1 Evenementenkalender
Op aanvraag van de organisator wordt een multisportevenement of ander sportevenement voor sporters met een verstandelijke beperking op de kalender geplaatst, als het een nationaal of internationaal karakter heeft en voldoet aan de voorwaarde van het tweede lid, onder f, alsmede door aanvrager aannemelijk wordt gemaakt dat:
De vereisten van het tweede lid, onder d 2e en 3e, voor zover het de economische impact betreft, zijn niet van toepassing op een Nederlands kampioenschap voor jeugd of junioren dan wel voor sporters met een beperking, niet zijnde een verstandelijke beperking, en op wedstrijden die tenminste daarmee vergelijkbaar zijn.
Op aanvraag van de organisator kan een aansprekend internationaal evenement, dat niet voldoet aan een of meer vereisten, vermeld in het tweede tot en met vierde lid, niettemin op de kalender worden geplaatst als het uitzonderlijk van aard en omvang is en aannemelijk is dat het een zeer aanzienlijke positieve economische en maatschappelijke impact voor de provincie Gelderland zal hebben. Gedeputeerde Staten overleggen omtrent plaatsing op de kalender tevoren met Provinciale Staten of de betrokken Statencommissie.
Artikel 6.25.3 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Wanneer het sportevenement een Nederlands kampioenschap inhoudt of een wedstrijd die tenminste daarmee vergelijkbaar is, wordt subsidie als bedoeld in het eerste lid alleen verstrekt als dit een kampioenschap of wedstrijd betreft voor jeugd of junioren dan wel voor sporters met een beperking, niet zijnde een verstandelijke beperking.
Artikel 6.25.7 Hoogte subsidie sportevenement met programma van side events
De subsidie voor de uitvoering van een sportevenement bedraagt voor een Europees kampioenschap maximaal € 150.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 120.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 30.000.
De subsidie voor de uitvoering van een sportevenement voor een wereldkampioenschap maximaal € 200.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 160.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 40.000.
Artikel 6.25.8 Hoogte subsidie programma van side events
De subsidie voor de uitvoering van een programma van side events als bedoeld in artikel 6.25.6, zesde lid, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, tot ten hoogste de som van de bedragen die volgens het eerste lid ten behoeve van de afzonderlijke programma’s van side events zouden kunnen worden verkregen.
Artikel 6.25.9 Hoogte subsidie overige evenementen
De hoogte van de subsidie voor de uitvoering van sportevenementen als bedoeld in artikel 6.25.1, vijfde lid, met het daarmee samenhangende programma van side events wordt door Gedeputeerde Staten per evenement bepaald. Zij overleggen daarover tevoren met Provinciale Staten of de betrokken Statencommissie.
Artikel 6.25.10 Subsidiabele kosten
Kosten van een evenement dat wordt georganiseerd op basis van toewijzing door een landelijke of internationale organisatie, onder auspiciën waarvan nationale of internationale kampioenschappen en vergelijkbare wedstrijden worden gehouden, komen in afwijking van artikel 1.3.5, aanhef en onder b, voor subsidie in aanmerking voor zover deze zijn gemaakt na toewijzing van het evenement.
Artikel 6.25.11 Weigeringsgrond
Subsidie voor de uitvoering van een sportevenement dat ook een programma van side events inhoudt of voor uitsluitend de uitvoering van een programma van side events wordt geweigerd als het evenement of het programma van side events niet voldoet aan het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport.
Artikel 6.25.12 Aanvraag vaststelling
In afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG, dient de subsidieontvanger, op wie de verplichting rust van artikel 6.25.13, eerste lid, binnen negen maanden na afloop van de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.
Artikel 6.25.13 Verplichtingen
Behoudens ontheffing van Gedeputeerde Staten legt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor de uitvoering van een sportevenement een rapport over, waarin de resultaten van een onderzoek staan beschreven naar de economische impact van het sportevenement voor het bedrijfsleven in Gelderland. Het onderzoek moet zijn uitgevoerd met toepassing van de WESP-methodiek volgens de meest actuele richtlijn. Deze verplichting geldt niet voor evenementen, voor de subsidiëring waarvan het vereiste van economische impact niet is gesteld.
De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze paragraaf in de praktijk te evalueren.
Paragraaf 6.26 Open clubs en vitale sportparken
Subparagraaf 6.26.2 Verkenning
Subsidie als bedoeld in artikel 6.26.1, tweede lid, kan worden verstrekt aan een sportvereniging of sportparkorganisatie, die met minstens twee andere partijen uit de sector sport, onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven, wil verkennen of de ontwikkeling van een of meer open clubs of vitale sportparken haalbaar is.
Subparagraaf 6.26.3 Ontwikkeling
Subsidie als bedoeld in artikel 6.26.1, derde lid, kan worden verstrekt aan een sportvereniging of sportparkorganisatie, die een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met tenminste twee andere sportverenigingen of sportparkorganisaties en tenminste een andere partij uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven, met als doel samen te werken aan de ontwikkeling van een of meer open clubs of vitale sportparken.
Subsidie kan ook worden verstrekt aan een samenwerkingsverband zonder winstoogmerk met rechtspersoonlijkheid, waarin tenminste vier partijen, waarvan tenminste twee sportverenigingen of sportparkorganisaties en tenminste een organisatie uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven met elkaar samenwerken aan de ontwikkeling van sportverenigingen naar een open club of sportparken naar een vitaal sportpark.
Artikel 6.26.3.3 Hoogte van de subsidie
In afwijking van het eerste lid kan aan de aanvrager die subsidie heeft verkregen voor het opstellen van een ontwikkelplan voor of het realiseren van een of meer open clubs of vitale sportparken onder vigeur van deze paragraaf, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van deze bepaling, een aanvullende subsidie worden verleend.
Subsidie wordt alleen verstrekt als uit de aanvraag blijkt dat de ontwikkeling naar een of meer open clubs of vitale sportparken plaatsvindt met inachtneming van de daarover opgenomen filosofie in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport.
Artikel 6.26.3.5 Uitvoeringstermijn
De activiteiten moet binnen 30 maanden na het verlenen van de subsidie zijn voltooid.
Subparagraaf 6.26.4 Programma open clubs en vitale sportparken
Subsidie voor een programma als bedoeld in artikel 6.26.1.1, vierde lid, wordt alleen verstrekt aan een sportbond, een gemeente, een openbaar lichaam op grond van een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6.26.3.1, die met tenminste zes partijen uit de sector sport en tenminste twee partijen uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met als doel samen te werken aan de ontwikkeling van sportverenigingen naar open club of van sportparken naar vitaal sportpark.
Subparagraaf 6.26.5 Overige bepalingen
Artikel 6.26.5.1 Verlenging termijnen
Op aanvraag kunnen Gedeputeerde Staten de termijnen die in deze paragraaf worden genoemd eenmalig verlengen. De subsidieontvanger maakt daartoe gebruik van het meldingsformulier, dat hiertoe door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en te vinden is op de website van de provincie Gelderland. De aanvraag wordt ingediend voor afloop van de projectperiode.
Artikel 6.26.5.2 Verplichtingen
De ontvanger van subsidie krachtens deze paragraaf werkt mee aan door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek, erop gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze paragraaf te evalueren, door het verschaffen van daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden. Gedeputeerde Staten kunnen bij het besluit tot subsidieverlening of, als zodanig besluit niet is gegeven, bij het besluit tot subsidievaststelling nadere voorschriften opleggen over de inlichtingen, gegevens en bescheiden die door de subsidieontvanger moeten worden verstrekt.
De subsidieontvanger zal de kennis en ervaring, die hij heeft opgedaan met de krachtens subparagraaf 6.26.3 of 6.26.4 gesubsidieerde activiteiten, tijdens en na de uitvoering eigener beweging en op verzoek van Gedeputeerde Staten tot twee jaar na afloop van de subsidieperiode beschikbaar stellen aan organisaties in Gelderland op het terrein van sport, onderwijs, cultuur, welzijn en zorg.
Paragraaf 6.27 Onderwijs- en arbeidsmarktbeleid
Artikel 6.27.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
gebiedsopgaven: opgave van de provincie om aan zes deelgebieden van Gelderland, te weten de Achterhoek, de Veluwe, de regio Arnhem/Nijmegen, Food Valley (Ede/Wageningen en omgeving), de Stedendriehoek (Apeldoorn, Deventer en Zutphen en omgeving), de Gelderse Corridor (het gebied van de A15, de Betuwelijn en de grote rivieren), extra aandacht te besteden.
Subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, wordt verstrekt aan ondernemingen, onderwijs- en kennisinstellingen, gemeenten of samenwerkingsverbanden.
Onverminderd artikel 1.2.3, wordt bij de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, in elk geval een door alle deelnemers ondertekende samenwerkingsovereenkomst verstrekt, waaruit de gezamenlijke aanpak blijkt voor het verrichten van de activiteiten.
Paragraaf 6.28 Regionale talentenondersteuning
Artikel 6.28.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het oprichten of doorontwikkelen van een Regionaal Talentencentrum.
Paragraaf 6.29 Regionaal multisporttalentencentrum
Artikel 6.29.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het oprichten van een regionaal multisporttalentencentrum.
Artikel 6.29.3 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 60.000.
Paragraaf 6.30 Versterken jeugdopleiding
Artikel 6.30.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het versterken van de jeugdopleiding van sportverenigingen door opleiding in en toepassing van Long Term Athlete Development.
Artikel 6.30.3 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt per betrokken sportvereniging maximaal € 3.500 en ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
Subsidie wordt verstrekt aan sportverenigingen, kernsportbonden, gemeenten en openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Aanvrager legt bij de aanvraag een advies over van de Stichting Topsport Gelderland over de doeltreffendheid van de activiteiten.
Artikel 6.30.6 Verplichtingen ten behoeve van evaluatie
De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek, dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze paragraaf te evalueren.
Paragraaf 6.31 Talenten als ambassadeur
Artikel 6.31.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die talenten met een status de mogelijkheid geven om als ambassadeur van de sport op te treden op scholen, evenementen en bijeenkomsten met het bedrijfsleven.
Paragraaf 6.32 Samenwerking Gelderland – Lubelskie
Artikel 6.32.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 6.33 Evenwichtige vorming sporttalenten
Artikel 6.33.1 Subsidiabele activiteit en subsidieperiode
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de vorming van sporttalenten door overdracht van sportgenerieke knowhow die van belang is voor een evenwichtige ontwikkeling als sporter en leerling of student en deskundigheidsbevordering van docenten op het gebied van overdracht van sportgenerieke knowhow.
Artikel 6.33.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten tot een maximum van € 10.000,- per leerjaar.
Artikel 6.33.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten verbonden aan de inzet van deskundigen zijn subsidiabel.
Paragraaf 6.34 Sport en Innovatie
Artikel 6.34.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten, gericht op de experimentele ontwikkeling van innovatieve producten, diensten en processen voor de top- en breedtesport.
Subsidie voor een activiteit wordt alleen verstrekt als deze:
leidt tot deelnamevergroting en prestatieverbetering in de sport en verbetering van de gezondheid van top- en breedtesporters en, als afgeleide daarvan, van anderen; bij de toetsing aan dit criterium wordt in elk geval beoordeeld in hoeverre aannemelijk is dat de activiteit bijdraagt aan:
Artikel 6.34.5 Subsidiabele kosten
Subsidiabel zijn de kosten genoemd in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 6.34.7 Omvang van de subsidie
Als de subsidie wordt verleend ten behoeve van een samenwerking van middelgrote ondernemingen als bedoeld in artikel 2 van Bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, bedraagt de subsidie niet meer dan 35% van de subsidiabele kosten. Als de subsidie wordt verleend ten behoeve van een samenwerking van kleine of micro-ondernemingen als bedoeld in artikel 2 van Bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, bedraagt deze niet meer dan 45%.
De in het tweede en derde lid genoemde percentages worden met 10 procentpunten verhoogd als wordt voldaan aan tenminste een van de volgende voorwaarden:
het project behelst daadwerkelijke samenwerking:
tussen ondernemingen waarvan er ten minste één een middelgrote, kleine of micro-onderneming is als bedoeld in artikel 2 van Bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, of wordt uitgevoerd in tenminste twee lidstaten of in een lidstaat en in een overeenkomst-sluitende partij bij de EER-overeenkomst, en geen van de ondernemingen neemt meer dan 70 % van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening, of
In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidies die krachtens deze paragraaf zijn verleend, met dien verstande dat voor subsidies tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.
Artikel 6.34.10 Verplichtingen
De subsidieontvanger zal de kennis en ervaring, die hij met de activiteit heeft opgedaan, tijdens en na de uitvoering eigener beweging en op verzoek van Gedeputeerde Staten tot vierentwintig maanden na vaststelling van de subsidie delen met de provincie, gemeenten, sportbonden en andere belangstellenden.
De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek, dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze regeling te evalueren.
Paragraaf 6.35 Sportieve buitenruimte
Artikel 6.35.1 subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Artikel 6.35.3 Subsidiabele kosten
Subsidie wordt verstrekt voor de kosten van planontwikkeling, procesbegeleiding, inrichting, materiaal en organisatie.
Wanneer voor de realisering van de sportieve buitenruimte publiekrechtelijke of privaatrechtelijke medewerking van de gemeente is benodigd, wordt bij de aanvraag een brief van het gemeentebestuur overgelegd, waaruit blijkt dat de gemeente bereid is om deze medewerking te verlenen. Dit vereiste geldt niet als de gemeente deel uitmaakt van de samenwerking.
De ontvanger van subsidie realiseert de sportieve buitenruimte binnen anderhalf jaar, te rekenen vanaf de datum van subsidieverlening of, indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, vanaf de datum van subsidievaststelling. Gedeputeerde Staten kunnen deze termijn op verzoek van de subsidieontvanger één keer verlengen.
De subsidieontvanger zal de kennis en ervaring, die hij met de activiteit heeft opgedaan, tijdens en na de uitvoering eigener beweging of op verzoek van Gedeputeerde Staten tot twee jaar na de einddatum van het project beschikbaar stellen met de provincie, gemeenten, sportverenigingen en andere belangstellende derden.
De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek, dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze regeling te evalueren.
Hoofdstuk 7 Cultuur en erfgoed
Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen
Artikel 7.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
duurzaam: een wijze van uitvoering waarbij energie wordt bespaard dan wel opgewekt, (schaarse) materialen bespaard, water bespaard, een gezond binnenmilieu gecreëerd, de maatregelen niet tot vervuiling leiden, uit materialen bestaan die men kan hergebruiken of bijdragen tot een (grond)waterstand die de instandhouding van erfgoed bevordert;
Paragraaf 7.2 Producties en festivals
Artikel 7.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
kwaliteit van de productie of het festival: de kwaliteit van de artistieke dan wel de cultuurhistorische uitgangspunten en visie op de creatie, ontwikkeling en uitvoering van de productie of het festival, het vakmanschap van de uitvoerenden en inhoudelijke beschrijving van de productie of het festival;
Artikel 7.2.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Artikel 7.2.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 24.995 per productie of festival.
Een impressie van de productie of het festival wordt geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo mogelijk met geluid.
Paragraaf 7.3 Talentontwikkeling van professionals
Artikel 7.3.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het begeleiden of laten begeleiden van een professional bij de ontwikkeling van zijn artistieke kwaliteiten in het kader van de uitvoering van ten minste één artistieke productie.
Paragraaf 7.4 Functioneel gebruik erfgoed
Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, wordt slechts verstrekt indien:
Voordat een aanvraag wordt ingediend voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, kan een vooroverleg plaatsvinden aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.
Artikel 7.4.7 Niet-subsidiabele kosten
In afwijking op artikel 1.3.6 tot en met 1.3.9 voldoen de door de aanvrager opgevoerde onderhouds- en restauratiekosten aan de door Gedeputeerde Staten op 24 januari 2006 vastgestelde Lijst van subsidiabele kosten en werkzaamheden ten behoeve van de berekening van de subsidiabele instandhoudingskosten of de daarvoor in de plaats tredende lijst.
Paragraaf 7.5 Instandhouding gemeentelijke monumenten
Artikel 7.5.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een verordening voor het subsidiëren van instandhouding van gemeentelijke monumenten.
Artikel 7.5.5 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het bedrag van het subsidieplafond te delen door het totale bedrag dat de gemeenten samen in het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd in hun vastgestelde begrotingen voor de gemeentelijke monumenten hebben opgenomen. De uitkomst daarvan, uitgedrukt in procenten, wordt vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag dat iedere afzonderlijke gemeente volgens haar begroting van datzelfde jaar beschikbaar heeft voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten. Dit is de hoogte van de subsidie per gemeente.
Artikel 7.5.6 Beslissing op de aanvraag
In afwijking van artikel 26, eerste en tweede lid, van de AsG stellen Gedeputeerde Staten de subsidie die meer bedraagt dan € 25.000 vast zonder voorafgaande verlening. Artikel 1.3.1 is van toepassing op die subsidies.
De gemeente dient bij het verlenen van subsidie te bepalen dat bij werkzaamheden aan een gemeentelijk monument voldaan moet worden aan de op 24 januari 2006 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden (PB 2006/17) of daarvoor in de plaats vastgestelde voorschriften.
Paragraaf 7.6 Historische molens en stoomgemalen
Artikel 7.6.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor onderhoud en het laten draaien van historische molens en stoomgemalen.
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie een afschrift van de beschikking van het Rijk die de eigenaar heeft ontvangen op grond van de Subsidieregeling instandhouding monumenten of, in het geval het een gemeentelijk monument betreft, een meerjarig onderhoudsplan.
Paragraaf 7.7 Cultuur- en erfgoedpacten
Artikel 7.7.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een intergemeentelijk programma 2017-2020 dat is gericht op de versterking van de bovenlokale cultuur- en erfgoedparticipatie.
Subsidie wordt verstrekt aan de gemeente die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.
Paragraaf 7.8 Versterken maatschappelijke rol kleine musea
Artikel 7.8.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie als bedoeld in artikel 7.8.1, aanhef en onder a, wordt slechts verstrekt indien
het museum geregistreerd staat in het Museumregister of lid is van de coöperatie Erfgoed Gelderland.
Paragraaf 7.9 Versterken maatschappelijke rol middelgrote en grote musea
Artikel 7.9.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 7.10 Cultuur- en erfgoedparticipatie
Artikel 7.10.1 Begripsomschrijvingen
In afwijking van artikel 7.1.1, aanhef en onder e, wordt in de paragraaf onder erfgoed mede verstaan immaterieel erfgoed dat de sociale gewoonten, voorstellingen, rituelen, tradities, uitdrukkingen, bijzondere kennis en vaardigheden omvat die gemeenschappen en groepen erkennen als een vorm van cultureel erfgoed.
Artikel 7.10.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die op vernieuwende wijze bijdragen aan cultuur- of erfgoedparticipatie.
In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.
Hoofdstuk 8 Kwaliteit van het openbaar bestuur
Paragraaf 8.1 Programma Sterk Bestuur
Artikel 8.1.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 8.1.4, onder b, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling of een bij privaatrechtelijke overeenkomst geregelde samenwerking, een door de betrokken colleges vastgestelde verklaring en beschrijving van de samenwerking verstrekt.
Paragraaf 8.2 Verwijderen van drugsafval
Artikel 8.2.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager verantwoordelijk of mede verantwoordelijk is voor:
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:
Toelichting bij Regels Ruimte voor Gelderland 2016
Relatie Algemene subsidieverordening Gelderland 2016
Met ingang van 1 januari 2016 is de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 (AsG 2016) in werking. De AsG 2016 is ontstaan door samenvoeging van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998, de Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011 en de Subsidieverordening meerjarenprogramma’s Gelderland 2012. Door deze samenvoeging, waarbij tevens stappen zijn gezet in de sfeer van uniformering en deregulering, is het stelsel van subsidieregels van de provincie aanzienlijk vereenvoudigd.
De Algemene wet bestuursrecht bevat in hoofdstuk 4 een titel (4.2) voor subsidies. De doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht op het onderdeel subsidies zijn de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven, het verschaffen van rechtszekerheid voor aanvragers en het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Subsidieverstrekking vindt mede met het oog daarop plaats op wettelijke grondslag. De AsG 2016 bevat een bijlage waarop de programma’s zijn opgenomen voor de uitvoering waarvan Gedeputeerde Staten bevoegd zijn om subsidies te verstrekken en derhalve ook nadere regelste stellen. De AsG 2016 en de bijbehorende bijlage vormen de door de Algemene wet bestuursrecht vereiste wettelijke grondslag.
De AsG 2016 bepaalt in artikel 3, eerste lid, dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het nemen van besluiten omtrent subsidie indien zij daartoe in de AsG 2016, in een bijzondere verordening of bij besluit van Provinciale Staten bevoegd zijn verklaard. Indien Gedeputeerde Staten bevoegd zijn, zijn zij op grond van artikel 3, zesde lid, van de AsG 2016 tevens bevoegd om nadere regels te stellen. De Regels Ruimte voor Gelderland 2016 voorzien in die nadere regels voor de onderwerpen waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van de AsG 2016 bevoegd zijn. De nadere regels gelden voor alle besluiten omtrent subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten krachtens de ASG 2016 het bevoegde gezag zijn. Dat zijn 1) subsidies ter uitvoering van een gewoon programma (artikel 11 AsG 2016), subsidies ter uitvoering van een bijzonder programma (artikel 12 AsG 2016), 2) subsidies ten aanzien waarvan Provinciale Staten in de begroting de ontvanger en de maximale subsidie hebben vastgelegd (artikel 3, tweede lid, AsG2016), 3) besluiten tot afwijzing van incidentele subsidies (artikel 3, derde lid, AsG 2016) en 4) waarderingssubsidies (artikel 31 AsG 2016). Voor zover het betreft subsidies waarvoor niet in de hoofdstukken 2 tot en met 8 specifieke nadere regels zijn opgenomen, is de relevantie van deze bepaling gelegen in het van toepassing zijn van hoofdstuk 1 op die subsidies.
Daarnaast bevat de AsG 2016 diverse en uiteenlopende algemeen geldende bepalingen in verband met subsidieverstrekking, waaronder het uitgangspunt van subsidieverstrekking aan rechtspersonen, diverse termijnen, algemene weigeringsgronden, het Uniform subsidiekader, regels over bevoorschotting en vaststelling. Verwezen wordt op deze plaats naar de AsG 2016 en de daarbij behorende toelichting.
Bij het verstrekken van subsidie moeten de regels omtrent staatssteun in acht worden genomen. Europeesrechtelijk is vastgelegd dat staatssteun alleen is toegestaan als een uitzondering op het staatssteunverbod geldt (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Alvorens te toetsen aan het staatssteunverbod en eventuele uitzonderingen moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van staatssteun. Daarvoor gelden de volgende cumulatieve eisen:
Om te kunnen spreken van staatssteun moet aan al deze criteria zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van staatssteun.
Er is geen sprake van staatssteun als er geen economische activiteiten worden gesubsidieerd of als het grensoverschrijdend effect van de subsidie ontbreekt. Dit is het geval bij de paragrafen 2.4, 2.7, 2.10, 3.6, 3.7, 3.9, 3.12, 3.13, 4.3, 4.6, 6.11, 6.28, 6.30, 6.31, 6.32, 6.33, 7.5, 7.6, 7.7, 7.8, 7.10, 8.1 en 8.2.
De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden dan wel door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben derhalve geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 2.11 en 5.3.
De aanleg van openbare infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, straatverlichting en aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, vormt een belangrijk deel van overheidsinvesteringen bij gebiedsontwikkeling. Zolang deze infrastructuur algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers is er geen sprake van staatssteun. Voor wat betreft de aanleg of verbetering van infrastructuur ter verbetering van de sociale veiligheid geldt dat geen staatssteun optreedt zolang de infrastructuur niet commercieel wordt geëxploiteerd en algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers. Het betreft de paragrafen 2.6, 5.2, 5.4, 5.5, 5.7 en 5.10.
In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de relatie met genoemde derden zo moeten vormgeven dat geen ongeoorloofde staatssteun of schending van de aanbestedingsregels of de Wet Markt en Overheid optreedt.
Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellingsverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw de-minimisverordening en de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014, C 204/01). Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2, 2.3, 4.5, 4.7, 4.10, 4.13, 6.12, 6.12a, 6.15, 6.16, 6.18, 6.26, 6.34, 6.35, 7.2, 7.4 en 7.9.
In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels omtrent staatssteun, of zijn voorwaarden die zijn opgenomen in een goedkeurend besluit van de Europese Commissie als voorwaarden in de regels overgenomen. Op die manier wordt verzekerd dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Het betreft de paragrafen 4.4, 4.8 en 4.9. Voor aanvragen onder de paragrafen 2.8, 2.9, 2.11 en 6.25 geldt maatwerk. Voor de verschillende typen aanvragen gelden andere staatssteunoplossingen. Dit wordt per aanvraag beoordeeld.
Voor alle overige paragrafen geldt dat indien de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal € 200.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.5, 2.12, 3.3, 3.4, 4.2, 4.13, 5.8, 5.9, 6.8, 6.9, 6.10, 6.13, 6.22, 6.24, 6.27, 6.29, 7.3 en 7.4 (artikel 7.4.1, aanhef en onder a) geldt, overeenkomstig de vangnetbepaling van artikel 1.3.3, eerste lid, dat de subsidie slechts wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.
Artikel 1.3.2, zesde lid Bij subsidietenders moet op transparante wijze een onderlinge beoordeling van de aanvragen plaatsvinden. De aanvragen worden als het ware bevroren op het moment van sluiting van de openstellingsperiode. Dit betekent dat aanvragers na deze datum geen gelegenheid meer hebben om onvolledige aanvragen te completeren. De onvolledigheid kan gelegen zijn in het niet bijvoegen van verplichte bijlagen, in het niet onderbouwen van kosten van activiteiten op de begroting of het niet voldoen aan criteria die in de betrokken regels zijn opgenomen. Wanneer een onderdeel van de begroting niet is onderbouwd kan niet beoordeeld worden of de daarbij behorende actiteiten ook daadwerkelijk subsidiabel zijn. Vaste praktijk is dat aanvragers die ten minste 10 werkdagen voor de sluiting van de aanvraagperiode een aanvraag indienen, in de gelegenheid worden gesteld hun aanvraag te completeren. Aanvragers die later een aanvraag indienen, ontnemen zichzelf de mogelijkheid om aanvragen aan te vullen. Een aanvulling na de sluitingsdatum is in strijd met de transparantie van de onderlinge beoordeling van de aanvragen. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan in deze situatie praktisch gezien niet worden toegepast. Om die reden is het zesde lid opgenomen.
Artikel 2.2.1, onder e Fort Asperen - gemeente Geldermalsen - Complexnummer 531771; Fort de Nieuwe Steeg - gemeente Lingewaal - Complexnummer 531807; Fort Vuren - gemeente Lingewaal - Complexnummer 531890; Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk - gemeente Geldermalsen - Complexnummer 531760; Batterij onder Poederoijen - gemeente Zaltbommel - Complexnummer 531925; Batterij onder Brakel - gemeente Zaltbommel - Complexnummer 531918; Fort Everdingen - gemeenten Vianen en Culemborg - Complexnummers 531650 en 531840.
Artikel 2.4.1 Procesbegeleidingsactiviteiten kunnen zijn: • Het opstellen van een gezamenlijk programma van eisen van het collectief • Het opstellen schetsontwerp en bouwkostenraming • Het opstellen van het projectplan • Het begeleiden en ondersteunen van het collectief in overleg met betrokken partijen in deze haalbaarheidsfase • Het bewaken van een kostenbegroting, planning en kwaliteit
Paragraaf 2.11 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden
De middelen voor deze subsidieregeling ontvangt de provincie van het Rijk. Dat gebeurt op grond van de Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021. De contractpartners, waaronder de provincie Gelderland, krijgen op grond van deze overeenkomst een decentralisatie-uitkering zoetwatermaatregelen, ook wel Deltafondsmiddelen Zoetwater of Klimaatgelden genoemd. Deze middelen zijn bedoeld voor uitvoering van de klimaat-projecten die zijn opgenomen in “Wel goed water geven!”, het werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021.
De provincie Gelderland ontvangt over de periode 2016 – 2021 in totaal € 8.347.000 aan Deltafondsmiddelen Zoetwater. De provincie heeft het op zich genomen om met gebruikmaking van een subsidieregeling daarvan conform de bestuursovereenkomst € 880.000 beschikbaar te stellen aan Waterschap Vallei en Veluwe, € 2.220.000 aan Waterschap Rijn en IJssel en in totaal ruim € 1,0 miljoen aan veertien Gelderse en drie Utrechtse gemeenten (zie artikel 2.11.8 voor de verdeling). Paragraaf 2.11 voorziet hierin.
Subsidieverlening geschiedt onder voorwaarde dat de Rijksbijdrage ter beschikking wordt gesteld. De bevoorschotting houdt gelijke tred met het uitbetalingsritme van het Rijk aan de provincie, met uitzondering van subsidies tot €25.000. De provincie verleent de subsidie en stelt deze vast. Het RBO rapporteert over de voortgang en de eindresultaten aan het Rijk.
De Rijksbijdrage is op grond van de overeenkomst bedoeld voor activiteiten die worden uitgevoerd in de periode 2016-2021. Onderhavige regels, op basis waarvan aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend, zijn echter na 1 januari 2016 in werking getreden. Kosten gemaakt vanaf 1 januari 2016 worden daarom expliciet subsidiabel geacht.
Namens een groep van meerdere gemeenten kan één gemeente penvoerder zijn, maar bijvoorbeeld ook de regio.
De activiteiten worden uitgevoerd in de periode 2016-2021 en daarbij is het mogelijk dat een aanvrager pas na enkele jaren subsidie aanvraagt. Als uiterste datum voor het indienen van een aanvraag geldt 1 juli 2021, omdat wordt aangenomen dat maatregelen die na deze datum worden aangevraagd niet meer in 2021 kunnen worden opgeleverd. Het is tevens mogelijk dat een waterschap of gemeente niet (direct, in een keer) de maximale subsidie aanvraagt.
In dit artikel zijn de maximale subsidiebedragen per subsidieontvanger opgenomen. De subsidiebedragen per gemeente zijn vastgesteld naar rato van het bod (toegezegde eigen investering) per individuele gemeente.
Het is niet verplicht om binnen een bepaalde termijn na subsidieverlening dan wel –vaststelling te beginnen met de uitvoering van de activiteiten.
Er geldt een specifieke periode voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie als gevolg van het uitbetalingsritme van het Rijk. Met het tweede lid van dit artikel is beoogd de vaststelling van alle subsidies op overeenkomstige wijze te laten plaatsvinden.
De subsidieregeling voor Lokale Duurzame Energieprojecten (paragraaf 3.3) biedt de mogelijkheid van een subsidie voor kleinschalige energieprojecten zoals collectieve zonnedaken. Het gaat daarbij om kleinschalige projecten die relatief eenvoudig ruimtelijk inpasbaar zijn. De ontwikkeling van grootschalige lokale duurzame energieprojecten zoals windparken en zonnevelden vereisen daarentegen een kostbare en tijdrovende ruimtelijke, technische en communicatieve voorbereiding. Er is veel geld nodig om studies te laten uitvoeren, rapportages op te stellen, etc.
Om lokale energie coöperaties instaat te stellen ook dergelijke grootschalige energieprojecten te ontwikkelen is er de regeling in paragraaf 3.11. Zij voorziet in subsidie voor de kosten van de ruimtelijke voorbereiding van een windpark of een zonnepark, de technische voorbereiding daarvan en de kosten van projectleiding, marketing en communicatie.
De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening onder markconforme voorwaarden. De lening moet na realisatie (financial close) van het project worden terug betaald uit de opbrengsten van het project (doorgaans verkoop van energie en SDE+-subsidie.
Paragraaf 3.5 Stimulering energiebesparing bij bedrijven en instellingen via de Energie Prestatie Keuring
Voorbeelden van bedrijfscollectieven zijn ondernemersverenigingen, parkmanagementorganisaties en brancheorganisatie.
Aanvragen voor uitsluitend het uitvoeren van een plan van aanpak voor voorlichting worden niet gehonoreerd. Aanvragen waarbij het opstellen van een plan van aanpak wordt gecombineerd met begeleiding van bedrijven en instellingen kunnen wel voor toewijzing in aanmerking komen.
Bedrijven en instellingen die een EPK-proces ingaan, zullen zich doorgaans aan het begin daarvan aanmelden bij EPK-doorlichting (www.epk.energiecentrum.nl). Bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie worden de registraties meegezonden. Meer informatie over EPK en het register is te vinden op www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaam-ondernemen/energie-besparen/energie-prestatie-keuring-epk/stappenplan-energie-prestatie-keuring.
Paragraaf 3.11 Voorfinanciering ontwikkelkosten
Artikel 3.11.1 Onder a is de definitie van duurzaam energiebedrijf opgenomen. Daaronder vallen ook ondernemingen die weliswaar de productie van duurzame energie als doel hebben, maar die feitelijk nog in de voorbereidende fase zijn waarin de onderzoeken worden uitgevoerd waar deze paragraaf betrekking op heeft. De definities van windpark en zonnepark onder c en d zijn overeenkomstig de Omgevingsvisie. In het tweede lid is de definitie van lokaal duurzaam energiebedrijf buiten toepassing gelaten, waarvoor andere subsidiemogelijkheden bestaan.
Artikel 3.11.3 Het oogmerk van de regeling is om initiatieven van particulieren (natuurlijke personen) voor grootschalige duurzame energieprojecten te ondersteunen. Het zal vaak voorkomen dat er ook reeds bestaande ondernemingen (investeerders, ontwikkelaars of exploitanten) deelnemen aan een project. Om de particuliere inbreng niet te laten verwateren, is in het eerste lid onder c onder meer bepaald dat de natuurlijke personen ten minste 50% van de zeggenschap over de aanvrager moeten hebben. Dat wil zeggen dat zij mee beslissen over de belangrijke strategische en operationele zaken.
In de situatie dat een afzonderlijke rechtspersoon (projectrechtspersoon) wordt opgericht voor het project, geldt evenzeer dat de particuliere inbreng niet moet verwateren. Daartoe is in het eerste lid onder c als criterium opgenomen dat het eigen vermogen van de aanvrager in dat geval voor ten minste 50% wordt opgebracht door een rechtspersoon waaraan uitsluitend natuurlijke personen deelnemen. Ook de zeggenschap over de exploitatie moet in die situatie voor ten minste 50% bij de samenwerkende natuurlijke personen liggen, evenals dat de winst daar voor ten minste 50% naar toe moet gaan.
Artikel 3.11.5 bevat een omschrijving van de aanvrager die overeenstemt met de optie van een aparte projectrechtspersoon.
Voordat externe deskundigheid wordt ingeschakeld voor het technische deel, moet duidelijk zijn dat de ruimtelijke inpassing mogelijk is. Doorgaans kan dit worden bepaald aan de hand van een m.e.r. en een positief advies daarover van de Commissie MER, alsmede de bespreking daarvan in vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Door in het eerste lid te bepalen dat natuurlijke personen ook op andere wijze aangesloten kunnen zijn bij de aanvrager, wordt de mogelijk gecreëerd dat ook deelname van particuliere verenigingen en andere vormen van samenwerking tussen particulieren kunnen deelnemen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om voetbalverenigingen, wijkverenigingen en dergelijke.
Artikel 3.11.7 Het vijfde lid kan ertoe leiden dat de subsidie minder bedraagt dan 90% van de subsidiabele kosten. Dat is het geval als het aandeel van de gezamenlijke natuurlijke personen in het eigen vermogen van de aanvrager ten opzichte van eventuele investeerders of andere commerciële ondernemingen minder is dan 90%. De hoogte van de subsidie houdt gelijke tred met het genoemde percentage. Vanwege de eis in artikel 3.11.3, eerste lid onder c, dat het eigen vermogen van het aanvrager voor ten minste 50% opgebracht wordt door natuurlijke personen, is het percentage nooit minder dan 50% van de subsidiabele kosten.
Het eerste lid legt vast dat bepaalde combinaties van aanvragen mogelijk zijn. Niet mogelijk is een aanvraag waarin subsidie voor technische voorbereiding wordt gecombineerd met een aanvraag voor ruimtelijke voorbereiding.
Bij de aanvraag wordt op grond van het tweede lid onder andere een beschrijving gevoegd van de wijze waarop de aanvrager vergroting van het draagvlak bij en participatie door natuurlijke personen realiseert. Deze beschrijving is nodig om te kunnen beoordelen in hoeverre de aanvrager in staat moet worden geacht te komen tot de participatiegraad die in artikel 3.11.3 wordt gevraagd. Het advies van Oost NL zal daarom ook op dit aspect ingaan.
De aanvrager is verplicht om mee te werken aan een overeenkomst waarin de voorwaarden voor de geldlening zijn opgenomen. De provincie vraagt zekerheden van de aanvrager. Die zullen, tezamen met andere relevante aspecten van de lening, worden vastgelegd in die overeenkomst als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht. De zekerheden vervallen op het moment dat de lening is terugbetaald. De duur van de lening wordt in overleg met de aanvrager afgestemd op de verwachte duur van het project of het projectonderdeel.
De lening als bedoel in deze paragraaf kwalificeert als staatssteun. Zij wordt alleen verstrekt als dat geoorloofd is op basis van hoofdstuk I en artikel 22 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 22 maakt het mogelijk dat leningen worden verstrekt aan startende kleine ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal kleiner is dan € 10 miljoen en die bovendien minder dan vijf jaar geleden zijn ingeschreven, nog geen winst hebben uitgekeerd en die niet uit een fusie zijn ontstaan. In het geval er andere ondernemingen betrokken zijn bij het duurzame energiebedrijf (als zogenaamde partneronderneming of verbonden onderneming), worden de gegevens geheel of gedeeltelijk betrokken om te bepalen of het duurzame energiebedrijf nog kwalificeert als een kleine onderneming.
Paragraaf 3.12 Subsidies op grond van deze paragraaf moeten in een eerste fase (fase 1) stimuleren dat op het niveau van een of meerdere wijken onderzocht wordt in hoeverre verduurzaming van de wijk kans van slagen heeft. Verduurzaming kan bijvoorbeeld worden bereikt door het besparen van energie of het gebruik van duurzame energiebronnen. De vervolgfase (fase 2) richt zich op het opstellen van een concreet en integraal transitieplan. Onder een integraal transitieplan wordt verstaan: een plan met maatregelen gericht op het beperken van het fossiele energieverbruik van bestaande gebouwen. Bij voorkeur bevat een transitieplan ook andere wijk verduurzamende maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit, klimaatadaptatie en sociale cohesie. Een integraal transitieplan dient steeds tot stand te komen in interactie met de betrokken partijen, in het bijzonder de bewoners.
Artikel 3.12.2 In artikel 3.12.2 en verder wordt gesproken over de externe deskundige. Met extern is bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het gaat om een deskundige die noch aan de subsidieverstrekker, noch aan de subsidieontvanger gelieerd zijn
Artikel 3.12.4 Het kan zijn dat een aanvrager op eigen initiatief, zonder subsidie van de provincie, een inventarisatie heeft opgesteld of heeft laten opstellen. Als deze inventarisatie beantwoordt aan de verplichtingen van deze regeling (en minimaal de aandachtspunten bevat uit het document zoals genoemd in artikel 3.12.4), kan deze de basis vormen voor de aanvraag van de subsidie voor fase 2.
Artikel 3.12.6 Voor wat betreft de subsidiabele kosten geldt dat die voor het grootste deel besteed zullen worden aan de inzet van de externe deskundige. In voorkomend geval kunnen ook andere deskundigen worden ingezet voor bepaalde specifieke onderdelen van het proces. Het is echter ook toegestaan om andere kosten die rechtstreeks met het proces samenhangen voor subsidie in aanmerking te brengen, zoals zaalhuur of het gebruik van bepaalde methodieken waarvoor een vergoeding moet worden betaald. Hiervoor is een maximum van 10% opgenomen.
Artikel 3.12.9 Het doel van de subsidie is om in zoveel mogelijk wijken te komen tot uitvoering van transitieplannen. Om de kans van slagen zo goot mogelijk te maken, is het van groot belang dat er uitvoerig verslag wordt gedaan van de activiteiten en de resultaten. Op basis van deze verslagen kunnen ook anderen profiteren van verworven kennis en inzichten, ook als er in de betreffende wijk geen vervolg komt op het doorlopen proces. Om die reden is voor beide fasen de verplichting opgenomen dat de aanvrager binnen zes weken na beëindiging van de activiteiten verslag uitbrengt. Verslagen zijn in beginsel vormvrij. In alle gevallen zal een kwalitatief goed verslag worden verlangd dat voldoet aan de eisen van artikel 3.12.9.
Paragraaf 3.6 Bodemverontreinigingsgegevens op orde
Artikel 3.6.2 Hiermee wordt bedoeld de bodeminformatie op orde krijgen door invoeren volgens een uniform format in één systeem voor het kunnen uitwisselen en delen van bodemdata, zodat uitwisseling kan plaatsvinde nmet het provinciale bodeminformatiesysteem Squit Ibis.
Paragraaf 3.7 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingArtikel 3.7.1, onderdeel a Onder een rapport kan bijvoorbeeld ook worden verstaan een visie, verkenning, oriëntatie, kaartenatlas of bodemboek. Het rapport kan bijvoorbeeld gericht zijn op: a. het in beeld brengen en delen van bodem- en ondergrondaspecten die gebruikt worden voor een planvormingstadium van een ruimtelijke ingreep, het opstellen van een ruimtelijke visie (omgevingsvisie of omgevingsplan) of bestemmingsplan. Hierbij kan deze informatie bijdragen aan: i. het beschouwen/meewegen in keuzes die worden gemaakt in de planvorming; of ii. input leveren of een voorbereiding zijn voor business cases voor gebiedsontwikkeling waarbodem- en ondergrondaspecten onderdeel van zijn; b. het bieden van een kennisfundament voor alle regionaal relevante ondergrondkwaliteiten; c. de ontwikkeling van een instrument om de ondergrondambitie te operationaliseren. Het ontwikkelen van een handelingskader, bedoeld als een instrument dat professionals en ook niet-professionals stimuleert en enthousiasmeert en verleidt om de schouders te zetten onder de ambitie om te komen tot een duurzaam en integraal gebruik en bescherming van de ondergrond in relatie tot integrale gebiedsontwikkeling en gebiedsbeheer in samenhang met de bovengrond.
Paragraaf 3.9 Ondersteuning van gemeenten ten behoeve van toezicht op energiebesparing
In artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is een verplichting opgenomen voor bedrijven met een jaarlijks energieverbruik van 50.000 tot 200.000 kWh of 25.000 tot 75.000 m3 aardgas om alle energiebesparende maatregelen te treffen die een terugverdientijd hebben van maximaal 5 jaar.
De provincie Gelderland wil vanuit de samenwerking in het Gelders Energie Akkoord bedrijven aanzetten tot het nemen van deze maatregelen. Daartoe is de Gelderse aanpak ontwikkeld. Deze aanpak is gericht op de sporen communicatie, stimulering van bedrijven via collectieve projecten en toezicht op en handhaving van zogenaamde achterblijvers. In deze aanpak wordt het uitgangspunt gehanteerd dat 80% van de bedrijven via stimulering zelf aan de slag gaat en dat 20% van de bedrijven via toezicht en handhaving moet worden aangezet tot het nemen van energiebesparende maatregelen. De gemiddelde toezichtskosten per bedrijf zijn gesteld op €800. De provincie draagt voor 50% bij in die kosten. De subsidie is uitsluitend bestemd voor uitoefening van toezicht, en niet voor bestuursrechtelijke handhaving.
Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen
Voorbeelden van landschapselementen zijn bossen van geringe omvang, heggen, hagen, houtwallen en lanen.
Paragraaf 4.2 Landschap en Landgoederen
Artikel 4.2.1 Regulier onderhoud en beheer worden niet ondersteund. Achterstallig onderhoud wordt in beperkte mate ondersteund, namelijk als de activiteit bijdraagt aan een provinciale doelstelling en onmogelijk rendabel kan worden uitgevoerd. Met achterstallig onderhoud worden bedoeld: werkzaamheden die aanvullend op het reguliere beheer en onderhoud nodig zijn voor de instandhouding van het landschapselement.
Subsidie voor aanleg van eenvoudige openbare onverharde paden als bedoeld in onderdeel d, is bedoeld om de toegankelijkheid en de mate waarin het landschap beleefd kan worden te vergroten. Het openbaar toegankelijk maken van het landschap is het primaire doel. Eenvoudige onverharde paden zijn paden die niet zijn voorzien van klinkers, asfalt, beton, puin, grind en dergelijke. Voorbeelden zijn zandpaden, graspaden of paden enkel voorzien van een toplaag van houtsnippers ter bevordering van de toegankelijkheid voor voetgangers.
In onderdeel e worden met kleine recreatieve voorzieningen eenvoudige voorzieningen bedoeld waarmee het recreatief medegebruik op landgoederen wordt vergroot, zoals een bankje of een parkeervoorziening.
De aanleg van eenvoudige loopbruggen onder f wordt ondersteund met als doel de toegankelijkheid en het recreatief medegebruik van het landschap te vergroten.
In veel landschapsplannen is betrokkenheid en participatie als bedoeld onder g een instrument om tot groene prestaties te komen. Activiteiten die daaraan bijdraagt kunnen worden gesubsidieerd. Denk bijvoorbeeld aan een informatieavond voor vrijwilligers die aan de slag willen in het landschap, of een interactief proces om samen met bewoners tot afspraken over realisatie van het landschapsplan te komen. Ook educatieve activiteiten om jongeren mee te nemen in het verhaal over het landschapkunnen worden gesubsidieerd.
Artikel 4.2.2 In een landschapsplan als bedoeld in het eerste lid, onder a, worden bestaande kwaliteiten van een landschap benoemd en de mogelijkheden geïnventariseerd om die kwaliteiten te behouden en te versterken door landschapsinrichting en beheer. Activiteiten die voortvloeien uit een landschapsplan dragen aantoonbaar en voor de lange termijn bij aan het behoud en versterking van de in het plan opgenomen landschappelijke kernkwaliteiten en zijn daarom subsidiabel.
Ten aanzien van houtopstanden, rijbeplanting en hoogstamfruitgaarden zijn in het eerste lid, onder b, aanvullende voorwaarden opgenomen zodat deze landschapselementen onder de beschermende werking van de Boswet vallen en de instandhouding voor de lange termijn is geborgd. Voor hagen en heggen gelden geen aanvullende eisen omdat hagen en heggen karakteristiek kunnen zijn zonder een bepaalde minimale omvang.
Een poel moet voor de lange termijn in stand te houden zijn. Omdat bij een diepe grondwatertrap de poel opdroogt, wordt in het eerste lid, onder c, de voorwaarde gesteld van een grondwatertrap 3 of minder. Dat betekent dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich op 20 cm onder maaiveld bevindt en de gemiddelde laagste grondwaterstand op 90 cm beneden maaiveld of daarmee vergelijkbare situaties.
De achtergrond van het eerste lid, onder e, is dat als het aanleggen van heggen en hagen binnen de EHS een provinciale doelstelling is, dit is gevat in het Natuurbeheerplan. Ondersteuning daarvan vindtplaats vanuit andere regelingen.
Het Normenboek Natuur, Bos en Landschap van Alterra wordt gehanteerd om met initiatiefnemers op gelijke wijze subsidieafspraken te kunnen maken. In het Normenboek staan tijd- en kostennormen voor maatregelen die in natuur, bos en landschap worden uitgevoerd. Het Normenboek is te bestellen op de website www.normenboek.nl. en is in te zien bij de provincie. De normen zijn marktconform en worden elke 2 jaar geactualiseerd. Voor de aanvraag dient de jaargang van de datum van de subsidieaanvraag te worden gebruikt. Wij nodigen landgoedeigenaren uit planmatig aan landschapskwaliteiten te werken. Daarom dient een landgoedvisie of landgoedplan als bedoeld in het tweede lid als basis voor de aanvraag. In het plan wordt een beeld geschetst van de activiteiten die nu en in de toekomst nodig zijn om op het goed de voorkomende kwaliteiten voor de lange termijn in stand te houden of verder te versterken. Er worden geen verdere voorwaarden gesteld aan het plan.
Artikel 4.2.3 Kosten die worden gemaakt voor natuurontwikkeling binnen de EHS zoals bedoeld in het Natuurbeheerplan Gelderland, met uitzondering van kosten die worden gemaakt voor de aanleg en voor het wegwerken van achterstallig onderhoud aan poelen.
Bestaande landschapsplannen en landgoedplannen dienen als basis voor een subsidieaanvraag. Er wordt geen nadere uitwerking gevraagd.
Artikel 4.2.5 De Nationale Landschappen zijn symbolen van de diversiteit van het Gelderse landschap, daarom hebben ze in de regeling ruimere mogelijkheden in de vorm van een hoger subsidiepercentage.
De regeling ondersteunt in het tweede lid gemeenten die planmatig uitvoering willen geven aan hun landschapsplannen. Het is mogelijk om afspraken te maken voor een planperiode van maximaal vierjaar. Met de ondergrens nodigen we gemeenten uit om voor die periode een behoorlijke ambitie vast te leggen. De bovengrens is bedoeld om met de beschikbare middelen een groot deel van Gelderlandte kunnen bedienen.
De regeling ondersteunt in het derde lid landgoedeigenaren die planmatig uitvoering willen geven aan hun landgoedplannen. Zij kunnen rekenen op 75% subsidie. Het is mogelijk om afspraken te maken voor een planperiode van maximaal vier jaar. Met de ondergrens nodigen we eigenaren uit om voor die periode een behoorlijke ambitie vast te leggen. De bovengrens is bedoeld om met de beschikbare middelen een groot deel van Gelderland te kunnen bedienen.Paragraaf 4.3 Faunavoorzieningen
Voorbeelden van faunavoorzieningen zijn: a. amfibiën- en dassentunnels; b. herpetoducten; c. verkeersmaatregelen bij gelijkvloerse oversteken, waaronder snelheidsverlaging en waarschuwingssystemen; d. vispassages; e. loopplanken; f. faunauittreeplaatsen.
Paragraaf 4.4 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders natuurnetwerk Artikel 4.4.1 Subsidie is beschikbaar voor de verwerving van een natuurambitieterrein of voor de beëindiging van een pachtovereenkomst die nog van toepassing is op een natuurambititieterrein. Daarnaast is het mogelijk om subsidie te verkrijgen op de waarde daling van gebouwen als verwerving van deze gebouwen onlosmakelijk en aantoonbaar gekoppeld is aan de verwerving van het natuurambitieterrein.
Artikel 4.4.2 Subsidie op de waardedaling van gebouwen wordt slechts verstrekt als het natuurambitieterrein waar de gebouwen aan zijn gekoppeld tenminste 20 ha bedraagt en door Gedeputeerde Staten een natuurontwikkelplan is vastgesteld voor een gebied waarbinnen het betreffende natuurterrein met gebouwen liggen.
Artikel 4.4.4 In lijn met het besluit van de Europese Commissie van 13 juli 2011 (N308/2010) kan op grond van de regeling in beginsel aan eenieder subsidie worden verleend die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten. Dat betekent dat een aanvrager over voldoende deskundigheid moet beschikken of externe deskundigheid moet inschakelen. Voor de vraag wie in aanmerking komt voor subsidie, is onder meer van belang welk type natuurbeheer is voorgeschreven. Complexe natuurbeheertypen stellen hogere eisen dan eenvoudiger typen. In voorkomend geval zal van een aanvrager een nadere onderbouwing van zijn aanvraag worden verlangd om te bepalen of die aanvrager aan de regeling op dit onderdeel voldoet, bijvoorbeeld in de vorm van een plan van aanpak. Met de Europese Commissie zijn Gedeputeerde Staten van oordeel dat de regeling een goed evenwicht bevat tussen de behoefte aan rechtszekerheid en de wens geen aanvragers op voorhand uit te sluiten.
Artikel 4.4.7 Op grond van het eerste lid, onder a, is de subsidieontvanger verplicht het verworven terrein direct na verwerving of pachtvrij maken als natuur te beheren. De wijze van beheer is mede afhankelijk van het natuurdoeltype en het daarbij behorende gebruik. Mits daardoor het gebruik conform natuurbeheertype niet in gevaar komt, kan beperkt afgeleid landbouwkundig gebruik verenigbaar zijn met de regeling op dit punt.
Voorts is de subsidieontvanger op grond van het eerste lid, onder c, verplicht het verworven terrein binnen twee jaar na verwerving of pachtvrij maken overeenkomstig het beheertype in te richten en te beheren. Bij het beheer kan beperkt afgeleid landbouwkundig gebruik verenigbaar zijn mits daardoor het voorgeschreven natuurbeheertype niet in gevaar komt. Voor zover noodzakelijk worden in de beschikking tot subsidieverlening hieromtrent verplichtingen opgenomen.
Voor het wijzigen van de bestemming staat in het eerste lid, onder f, geen termijn. Indien het uit een oogpunt van doelmatigheid aangewezen is om een bestemmingswijziging te koppelen aan een algehele wijziging, kan daar ruimte voor zijn. Gedeputeerde Staten hechten eraan dat het GNN ook in de bestemmingsplannen is verankerd, dus los van privaatrechtelijke bedingen ten aanzien van het gebruik.
In het achtste lid wordt met een gescheiden boekhouding het volgende bedoeld. De Europese Commissie heeft in haar besluit van 13 juli 2011 (N308/2010) de aankoop van terreinen voor de realisering van het GNN gekwalificeerd als DAEB. Daarbij heeft zij als eis opgenomen dat wanneer een onderneming activiteiten verricht die zowel binnen als buiten de werkingssfeer van de DAEB vallen, in de interne boekhouding de kosten en de inkomsten die met die DAEB verband houden, en die welke met andere diensten verband houden, gescheiden moeten worden aangegeven alsmede de parameters voor de toerekening van die kosten en inkomsten. Deze eis is gebaseerd op de DAEB-kaderregeling (Mededelingvan de Commissie van 11 januari 2011, PbEU 2012, C8/15) en op Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006, PbEG 2006, L318 (Transparantierichtlijn) die op dit onderdeel is geïmplementeerd in artikel 25b van de Mededingingswet. Uit deze bepalingen volgt dat de afgescheiden boekhouding zodanig is ingericht dat: a. de registratie van de lasten en baten van de DAEB gescheiden is van de overige activiteiten. De Transparantierichtlijn spreekt over interne rekeningen die voor verschillende activiteiten gescheiden moeten zijn. Dat dienen afzonderlijke en betrouwbare rekeningen te zijn; b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend; en c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.
Het doel hiervan is om te waarborgen dat de uit andere activiteiten resulterende kosten niet aan de DAEB inzake grondverwerving kunnen worden toegerekend. Op grond van artikel 25b, eerste lid, van de Mededingingswet bestaat de verplichting om de onder a, b en c genoemde gegevens ten minste vijf jaar te bewaren, gerekend vanaf het einde van het boekjaar waar de gegevens betrekking op hebben. Bovengenoemde verplichtingen gelden ook voor andere DAEB’s dan die in verband met grondverwervingvoor realisatie van het GNN.
Paragrafen 4.8 en 4.9 Inrichting en functieverandering natuur
Per 1 januari 2016 is de Subsidieverordening kwaliteitsimpuls natuur en landschap Gelderland (SKNL) ingetrokken als separate subsidieverordening. Vanaf deze datum gelden voor functieverandering en inrichting van nieuwe en bestaande natuur de paragrafen 4.8 en 4.9.
De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid en bepaalt waar zij welke doelen wil realiseren en welke financiële middelen zij hiervoor inzet. De doelen zijn vastgelegd in de Beleidsuitwerking Natuur en Landschap en het provinciale Natuurbeheerplan dat uitwerking geeft aan de beleidsuitwerking. De Ambitiekaart van het Natuurbeheerplan beschrijft de beleidsdoelen ten aanzienvan de ontwikkeling van nieuwe natuur en vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies. Het soortenbeschermingsplan, de beheerplannen Natura 2000, de PAS-gebiedsanalyse en herstel van natte landnatuur uit de Omgevingsvisie vormen het beleidskader voor de subsidie voor kwaliteitsverbetering voor bestaand natuur. Artikel 4.8.1 (inrichting) De omschrijving van de activiteiten geeft inzicht in de te onderscheiden activiteiten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Subsidie kan worden verstrekt voor inrichting van nieuwe natuur. Nieuwe natuur aan te leggen in het kader van de Programmatisch Aanpak Stikstof (PAS) of Natura 2000 vallen onder deze activiteit. Daarnaast is subsidie mogelijk voor kwaliteitsverbetering in bestaande natuur voor: PAS-maatregelen, onderzoek en monitoring zoals in de PAS-gebiedsanalyse van de afzonderlijk PAS-gebieden is beschreven, voor Natura 2000 maatregelen, soortenbeschermingsmaatregelen en herstelmaatregelen voor natte landnatuur. Artikel 4.8.2 Criteria Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur is beschikbaar voor percelen die op de ambitiekaart als zodanig zijn aangegeven. Op de ambitiekaart is aangeven welk natuurbeheertype of welke indicatieve verhouding beheertypen gerealiseerd moet worden. Het is mogelijk om af te wijken van de ambitiekaart, indien uit een landschap ecologische onderbouwing blijkt dat het aangegeven beheertype niet kan worden gerealiseerd of niet doelmatig is of dat natuur met een hogere kwaliteit mogelijk is. Gedeputeerde Staten kunnen dan subsidie verlenen voor het realiseren van een ander natuurbeheertype, mits het voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied borgt. Voor programma aanvragen is de begrenzing als nieuwe natuur op de ambitiekaart het criterium voor het aanvragen van een subsidie. Artikel 4.8.4 Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen of rechtspersonen, die zeggenschap hebben over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Gecertificeerde begunstigden kunnen daarnaast een programma aanvraag indienen voor gronden, waarover zij geen zeggenschap hebben. Bij de aanvraag dient dan wel een verklaring gevoegd zijn waarin de eigenaar aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de inrichting als natuur. Artikel 4.8.8 De subsidieontvanger is verplicht om de door de inrichting gerealiseerde natuur in stand te houden. Hiervoor kan een subsidie voor natuurbeheer op grond van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer Gelderland 2016 worden aangevraagd.
Artikel 4.8.10 Het kan voorkomen dat de ontvanger naast de gesubsidieerde activiteiten ook andere activiteiten verricht die als economisch van aard moeten worden aangemerkt. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de ontvanger in het kader van de subsidie bijkomende activiteiten verricht die economisch van aard zijn. Om te zorgen dat er geen subsidie toevloeit naar economische activiteiten is de ontvanger verplicht een gescheiden boekhouding te voeren. Dit betekent dat op projectniveau de kosten in de boekhouding apart moeten worden bijgehouden. Het houden van een gescheiden boekhouding heeft dus als doel de gesubsidieerde activiteiten te kunnen onderscheiden van economische activiteiten van de aanvrager.
Paragraaf 4.9 Functieverandering ten behoeve van het Gelders NatuurnetwerkArtikel 4.9.3 (functieverandering) Voor subsidie komt in aanmerking het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering van landbouwgrond die wordt omgevormd naar natuurterrein. Hierbij wordt rekening gehouden met de feitelijke restwaarde van het natuurterrein, die bijvoorbeeld bij natuurlijke graslanden hoger is dan bij een moeras. Artikel 4.9.5 Het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering wordt voor 100% gesubsidieerd, met eenmaximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.
Artikel 4.9.7 Indien functieverandering onderdeel is van een wettelijke of contractuele verplichtingen zoals ontgronding of compensatie voor ruimtelijke ontwikkeling is geen subsidie mogelijk. Geen subsidie is mogelijk als de grond om niet is verkregen van de overheid, minder subsidie als deze voor minder dan de marktwaarde van de overheid is verkregen. In die gevallen heeft de eigenaar de gronden immers al met overheidssteun verkregen ten behoeve van natuurrealisatie.
Artikel 4.9.8 Na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een kwalitatieve verbintenis die wordt ingeschreven bij het kadaster. In de verbintenis is de verplichting opgenomen dat de grond niet gebruikt wordt voor landbouw en beheerd wordt zodat de gerealiseerde natuur tenminste in stand blijft en zo mogelijk verder ontwikkelt. Deze verplichting geldt niet alleen voor de huidige gebruiker maar ook voor alle toekomstige gebruikers. De grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd moet ten minste 358 dagen per jaar toegankelijk zijn voor het publiek. Subsidieontvanger is verplicht na subsidieverlening bij de gemeente een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de bestemmingsplan inhoudende dat de grond wordt bestemd als natuur.
Artikel 4.9.10 Na ontvangst van vestiging van de kwalitatieve verplichting wordt een voorschot van 90% uitgekeerd, de resterende 10% wordt uitbetaald bij vaststelling van de beschikking als ook de inrichting is afgerond.
Algemeen bij hoofdstukken 3 en 6
Paragraaf 6.8 Kwaliteitsverbetering en meeropbrengst ondernemingen vrijetijdseconomie
Paragraaf 6.9 Samenwerkingsinitiatieven vrijetijdseconomie
Paragraaf 6.10 Versterking routes voor fietsen, wandelen, mountainbiken, paardrijden, mennen en varen
In de afgelopen periode zijn er met name voor fietsen en wandelen heel veel recreatieve routes gerealiseerd, waarvan vele zonder (provinciale) overheidsbijdrage zijn ontwikkeld op de basisroutenetwerken zoals de knoop- en keuzepuntensystemen. Daarom wil de provincie haar stimulering van kwaliteitsverbetering van routes de komende tijd focussen op de ondersteuning van initiatiefnemers bij de uitwerking van een sluitende business case voor hun route. In die business case wordt ingezoomd op alle aspecten die een route sterk maken en duurzaam in stand houden. Het gaat dan om de aspecten (door)ontwikkeling, beheer en onderhoud, monitoring en marketing, waarbij naar een meerjarige financiering wordt gestreefd; een model business case is beschikbaar.
Paragraaf 6.11 Marketing en promotie vrijetijdseconomie
Met dit artikel wordt in eerste instantie en vooral de campagne ‘Gelderland levert je mooie streken’ (multimediaal, beurzen en coördinatie) ondersteund. Daarnaast biedt dit artikel, 6.11.1.b, de mogelijkheid voor ondersteuning van activiteiten van individuele Regionale Bureaus voor Toerisme (RBT’s) onder de voorwaarde dat die activiteiten zijn afgestemd met de andere RBT’s ter voorkoming dat dezelfde activiteiten los van elkaar in de verschillende regio’s worden ontwikkeld en uitgevoerd.
Paragraaf 6.24 Samenwerking fysieke bedrijfsomgeving
De provincie wil de samenwerking tussen ondernemers onderling en tussen ondernemers en de overheid stimuleren teneinde de kwaliteit van bedrijventerreinen te behouden en te verbeteren. Een goede samenwerking voorkomt dat bedrijventerreinen verloederen en dat er (nogmaals) herstructurering plaats moet vinden. Daarnaast wil de provincie de samenwerking stimuleren ten behoeve van duurzaamenergiegebruik op bedrijventerreinen.
Hoofdstuk 7 Cultuur en Erfgoed
Onderdeel e (erfgoed): er wordt hier naast het ‘rode’ gebouwde erfgoed ook begrepen het ‘groene’ erfgoed (beschermde historische tuinen, parken, vestingwerken, begraafplaatsen e.d., en archeologische monumenten). ‘Erfgoed - niet zijnde een woonhuis-’: hieronder worden verstaan de particulier bewoonde woonhuizen die geacht worden rendabel te zijn zoals gedefinieerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het kader van de BRIM-regeling 2013 (Besluit rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten).
Onderdeel l (artistiek talent): of er sprake is van professioneel en bewezen artistieke talent wordt beoordeeld op basis van een diploma aan een erkende kunstvakopleiding. Daarnaast kan artistiek talent ook aangetoond worden op basis van een curriculum vitae waaruit ervaring blijkt met de artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van culturele uitingen op het terrein van de genoemde kunstdisciplines. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het leveren van een bijdrage aan artistiek hoogwaardige producties, zoals het deelnemen aan tentoonstellingen in gerenommeerde instellingen e.d.
Artikel 7.2.1, onderdelen a en b
Er wordt bijgedragen aan producties (voorstellingen, tentoonstellingen, uitvoeringen) met een hoge artistieke kwaliteit of cultuurhistorische waarde. Artistieke kwaliteit blijkt uit het vakmanschap van de deelnemers en de oorspronkelijkheid en de te verwachten zeggingskracht van het project. Het is dan ook van groot belang dat in de beschrijving van de productie voldoende inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de aanvrager vakmanschap, zeggingskracht en oorspronkelijkheid integreert in zijn werk. Zeggingskracht ontstaat uit het vakmanschap plus wat wel de ‘noodzaak' of ‘urgentie' van een productie genoemd wordt.
Artikel 7.2.1, onderdelen c en d
Festivals bieden een podium aan zowel gevestigde als zich ontwikkelende talenten. Het gaat niet alleen om de kwaliteit van de gepresenteerde uitingen, maar vooral ook om de samenhang daartussen: wat is het concept, de achterliggende (artistieke of cultuurhistorische gedachte) van het festival?
Er wordt bijgedragen aan producties (voorstellingen, tentoonstellingen, uitvoeringen) en cultuurfestivals met een hoge artistieke kwaliteit . Artistieke kwaliteit blijkt uit de professionaliteit van de producenten, deelnemende kunstenaars of uitvoerenden en de oorspronkelijkheid en de te verwachten zeggingskracht van het project. Zeggingskracht ontstaat uit professionaliteit plus wat wel de ‘noodzaak' of ‘urgentie' van een productie genoemd wordt. Het is dan ook van groot belang dat in de beschrijving van de productie voldoende inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de aanvrager professionaliteit, zeggingskracht en oorspronkelijkheid integreert in zijn werk. Daarvoor is het noodzakelijk dat in de aanvraag duidelijk wordt gemaakt vanuit welke inhoudelijke visie de productie gestalte krijgt.
Cultuurfestivals bieden een podium aan zowel gevestigde als zich ontwikkelende talenten. Het gaat niet alleen om de kwaliteit van de gepresenteerde uitingen, maar vooral ook om de samenhang daartussen: wat is het concept, de achterliggende artistieke gedachte van het festival.
Erfgoedfestivals zijn festivals waarbij het Gelders Erfgoed als uitgangspunt wordt genomen. Hetgeen hiervoor is beschreven voor cultuurfestivals geldt ook voor erfgoedfestivals met dien verstande dat een erfgoedfestival beoordeeld wordt op de cultuurhistorisch inhoudelijke kwaliteit in plaats van de artistieke kwaliteit.
Cultureel ondernemerschap is meer dan alleen het halen van geld “uit de markt”. Initiatiefnemers in de culturele sector realiseren op allerlei creatieve manieren hun artistieke en cultuurhistorische doelstellingen, binnen de, vaak beperkte, middelen, die zij ter beschikking hebben. Zij doen dit bijvoorbeeld door samenwerkingsverbanden aan te gaan, bijdragen in natura te regelen, cross-overs te realiseren, waardoor ook andere subsidiemogelijkheden ontstaan etc. Cultureel ondernemerschap wordt dan ook niet in enge zin gedefinieerd als bijvoorbeeld – het deel eigen inkomsten of inkomsten uit sponsoring. In plaats daarvan krijgt de sector zelf de mogelijkheid om aan laten geven hoe zij hun cultureel ondernemerschap invult en wat dit betekent voor de artistiek- of cultuurhistorische zakelijke kant van hun productie.
In deze regeling staat de professional en zijn behoefte of ontwikkelwens centraal. Dat is ook de reden dat deze professionals ook zelf aan kunnen vragen. Soms kan het echter nodig zijn om in een collectief met elkaar te leren en te ontwikkelen. Bijvoorbeeld omdat de beoogde ontwikkelstap dit vraagt, omdat de beoogde artistieke productie die uit het ontwikkeltraject voortvloeit dit vraagt of omdat het ontwikkelen in groepsverband een artistieke meerwaarde heeft. Het kan dan handig zijn dat de begeleider of begeleidende instantie de aanvraag coördineert en indient. De aanvraag kan daarom door zowel een professional als een begeleider, dan wel de rechtspersoon waar de begeleider werkzaam bij is, worden gedaan.
Onderdeel b. Regulier onderhoud en beheer van een erfgoed zijn hier uitgesloten. Het gaat om restauratie Op zichzelf staande activiteiten op het vlak van herbestemming, verduurzaming of onderhoud zijn uitgesloten van deze regeling.
Onderdeel c. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre de aanwezige cultuurhistorische waarden van een erfgoed behouden blijven en zo optimaal mogelijk worden ingepast in het project. Daarbij geldt als voorwaarde dat het erfgoed een monumentenstatus heeft.
Onderdeel d. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project zal bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Een erfgoed staat nooit op zichzelf en heeft de potentie om de directe omgeving een positieve impuls te geven op het woon-, werk-, en verblijfsklimaat. Een goede inpassing en uitstraling naar de omgeving is hier dus van belang.
Onderdeel e. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre het project de eventuele mogelijkheden van verduurzaming benut en inpast in het project. Dit kan breed zijn, variërend van energiebesparende en –opwekkende maatregelen tot hergebruik van grondstoffen, duurzame omgang met water en bodem en toepassing van duurzame en/of hergebruik van materialen in de uitvoering. Hierbij geldt een motiveringsplicht bij de aanvrager. Indien in de aanvraag geen verduurzamingsmaatregelen zijn opgenomen dient de aanvrager aannemelijk te maken dat inpassing daarvan in de gegeven situatie onmogelijk is.
Onderdeel f. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project bijdraagt aan de beleving van het erfgoed. Dit criterium kent meerdere aspecten. Ten eerste de maatschappelijke toegankelijkheid. We vinden het van groot belang dat zoveel mogelijk mensen kunnen meegenieten van het Gelders erfgoed via openstelling van het erfgoed. Ook de participatie van burgers, het betrekken van de lokale bevolking, de inzet van vrijwilligers en/of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt zijn beoordelingsaspecten. De mogelijkheden hiertoe variëren per project. Ook hier geldt een motiveringsplicht. Indien bovengenoemde aspecten van beleefbaarheid in de aanvraag niet of slechts beperkt zijn ingevuld, zal de aanvrager aannemelijk moeten maken dat dat in het gegeven project niet inpasbaar is.
Onderdeel h. Bij dit criterium beoordelen we in ieder geval een de begroting van de geraamde investeringen. Deze begroting moet sober en doelmatig zijn opgesteld. Daarnaast dient een bestekplan van de geraamde werkzaamheden te zijn bijgevoegd en een haalbaarheids- en risicoanalyse van de investering. Tenslotte een motivering waaruit blijkt dat een provinciale cofinanciering het sluitstuk is na maximaal gedane inspanningen om de begroting op eigen kracht rond te krijgen. Daarbij dient aannemelijk gemaakt te zijn dat de exploitatie- en beheerkosten van het erfgoed voor de komende periode gedekt kunnen worden uit de activiteiten die in of op het erfgoed plaatsvinden of gaan plaatsvinden. Bestendig gebruik moet dus aannemelijk gemaakt worden, op basis van een exploitatiebegroting. Bij aanvragen die betrekking hebben op monumentale groenstructuren dient een instandhoudingsplan te worden bijgevoegd.
Voordat een subsidieaanvraag wordt ingediend kan een vooroverleg plaatsvinden. Wij raden dit sterk aan. Op deze manier kan de provincie in het vooroverleg een gericht advies geven m.b.t. het indienen van een volledige en passende aanvraag. Resultaat van het vooroverleg kan natuurlijk ook zijn dat indienen van een aanvraag niet zinvol zal zijn. Dit overleg wordt gevoerd aan de hand van een door de beoogde aanvrager ingevuld vooroverlegformulier.
Met erkende bedrijven bedoelen wij in deze regeling de in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijven (www.monumentenwacht-gld.nl), dan wel bedrijven die zijn aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie (www.vakgroeprestauratie.nl).
Het organiseren van leerwerkplekken voor vakopleidingen in de restauratiebouw vinden wij van groot belang. Voor dit aspect geldt een motiveringsplicht voor de aanvrager indien in het project geen leerlingwerkplaatsen zijn opgenomen.
De penvoerende gemeente is de gemeente die namens de samenwerkende gemeenten de aanvraag doet en voor de provincie de gemeente is waarmee de subsidie wordt vastgesteld en afgerekend.
Een project bevat een bovenlokaal component als er buiten de gemeentelijke grens een doelgroep wordt bereikt en/of kennis en kunde wordt gedeeld met andere geïnteresseerden buiten de gemeente.
Paragraaf 7.5 Instandhouding gemeentelijke monumenten van de Regels Ruimte voor Gelderland
Deze regeling is een aanvulling op de gemeentelijke subsidieverordening die eigenaren van gemeentelijke monumenten ondersteunt. Na evaluatie van deze regeling is besloten om de regels voor het aanvragen van subsidie voor gemeenten te vereenvoudigen. De belangrijkste wijziging hierin is dat de alle subsidies bij verlening gelijktijdig worden vastgesteld. Om dit mogelijk te maken wordt het maximale subsidiebedrag verlaagd van € 200.000 naar € 125.000.. Als prestatie verleent de gemeente jaarlijks een overzicht van de door haar verleende subsidies op grond van de gemeentelijke subsidieverordening. Bij onderbesteding van de door gemeente en provincie beschikbaar gestelde middelen, dient de gemeente hiervan melding te doen. Dit kan er mogelijk toe leiden dat (een deel van) de subsidie moet worden terugbetaald.
Paragraaf 7.10 Cultuur- en erfgoedparticipatie
Deze subsidie is bedoeld voor activiteiten die op vernieuwende wijze bijdragen aan cultuur- en erfgoedparticipatie onder burgers in hun vrije tijd. Onder cultuur- en erfgoedparticipatie wordt verstaan elke vorm van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed, specifiek in de vrije tijd (artikel 7.1.1, aanhef en onder c). Wat betreft cultuur kan bijvoorbeeld gedacht worden aan uitingsvormen als muziek, dans, toneel, beeldende kunst, vormgeving, film, E-cultuur, literaire cultuur, urban en allerlei dwarsverbanden tussen de disciplines. Wat betreft erfgoed kan het zowel om materieel als immaterieel (cultureel) erfgoed gaan. Een wezenlijk kenmerk is dat dit erfgoed wordt overgedragen van generatie op generatie en van persoon op persoon. Het behoort tot de basis van een gemeenschap. Immaterieel erfgoed is ‘dynamisch, levend erfgoed’.
Door vernieuwende activiteiten te ondersteunen kan de diversiteit van het aanbod worden vergroot. Er wordt voorzien dat daarmee een breder publiek actief deel zal nemen aan de activiteiten op het gebied van cultuur en erfgoed. Via deze subsidie willen we de artistieke, inhoudelijke, methodische of organisatorische vernieuwing van actieve cultuur- en erfgoedparticipatie in de vrije tijd mogelijk maken. Vernieuwing wordt in het bijzonder gezocht door in te zetten op de samenwerking tussen partijen uit verschillende disciplines of sectoren en daarmee in het combineren van activiteiten op het gebied van cultuur en erfgoed met elkaar en met andere sectoren zoals zorg, sport en natuur.
Vernieuwing wordt daarnaast gezocht in de inzet van de nieuwe participatie- en presentatiemogelijkheden die het internet biedt. In het bijzonder doordat het voorleggen van conceptaanvragen, het indienen, de behandeling en beoordeling van de aanvragen in beginsel verloopt via een interactief digitaal platform. Met dit platform creëren Gedeputeerde Staten een directere communicatie tussen de provincie en de aanvragers en tussen aanvragers onderling. Ook betrekt de provincie het publiek bij het tot stand komen van initiatieven en bij de beoordeling daarvan.
Het aanvragen en verantwoorden van de subsidie kent vier fasen: de Advies-fase (niet gelimiteerd in tijd), de Beoordelings-fase (van in beginsel enkele weken), de Stem-fase (van maximaal vier weken) en de Doe-fase (van maximaal twee jaar). De interactie tussen aanvrager en de provincie verloopt in principe via het provinciale digitaal platform.
In de Advies-fase leggen aanvragers ideeën of conceptaanvragen via het platform voor aan de provincie en het publiek. Zij maken op het platform een projectpagina aan en beheren deze zelf. Aanvragers krijgen van een medewerker van de provincie, van een coach en van het publiek adviezen om hun aanvraag te versterken, aan te vullen en te verduidelijken. Een aanvraag verblijft in deze Denk mee-fase totdat de aanvrager zijn (uitgewerkte) voorstel indient als subsidieaanvraag. Dan start de Beoordelings-fase en gaat de beslistermijn van maximaal 13 weken lopen.
In de Beoordelings-fase beoordelen Gedeputeerde Staten in de eerste plaats of de aanvraag compleet is. Als dat niet het geval is, dan wordt de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen. In dat geval wordt de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (artikel 4:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Daarnaast wordt beoordeeld of voldoende aannemelijk is dat voldaan kan worden aan de specifieke voorwaarden die gelden om voor deze subsidie in aanmerking te komen. Als duidelijk is dat hier geen sprake van is, dan kan een aanvraag in deze fase reeds geweigerd worden op grond van artikel 9, aanhef en onderdeel c, van de AsG. In deze fase wordt een aanvraag bovendien geweigerd als de aanvrager al een aanvraag ter beoordeling heeft voorliggen in de Beoordelings- of Stem-fase (artikel 7.10.6). Op deze manier wordt voorkomen dat aanvragen die niet voldoen aan de voorwaarden de Stem-fase bereiken. Dit laat onverlet dat Gedeputeerde Staten ook tijdens of na verloop van de Stem-fase een aanvraag nog kunnen – of soms zelfs moeten – weigeren als daar in de AsG of Algemene wet bestuursrecht gronden voor zijn aan te wijzen. Bij een eerste positieve beoordeling door Gedeputeerde Staten zetten zij de aanvraag door naar de Stem-fase.
In de Stem-fase wordt de aanvraag beoordeeld door een waardering van het publiek. Een aanvraag verblijft maximaal vier weken in de Stem-fase. Het publiek spreekt zijn waardering uit door het initiatief zijn stem te geven. Bij een totaal van 75 stemmen of meer krijgt de aanvraag een positief advies en ontvangt de aanvrager in beginsel een subsidie. Uiteraard tenzij door de verstrekking het subsidieplafond zou worden overschreden (artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Bij het verstrekken van subsidie wordt de volgorde in acht genomen waarin de aanvragen zijn ingediend. De uitkomst van de Stem-fase wordt als advies voorgelegd aan Gedeputeerde Staten, dat een definitief besluit neemt over de subsidieaanvraag.
Wanneer Gedeputeerde Staten een positief advies over een aanvraag heeft overgenomen en tot subsidieverstrekking is overgegaan, komt de aanvraag in de Doe-fase terecht. In deze Doe-fase voert de aanvrager de activiteiten uit en informeert Gedeputeerde Staten en het publiek over de uitvoering van de activiteiten (artikel 7.10.7). De aanvrager houdt bijvoorbeeld een weblog bij op het digitaal platform, waaruit blijkt dat en hoe de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd wordt of is uitgevoerd. Dat kan door tekst, maar ook door film- of beeldmateriaal te plaatsen. Daarbij kan gedacht worden aan informatie zoals welke lessen geleerd zijn bij de voorbereiding en uitvoering, hoeveel deelnemers er hebben deelgenomen, hoe deze deelnemers de activiteiten hebben ervaren.
Deze – zeker voor een subsidie van € 10.000,--– bijzondere verslagverplichting vloeit voort uit de te verwachten bijdrage hiervan aan het verspreiden van kennis en ervaringen die deze subsidieregeling mede tot doel heeft.
Paragraaf 8.1 Programma Sterk Bestuur
Deze subsidieregeling heeft tot doel de bestuurskracht van Gelderse gemeenten en regio’s te versterken. Daarmee wil Gelderland vanuit haar wettelijke taak voor de kwaliteit van het openbaar bestuur in de provincie bijdragen aan de verhoging van die kwaliteit.
In dit artikel worden de activiteiten opgesomd waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. Deze activiteiten zijn gericht op het verbeteren van de bestuurskracht binnen de eigen organisatie, het bevorderen of intensiveren van intergemeentelijke samenwerking, of een bredere oriëntatie op de bestuurlijke/ambtelijke toekomst van de betrokken gemeenten. Bestuurlijke fusie (gemeentelijke herindeling) mag niet op voorhand worden uitgesloten en dient mee te worden genomen in het onderzoek naar de mogelijkheden.
De activiteiten moeten leiden tot een product dat behulpzaam is bij de bestuurlijke afweging en besluitvorming door gemeenten over intergemeentelijke samenwerking en/of de bestuurlijke toekomst. Hieronder worden ook activiteiten begrepen die zijn gericht op gemeentelijke herindeling en de strategische partnerkeuze in het geval van ambtelijke of bestuurlijke fusie. Belangrijk is dat de onderzoeken voor bestuurskracht of samenwerking/herindeling zoals genoemd onder a t/m d worden uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij om objectiviteit zoveel mogelijk te waarborgen. Dit geldt niet voor het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie in de ambtelijke organisatie genoemd onder e, of het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten onder f. Deze bijeenkomsten kunnen door de partijen zelf worden uitgevoerd of georganiseerd.
Onder subregionaal wordt verstaan een samenwerking van twee of meer gemeenten, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling op grond van de Wgr.
Bij het instrument, zoals genoemd in sub c van dit artikel, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een app ter bevordering van het informeren van raadsleden. Ook een innovatieve vorm van samenwerken kan hier onder worden geschaard. De nadruk ligt op het aanwenden van vernieuwende manieren voor de versterking van de bestuurskracht.
De activiteiten moeten leiden tot bestuurlijke besluitvorming door de bevoegde bestuursorganen en respectievelijk tot:
a. een bestuurlijk rapport waaruit duidelijk blijkt hoe bestuurskrachtig de gemeente of een eventuele samenwerking van gemeenten is;
b. een bestuurlijk rapport met daarin een plan van aanpak met voorstellen en aanbevelingen voor een nieuwe inrichting van de intergemeentelijke samenwerking op strategisch niveau;
c. het in gebruik nemen van het gerealiseerde instrument;
d. een bestuurlijk rapport waaruit de toekomstige visie op de bestuurlijke en ambtelijke organisatie van de gemeente blijkt;
e. een bestuurlijk rapport met daarin een plan van aanpak voor de implementatie van de resultaten van een uitgevoerd onderzoek in de ambtelijke organisatie; dan wel
f. één of meerdere incidentele regionale bijeenkomsten voor raadsleden of maatschappelijke organisaties met bijbehorende verslaglegging in het kader van het opstellen van een nieuwe visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie.
In dit artikel worden de criteria gegeven waaraan de activiteiten, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, moeten voldoen. Indien aan een van de activiteiten niet wordt voldaan, wordt de aanvraag om subsidie geweigerd. Voor een duidelijker beeld van hetgeen wordt gevraagd onder sub b van dit artikel verwijzen wij naar de statenbrief ‘Programma Sterk Bestuur - reactie van het college op het advies van de commissie De Graaf’ (PS2015-375 – 8 juli 2015).
De subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd door een externe en onafhankelijke partij om zo een onafhankelijk advies te kunnen verkrijgen. Dit geldt niet voor het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten. Deze bijeenkomsten kunnen door zowel externe partijen als de aanvragers zelf worden uitgevoerd. Indien er twijfel bestaat over de onafhankelijkheid van de externe partij kan de subsidieaanvraag worden geweigerd. Ook voor het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie van de onderzoeksresultaten wordt die eis niet gesteld.
In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen waarbij de aanvrager dient aan te geven in hoeverre en op welke manier zij inwoners en maatschappelijke instellingen betrekt bij de gesubsidieerde activiteit. Vanuit Sterk Bestuur vinden wij het van belang dat ook deze partijen op enig manier worden meegenomen in het proces.
Wij kunnen ons voorstellen dat een subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd in een aan Gelderland grenzende gemeente. Wij zien hierin geen probleem mits wordt voldaan aan de criteria van het eerste lid.
Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan Gelderse gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en openbare lichamen. Het is wel mogelijk om subsidie aan te vragen voor activiteiten waar ook één of meerdere gemeenten uit andere provincies aan deelnemen, zolang het merendeel zich in Gelderland bevindt. De subsidie dient altijd aangevraagd te worden door een Gelderse gemeente.
Wanneer er geen sprake is van een samenwerkingsverband dat publiekrechtelijk of privaatrechtelijk is geformaliseerd, dient er een samenwerkingsverklaring door alle deelnemende partijen te worden ondertekend. Dit voorkomt dat er op een later tijdstip door een andere gemeente voor het zelfde bestuurskrachttraject subsidie wordt aangevraagd.
Als maximale subsidie wordt een bedrag van €35.000 aangehouden. Hierbij is tevens de regel van toepassing dat deze subsidie maximaal 50% van de totale kosten bedraagt. De totale kosten van het onderzoek of het opstellen van het plan van aanpak kunnen wel hoger zijn, maar de bijdrage zal dan niet hoger zijn dan €35.000. Een bijdrage van minimaal 50% van de subsidieaanvrager achten wij van belang omdat daarmee ook het wederzijds belang en verantwoordelijkheid tot uitdrukking komen. Bovendien behoudt een gemeenteraad, samenwerkingsverband of openbaar lichaam, als de aanvrager van de subsidie, ook zijn controlerende functie en eigen verantwoordelijkheid voor het lokale/regionale bestuur.
Voor het organiseren van een regionale, subregionale of lokale bijeenkomst voor het opstellen van een (regionale) visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie achten wij een maximale bijdrage van €5.000 voldoende.
Voor een weigering van de subsidieaanvraag volstaat het van toepassing zijn van één van de in dit artikel genoemde weigeringsgronden.
Een aanvrager kan per keer slechts voor één van de in artikel 8.1.2 genoemde subsidiabele activiteiten subsidie aanvragen. Pas als deze activiteit volledig is afgerond, kan opnieuw een aanvraag voor subsidie worden ingediend. Het innovatieve instrument als genoemd in artikel 8.1.2 onder c is hier een uitzondering op. Een aanvraag voor deze activiteit kan ook naast een andere activiteit uit artikel 8.1.2 worden ingediend.
In beginsel geldt dat voor ieder bestuurskrachttraject slechts eenmaal subsidie kan worden verleend. Hier kan in enkele gevallen van worden afgeweken.
Aan de subsidieontvanger wordt de verplichting opgelegd om de activiteit binnen één jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening af te ronden. Hiermee wordt afgeweken van de algemene termijn gesteld in artikel 15 van de AsG. Wij hebben hiervoor gekozen om tijdig resultaat te bereiken. Een termijn van één jaar is volgens ons een reële termijn om de subsidiabele activiteiten uit artikel 8.1.2 uit te voeren.
Indien een innovatief instrument, zoals genoemd in artikel 8.1.2 onder c, wordt ontwikkeld dient de techniek of werkvorm beschikbaar te worden gesteld aan andere Gelderse gemeenten zodat ook andere Gelderse gemeenten van deze vorm gebruik kunnen maken. Er wordt hier niet gevraagd om het beschikbaar stellen van de persoonlijke of geheime gegevens.
Bijlage 1. Maximale subsidiebedragen paragraaf 4.8 Inrichting Gelders Natuurnetwerk
Maximale subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 4.8 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk, artikel 4.8.1 onder b tot en met e, van de Regels Ruimte voor Gelderland 2016