Organisatie | Gelderland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels voor ruimte Regels Ruimte voor Gelderland 2016 |
Citeertitel | Regels Ruimte voor Gelderland 2016 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | monumenten, subsidies, zorg en welzijn, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, natuur en landschap, bodem, stedelijke vernieuwing, huisvesting, gemeenten, toezicht, jeugdzorg, agrarische sector, sociale participatie, economische zaken, recreatie, cultuur, milieu, waterschap, archief, ouderenzorg, bestuurlijke organisatie |
Geen
Algemene subsidieverordening Gelderland 2016, artikel 2
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-04-2017 | 01-07-2017 | artikel 2.4.4, 2.10.7, 6.25.5, 6.26.5 | 04-04-2017 | 2017-000145 | |
15-03-2017 | 12-04-2017 | artikel 2.4.2, 2.4.4, 2.4.6, 2.10.1, 2.10.2, 2.10.3, 2.10.6, 2.10.7, 2.10.8, 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.5, 3.2.6, 3.2.7, 3.6.1, 6.3.4, 3.8.1, 3.8.2, 3.8.3, 3.8.4, 3.8.5, 4.1.1, 4.8.9, 4.10.1, 4.10.2, 4.10.3, 4.10.4, 4.10.5, 4.10.6, 4.10.7, 4.10.8, 4.10.9, 4.11.4, 4.11.8, 4.13.1, 4.13.2, 4.13.3, 4.13.4, 4.13.5, 4.13.6, 4.13.7, 4.13.8, 5.1.1, 5.7.6, 5.10.4, 5.11.1. 5.11.2, 5.11.2, 5.11.3, 5.11.4, 5.11.6, 5.11.7, 5.11.10, 5.11.11, 6.1.1, 6.12.1, 6.12.2, 6.12.3, 6.12.4, 6.12.5, 6.12.6, 6.12.7, 6.12.8, 6.12.9, 6.12a.1, 6.12a.2, 6.12a.3, 6.12a.4, 6.12a.5, 6.12a.6, 6.12a.7, 6.12a.8, 6.25.1, 6.25.2, 6.25.3, 6.25.4, 6.25.5, 6.25.6, 6.25.7, 6.25.8, 6.25.9, 6.25.10, 6.25.11, 6.26.1, 6.26.2, 6.26.3, 6.26.4, 6.26.5, 6.26.6, 6.26.6, 6.26.7, 6.26.8, 6.26.9, 6.26.10, 6.26.11, 6.26.12, 6.26.13, 6.33.1, 6.33.2, 6.33.3, 6.33.4, 6.33.5, 6.33.6, 6.33.7, paragraaf 2.10, 3.2, 3.8, 4.10, 4.13, 6.2, 6.12a, 6.25, 6.26, 6.33, toelichting | 21-02-2017 | 2017-000145 | |
01-01-2017 | 15-03-2017 | artikel 1.1.1, 1.3.3, 1.3.9, 2.8.6, 2.9.3, 3.1.1, 4.1.1, 4.4.3, 4.4.9, 4.6.2, 4.12.2, 4.12.3, 4.12.4, 4.12.5, 4.12.6, 4.12.7, 4.12.8, 5.1.1, 5.2.1, 5.4.2, 5.4.3, 5.4.4, 5.4.5, 5.4.6, 5.7.5, 5.7.6, 6.1.1, 6.10.1, 6.10.2, 6.10.3, 6.10.4, 6.10.5, 6.10.6, 6.25.1, 6.25.3, 6.25.6, 6.25.7, 6.25.8, 6.27.2, 6.27.6, 8.1.2, 8.1.3, 8.1.5, 8.1.6, 8.1.7, paragraaf 2.4, 2.11, 3.3, 3.4, 3.5, 4.10, 5.2, 6.10, 6.22, 6.23, 6.26, hoofdstuk 7, toelichting | 06-12-2016 | 2016-014776 | |
01-10-2016 | 31-12-2016 | wijziging regeling | 13-09-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 5167 | zaaknummer 2016-009453 | |
16-09-2016 | 01-01-2016 | 01-10-2016 | wijziging regeling | 08-12-2015 Provinciaal Blad 2016 nr. 5117 | zaaknummer 2015-013248 |
13-07-2016 | 16-09-2016 | wijziging regeling | 05-07-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 4032 | zaaknummer 2016-007457 | |
02-06-2016 | 01-06-2016 | 13-07-2016 | wijziging regeling | 24-05-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 3144 | zaaknummer 2016-005524 |
01-05-2016 | 02-06-2016 | wijziging regeling | 12-04-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 2422 | zaaknummer 2016-004044 | |
23-03-2016 | 01-05-2016 | wijziging regeling | 08-03-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 16076 | zaaknummer 2016-002773 | |
22-03-2016 | 01-02-2016 | 23-03-2016 | wijziging regeling | 12-01-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 1608 | zaaknummer 2015-013248 |
01-01-2016 | 22-03-2016 | nieuwe regeling | 12-11-2015 Provinciaal Blad 2015 nr. 7586 | zaaknummer 2015-013248 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1.1 Algemene begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
directe loonkosten: het totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten (werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie en bijdrage Zorgverzekeringswet) en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;
Artikel 1.2.1 Tijdvak voor aanvragen
Gedeputeerde Staten kunnen een tijdvak vaststellen waarbinnen aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend.
Artikel 1.2.2 Indieningstermijn bij verdeelplan
Voor subsidie die wordt verleend op basis van een krachtens wettelijk voorschrift vastgesteld verdeelplan waarin tenminste de subsidieontvangers en de te ontvangen subsidiebedragen worden genoemd, wordt de aanvraag om subsidie in afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG uiterlijk zes maanden nadat het verdeelplan is vastgesteld ingediend.
Artikel 1.2.3 Inhoud van aanvraag om subsidie
Bij de aanvraag om subsidie worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:
indien de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is: de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van opbrengsten en kosten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van indiening van de aanvraag.
Paragraaf 1.3 Beslissing op de aanvraag
Artikel 1.3.3 Communautair toetsingskader
Indien de verstrekking van subsidie als een steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VwEU moet worden aangemerkt en er geen andere staatssteunoplossing voor handen is, wordt de subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun (PbEU L 352).
Geen subsidie wordt verstrekt onder toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de Landbouw groepsvrijstellingsverordening aan ondernemingen in moeilijkheden als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).
Artikel 1.3.4 Sluitende begroting
Een subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de begroting van de activiteit sluitend is.
Artikel 1.3.6 Methoden voor berekening van kosten
Onverminderd het derde lid worden de subsidiabele kosten berekend op basis van een voor de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast.
Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 1.4.3 Voortgangsrapportage
Als een subsidie boven € 25.000 niet binnen een jaar na de subsidieverlening wordt vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger, zolang de subsidie niet is vastgesteld, eenmaal per jaar verplichten om een voortgangsrapportage over te leggen.
Artikel 1.4.4 Verrichten van activiteiten
De subsidieontvanger is verplicht om de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen dat de inkomsten of de uitgaven afwijken van de begroting, dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig, niet geheel of gewijzigd zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
Artikel 1.4.5 Vervreemding van goederen en rechten
De subsidieontvanger is gehouden, indien met subsidie verkregen goederen en rechten binnen vijf jaar na de subsidievaststelling worden vervreemd of anderszins aan derden ter beschikking worden gesteld, Gedeputeerde Staten hiervan in kennis te stellen en de verstrekte subsidie terug te betalen, tenzij anders bepaald.
Artikel 1.4.6 Vermogensvorming
De hoogte van de vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale opbrengsten dat gedurende de laatste tien jaar door de subsidie is gevormd.
Bij de bepaling van de waarde van het vermogen wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.
Artikel 1.4.7 In stand houden resultaten
De subsidieontvanger houdt gedurende ten minste vijf jaren na de uitvoering van de activiteiten ten behoeve waarvan de subsidie is verleend, of zolang als in de beschikking tot verlening van de subsidie is bepaald, de resultaten van de activiteiten in stand, tenzij de aard van de activiteiten zich daartegen verzet.
Artikel 1.5.1 Vaststelling van subsidies tussen € 25.000 tot € 125.000
De subsidieontvanger geeft in de verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG aan:
Paragraaf 1.6 Overige bepalingen
Artikel 1.6.1 Waarderingssubsidies
In afwijking van artikel 5, tweede lid, van de AsG kan waarderingssubsidie worden verstrekt aan natuurlijke personen.
Artikel 1.6.2 Cofinanciering EFRO
Indien subsidie wordt verstrekt als provinciale cofinanciering bij een subsidie op grond van de Uitvoeringswet EFRO, is in afwijking van artikelen 5, eerste lid, 7, 8, 9, eerste lid, 14, 17, tweede lid, 20, derde lid, 21, 29, 31 en paragraaf 7 van de AsG het bepaalde bij of krachtens de Uitvoeringswet EFRO van toepassing.
Hoofdstuk 2 Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer
Paragraaf 2.2 Ontwikkeling forten
Artikel 2.2.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 2.3 Gebiedsontwikkeling
Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de voorbereiding of uitvoering van werkzaamheden waarmee:
Paragraaf 2.4 Collectief Particulier Opdrachtgeverschap
Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
het opstellen van een projectplan voor de realisatie van een CPO-woningbouwproject, waarin een conclusie over de haalbaarheid is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een CPO-woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding; of
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a, slechts verstrekt indien de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd, de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief te verkopen of te verhuren.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, slechts verstrekt indien:
er een projectplan is waarin een conclusie over de haalbaarheid van het CPO-woningbouwproject is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een CPO-woningbouwproject;
Artikel 2.4.5 Hoogte van de subsidie
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:
Paragraaf 2.6 Waalpleisterplaatsen
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag in elk geval een schriftelijke verklaring van burgemeester en wethouders verstrekt waaruit blijkt dat de betreffende subsidiabele activiteit positief is beoordeeld.
Artikel 2.6.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 10.000 en een maximumvan € 100.000.
Paragraaf 2.7 Steengoed Benutten - Tijdelijke Stimulering Sociale woningmarkt
Artikel 2.7.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie wordt verstrekt aan gemeente en openbare lichamen in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:
voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a:
een door tenminste één gemeente, één verhuurder van wooneenheden voor sociale doelgroepen, één onderwijsinstelling voor middelbaar of hoger (beroeps)onderwijs en één werkgevers- of brancheorganisatie ondertekende intentieverklaring, waaruit blijkt dat partijen overeenstemming hebben over de verkenning en zij zich hebben verbonden aan een gezamenlijke uitvoeren van de verkenning.
Paragraaf 2.8 Steengoed benutten – Uitvoeringsgereed en realiseren
Artikel 2.8.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
bebouwde kom: bestaand stedenbouwkundig geconcentreerd samenhangende structuur van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Bij interpretatieverschillen geldt als bebouwde kom, de bebouwingscontour van VROM uit 2005;
beeldverstorend verpauperd gebouw: een gebouw dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, en zo mogelijk ook door de slechte staat van onderhoud als gevolg van leegstand, een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads-of dorpsbeeld, dan wel van het buitengebied;
Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
een integrale gebiedsgerichte aanpak binnen de bebouwde kom, waarbij het gaat om herbestemming, transformatie of sloop van leegstaande of leegkomende gebouwen die deel uitmaken van een concrete gebiedsontwikkeling, gecombineerd met een aanpak van de openbare ruimte of het oplossen van milieuhinder voor de woon- en leefomgeving en bodemsanering;
Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder b, slechts verstrekt indien het gaat om een gebouw, liggend in een kernwinkelgebied of aanloopstraten, dat minimaal 5 jaar leeg staat, een footprint heeft van minimaal 1000 m2 en een voorgevelbreedte heeft van minimaal 25 meter.
Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder c, slechts verstrekt indien het gaat om een monument dat minimaal 3 jaar leeg staat, een footprint heeft van minimaal 500 m2 en een voorgevelbreedte heeft van minimaal 15 meter. Indien een monumentonderdeel uitmaakt van een complex, dan wordt slechts subsidie verstrekt voor maximaal twee monumenten die deel uitmaken van dit complex.
Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder d, slechts verstrekt indien er geen sprake is van een grondtransactie met derden, met uitzondering van grondtransacties ten behoeve van de aanleg van openbare ruimte of maatschappelijke doeleinden en de reductie van de woningen binnen het betreffende project minimaal 5 woningen betreft.
Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder f, slechts verstrekt indien het gaat om een gebouw dat minimaal 5 jaar leeg staat en een footprint heeft van minimaal 2000 m2 en waarbij de aanpak gericht is op het wegnemen van een ruimtelijk kwalitatief probleem, milieu- of geluidshinder of van een onveilige situatie.
Artikel 2.8.8 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd indien verlening ervan zou leiden tot lagere dan de actuele marktconforme prijzen van de grond en gebouwen in de omgeving van het project.
Artikel 2.8.9 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor:
Paragraaf 2.9 Gelderse Gebiedsopgaven
Artikel 2.9.4 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten die zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 2.9.3.
Artikel 2.9.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000.
De subsidieontvanger is verplicht om zijn kennis en bevindingen te delen op de in de aanvraag beschreven wijze, of in overeenstemming met de beschikking tot subsidieverlening indien Gedeputeerde Staten daarin een andere wijze van delen van kennis en bevindingen hebben bepaald of daarover aanvullende verplichtingen hebben opgelegd.
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag, indien deze betrekking heeft op het verrichten van subsidiabele activiteiten, waaraan door deelnemers een financiële bijdrage wordt geleverd, een document ingediend dat is ondertekend door de aanvrager en de deelnemers waaruit ten minste blijkt:
Artikel 2.9.8 Werking van het plafond
Indien voor activiteiten die zijn opgenomen in de lijst, het maximumbedrag waarvoor, op grond van enig artikel in deze Regels, subsidie kan worden verleend, niet van toepassing is verklaard, wordt het bedrag waarmee dit maximumbedrag wordt overschreden buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling of het plafond voor deze activiteiten wordt overschreden.
Paragraaf 2.10 Ondersteuning bewonersinitiatieven op het gebied van leefbaarheid en sociale samenhang
Artikel 2.10.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor nieuwe initiatieven die zich richten op het bevorderen van leefbaarheid en sociale samenhang, met inbegrip van de evaluatie daarvan.
Artikel 2.10.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een minimum van € 10.000 en een maximumvan € 24.999.
Paragraaf 2.11 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden
Artikel 2.11.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van maatregelen die zijn opgenomen in het werkprogramma.
Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
NOM-renovatie: een renovatie van een woning die als rechtstreeks gevolg heeft dat de ingaande en uitgaande energiestromen voor gebouw gebonden energie (ruimteverwarming, comfort-koeling, ventilatie, monitoring, regelingen en hulpenergie voor deze installaties) bij een normaal leefpatroon op jaarbasis gelijk zijn aan of lager zijn dan nul;
scan: onderzoek waar uit moet blijken of NOM-renovatie of een NOM-Ready aanpak voor een VvE een realistische optie is dan wel, indien op basis van de scan komt vast te staan dat dit niet het geval is, een advies over welke maatregelen en welke energielabelsprong haalbaar zijn en op welke wijze dit kan worden aangepakt;
Artikel 3.2.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
professionalisering energieloket: activiteiten gericht op het vergroten van de bekendheid, zichtbaarheid, toegankelijkheid en bereikbaarheid van het energieloket, het bereiken en monitoren van concrete resultaten door middel van een klantvolgsysteem, en het opzetten of uitwerken van een businessmodel voor het energieloket.
Artikel 3.2.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het financieren van energieloketten gedurende de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2017.
Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten in Gelderland die een energieloket geheel of gedeeltelijk financieren.
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:
Paragraaf 3.3 Lokale hernieuwbare energieprojecten en participatie door natuurlijke personen en VvE's
Artikel 3.3.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van lokale hernieuwbare energieprojecten.
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een lokaal duurzaam energiebedrijf een document verstrekt met een overzicht van NAW-gegevens van de deelnemende natuurlijke personen, de hoogte van het ingezette bedrag per natuurlijke persoon en een opgave van het project of de projecten waaraan de ingezette bedragen worden of zijn besteed.
Artikel 3.3.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 20% van de kosten, met een minimum van €3.500 en een maximum van €100.000.
Artikel 3.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het laten uitvoeren van een scan.
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:
Paragraaf 3.6 Bodemverontreinigingsgegevens op orde
Artikel 3.6.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie wordt slechts verstrekt indien bij het invoeren van de bodemverontreinigingsgegevens gebruik wordt gemaakt van het uitwisselingsformat SIKB0101 of een daarvoor in de plaats tredend uitwisselingsformat.
Paragraaf 3.7 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling
De ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 3.7.1, eerste lid, onderdeel a, is verplicht het rapport openbaar te maken via internet.
Paragraaf 3.8 Omgevingsveiligheid
Artikel 3.8.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die voortvloeien uit het Gelders Uitvoeringsprogramma Omgevingsveiligheid 2017.
Subsidie wordt verstrekt aan openbare lichamen die zijn ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en die fungeren als omgevingsdiensten.
Hoofdstuk 4 Vitaal platteland, natuurbeheer en ontwikkeling natuurgebieden
Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen
Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
GNN: Gelders natuurnetwerk zoals begrensd door Provinciale Staten bij vaststelling van de Omgevingsverordening provincie Gelderland bij besluit van 24 september 2014 dan wel de op basis van artikel 2.7.3.1 van de Omgevingsverordening provincie Gelderland door Gedeputeerde Staten gewijzigde begrenzing;
landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van de Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de raad;
natuurontwikkelplan: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan waarin een gebied is aangemerkt als een gebied met hoge actuele natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische of bosbouwkundige waarden en waarbij het in aanmerking brengen voor subsidie noodzakelijk is voor het behoud van deze waarden;
nieuwe natuur: op de ambitiekaart aangegeven nog niet ingerichte landbouwgronden of voormalige landbouwgronden aangeduid als N00.01 dan wel nog niet ingerichte natuurgronden aangeduid als N00.02, waar het natuurbeheertype of indicatieve verhouding natuurbeheertypen nog niet is gerealiseerd binnen het GNN;
PAS-gebiedsanalyses: ecologische analyse van een stikstofgevoelig PAS-Natura 2000-gebied, deel uitmakend van de passende beoordeling van de PAS, waarin herstel- en andere maatregelen zijn opgenomen die dienen ter verzekering dat de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten niet verder achteruit gaat of verbetert;
Paragraaf 4.2 Landschap en Landgoederen
Artikel 4.2.3 Niet-subsidiabele kosten
Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor:
Paragraaf 4.3 Faunavoorzieningen
Artikel 4.3.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de aanleg van een faunavoorziening.
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval gevoegd een GIS kaart met daarop de faunavoorziening en het onderzoek waaruit blijkt dat er sprake is van een knelpunt.
Paragraaf 4.4 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 4.4.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Artikel 4.4.3 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder b, komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, in aanmerking:
het negatieve waardeverschil van de gebouwen ontstaan door het verschil in reële marktwaarde van het natuurambitieterrein in combinatie met de gebouwen op het moment van aankoop en de reële marktwaarde van de combinatie van het natuurambitieterrein met de gebouwen bij feitelijke en publiekrechtelijke functieverandering van het natuurambitieterrein naar natuur, voor zover het aandeel hierin van de gebouwen betreft en blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur waarin de waarde van de gebouwen is gespecificeerd.
Artikel 4.4.6 Hoogte van de subsidie
Voor zover voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door een bestuursorgaan van een ander overheidslichaam, wordt de subsidie zoveel lager verstrekt als noodzakelijk om betaling boven de werkelijke kosten of maximale vergoeding op grond van Europese regels of deze regeling te voorkomen.
Ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt verleend indien:
gehele of gedeeltelijke sluiting van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Flora- en faunawet gestelde regels voor soortenbescherming of de krachtens de artikelen 10, 10a, 19, 19a en 21 van de Natuurbeschermingswet 1998 voor beschermde natuurmonumenten of Natura 2000-gebieden vastgestelde instandhouding doelstellingen en toegangsbeperkingen;
De subsidieontvanger is bij vervreemding, verpachting of vestigen van zakelijke rechten verplicht ingevolge deze regeling verstrekte subsidie binnen een termijn van zes maanden terug te betalen aan de provincie Gelderland, tenzij hiervan in de toestemming als bedoeld in het vierde lid ontheffing is verleend.
Binnen twaalf weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is opgenomen:
de verplichting, inhoudende dat de subsidieontvanger het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert overeenkomstig het natuurbeheertype zoals voorgeschreven in het natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van de ecosystemen met de daarbij behorende soorten in gevaar brengt of verstoort; en
dat de verplichting, als bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.
Indien de subsidieontvanger ook andere economische activiteiten verricht dan de verwerving van terreinen ten behoeve van natuurbeheer als bedoeld in deze regeling, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 41 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).
Artikel 4.4.8 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling
Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, wordt in elk geval een afschrift van een schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst of een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding van de pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek verstrekt.
Paragraaf 4.5 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 4.5.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw.
Paragraaf 4.6 Behoud van prioritaire soorten
Artikel 4.6.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten waarvan op basis van onderzoek of gedocumenteerde veldervaringen aannemelijk is dat zij bijdragen aan het behoud van prioritaire soorten in Gelderland en dat deze activiteiten aanvullend dan wel gelijkwaardig zijn ten opzichte van de activiteiten bedoeld in het eerste lid.
Artikel 4.6.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de kosten met een minimum van € 2.500 en een maximum van € 30.000 per aanvraag.
Subsidie als bedoeld in artikel 4.6.1, onder a en b, wordt slechts verstrekt indien de aanvrager bij de aanvraag een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet of de daarvoor in de plaats tredende bepalingen in de Wet Natuurbescherming overlegt die ziet op het betreffende leefgebied en de betreffende soort.
Paragraaf 4.7 Rustgebieden voor ganzen
Artikel 4.7.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het niet verjagen van ganzen in de periode tussen 1 november en 1 april van percelen die zijn gelegen in een rustgebied.
Paragraaf 4.8 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 4.8.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie voor Natura 2000-maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder c, wordt slechts verstrekt indien in het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan de beoogde kwaliteitsverbetering van het Natura 2000-gebied.
Subsidie voor soortenbeschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder d, wordt slechts verstrekt indien in het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan behoud van een of meer prioritaire soorten of systeemherstel in de parels zoals opgenomen in de nota Actieve soortenbescherming Gelderland.
Subsidie voor herstelmaatregelen voor natte landnatuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder e, wordt slechts verstrekt indien in het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan herstel van de natte landnatuur binnen de gebieden aangegeven op de kaart Water en natuur van de Omgevingsvisie.
Artikel 4.8.10 Gescheiden boekhouding
Indien de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, ook economische activiteiten verricht, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 41 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).
Paragraaf 4.9 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 4.9.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor functieverandering op voorwaarde dat op de grond waarop de aanvraag betrekking heeft tevens inrichting plaatsvindt als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a.
Artikel 4.9.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.9.3, eerste lid, met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.
Ontheffing als bedoeld in lid 5 wordt verleend indien:
gehele of gedeeltelijke sluiting van het terrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Flora- en faunawet gestelde regels voor soortenbescherming of de krachtens de artikelen 10, 10a, 19, 19a en 21 van de Natuurbeschermingswet 1998 voor beschermde natuurmonumenten of Natura-2000-gebieden vastgestelde instandhouding doelstellingen en toegangsbeperkingen;
Artikel 4.9.9 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling
Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een afschrift overgelegd van het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan.
Artikel 4.9.10 Bevoorschotting
In afwijking van artikel 21 van de AsG wordt nadat de aanvrager een afschrift heeft overgelegd van de vestiging van de kwalitatieve verplichting een voorschot uitgekeerd van ten hoogste 90%.
Paragraaf 4.10 Inrichting ten behoeve van agrarisch natuur- en landschapsbeheer
Artikel 4.10.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het aanpassen van de fysieke condities of kenmerken van percelen landbouwgrond gelegen in een leefgebied SNLG.
Subsidie wordt slechts verstrekt indien:
voor de percelen landbouwgrond een subsidie is verstrekt voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer op grond van artikel 3.2 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016 of een subsidie op grond van die regeling is aangevraagd voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer voor het volgende kalenderjaar, en
Subsidie wordt verstrekt aan een agrarisch collectief, met dien verstande dat 15% van de subsidie wordt verstrekt aan de beheerder van het collectief indien deze het inrichtingsplan heeft opgesteld.
Artikel 4.10.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000,-met dien verstande dat de subsidie niet meer bedraagt dan € 8.000,- per hectare van het leefgebied SNLG.
Artikel 4.10.7 Weigeringsgronden
Geen subsidie wordt verstrekt als voor de aangevraagde percelen al eerder een subsidie op grond van artikel 4.10.1 is verstrekt.
Paragraaf 4.11 Verwijderen van drugsafval
Artikel 4.11.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Artikel 4.11.3 Weigeringsgrond
Subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager verantwoordelijk of mede verantwoordelijk is voor:
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:
Paragraaf 4.12 Burgerbetrokkenheid bij natuur, groen en landschap
Subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, wordt slechts verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op een openbaar toegankelijk terrein.
Artikel 4.12.3 Subsidiabele kosten
Voor subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, komen ook in aanmerking de kosten voor externe ondersteuning.
Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, aanhef en onder a, verstrekt:
Artikel 4.12.7 Weigeringsgrond
Subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a wordt niet verstrekt voor zover de activiteit betrekking heeft op terreinen die zijn opgenomen in het natuurbeheerplan.
Paragraaf 4.13 Kennisontwikkeling- en overdracht duurzaam functioneren van de toplaag
Artikel 4.13.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor een project dat is gericht op:
Artikel 4.13.7 Weigeringsgrond
Subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1 onder a wordt geweigerd indien:
Hoofdstuk 5 Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer
Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
LNG-vrachtauto: een voertuig dat een vrachtauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen is, valt onder categorie N2 of categorie N3 van Richtlijn 2007/46/EG en bij de feitelijke levering overeenkomstig de koopovereenkomst door de fabrikant als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 september 2007 (PbEU L263) is uitgerust met een motor die als hoofdaandrijving in de vrachtauto is geplaatst en uitsluitend Liquefied Bio Gas of Liquefied Natural Gas als motorbrandstof gebruikt;
Paragraaf 5.2 Infrastructuurprojecten
Artikel 5.2.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 5.3 Openbaar vervoer en regiotaxi
Artikel 5.3.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het verrichten van:
Subsidie voor het verrichten van openbaar vervoer wordt slechts verstrekt voor de duur van de concessie of voor de duur van de overeenkomst tussen de provincie en de vervoerder.
Paragraaf 5.4 Infrastructurele openbaarvervoervoorzieningen
Artikel 5.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de aanpassing of uitbreiding van infrastructuur en voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer in het gebied van de voormalige Stadsregio.
Paragraaf 5.5 Sociale veiligheid
Artikel 5.5.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten ter verbetering van de sociale veiligheid.
Paragraaf 5.6 Consumentenorganisaties
Artikel 5.6.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die ondernomen worden om de belangen van de OV-reiziger in Gelderland te behartigen in het kader van de Wet personenvervoer.
Paragraaf 5.7 Fietsvoorzieningen
Artikel 5.7.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Gedeputeerde Staten kunnen bij onderbesteding van het budget voor aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 5.7.1, eerste lid, onder a en b, na 1 maart tot een tweede openstelling besluiten. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op aanvragen die in een tweede openstellingsperiode worden ingediend.
Artikel 5.7.5 Beoordelingscriteria infrastructurele fietsvoorzieningen
Paragraaf 5.8 Mobiliteitsprojecten
Artikel 5.8.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor haalbaarheidsstudies, onderzoek, pilots en projecten gericht op gedragsbeïnvloeding met betrekking tot mobiliteit.
Paragraaf 5.9 Logistiek en Goederenvervoer
Artikel 5.9.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 5.10 Beter Benutten Vervolg
Artikel 5.10.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van projecten in het kader van Beter Benutten Vervolg.
Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover de projecten zijn opgenomen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bestedingsplan.
Paragraaf 5.11 Impuls goederenvervoer LNG-vrachtauto’s
Artikel 5.11.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de koop of operational lease van een of meerdere LNG-vrachtauto’s.
Subsidie kan worden verstrekt aan een vervoerder in de zin van artikel 1.1. van de Wet wegvervoer goederen of aan een verlader.
Artikel 5.11.6 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd indien de door de aanvrager aangeschafte of geleasde vrachtauto voor 1 oktober 2016 op kenteken is gezet.
Artikel 5.11.7 Aanvraag subsidieverlening
Indien de vrachtauto zal worden gebruikt of mede zal worden gebruikt voor beroepsvervoer en op de subsidieontvanger geen vrijstelling op grond van artikel 4 van het Besluit wegvervoer goederen van toepassing is, wordt bij de aanvraag een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning van de aanvrager verstrekt.
Artikel 5.11.8 Beslissing op de aanvraag
Artikel 25, eerste tot en met derde lid, van de AsG en artikel 1.3.1 zijn niet van toepassing.
Artikel 5.11.11 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling
Indien de vrachtauto wordt gebruikt of mede wordt gebruikt voor beroepsvervoer en op de subsidieontvanger geen vrijstelling op grond van artikel 4 van het Besluit wegvervoer goederen van toepassing is, wordt bij de aanvraag om vaststelling van subsidie een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning van de subsidieontvanger verstrekt.
Paragraaf 6.1 Algemene bepalingen
Artikel 6.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
arm’s length-voorwaarden: de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen die niet afwijken van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en die geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding behelzen. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;
experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;
haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;
industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;
innovatieadviesproject: een door een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie, niet zijnde de aanvrager, ten behoeve van een innovatie verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, adviseren over een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, dan wel het verstrekken van innovatiesteun in de vorm van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteuningsdiensten als bedoeld in artikel 2, nummers 94 en 95 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;
innovatieve onderneming: een onderneming
die aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie kan aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, diensten of procedés zal ontwikkelen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden; of
waarvan de kosten voor onderzoek en ontwikkeling ten minste 10 % bedragen van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;
MKB-onderneming: een onderneming die behoort tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van artikel 2 van de bijlage bij de Aanbeveling (EG) nr. 2003/361 van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU L 124);
ondersteunende sector: de sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie of maakindustrie; startende onderneming: een kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan. Voor een onderneming die zich niet hoeft te laten registreren, kan de periode van vijf jaar geacht worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming ofwel haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten
Regionale Centra voor Technologie: de stichting Achterhoeks Centrum voor Technologie te Doetinchem, de stichting Platform Creatieve Technologie te Arnhem, de stichting RCT Rivierenland te Tiel, de stichting RCT Vallei te Ede, stichting Regionaal Nijmeegs Centrum voor Technologie te Nijmegen, stichting Innovatienetwerk Stedendriehoek te Apeldoorn, de stichting Veluws Centrum voor Technologie te Nunspeet;
Paragraaf 6.4 Verkleinen arbeidsmarktdiscrepantie in logistiek, vrijetijdseconomie, land- en tuinbouw en de creatieve sector
Paragraaf 6.8 Kwaliteitsverbetering en meeropbrengst ondernemingen vrijetijdseconomie
Artikel 6.8.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van activiteiten ter uitvoering van de beleidsuitwerking Lange termijnvisie economie (PS2011-644) en Het Gelders evenementenbeleid 2013-2016; Beleef de Gelderse Streken (PS2013-477), zover deze betrekking hebben op de versterking van de vrijetijdseconomie.
Paragraaf 6.9 Samenwerkingsinitiatieven vrijetijdseconomie
Artikel 6.9.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van activiteiten ter uitvoering van de beleidsuitwerking Lange termijnvisie economie (PS2011-644) en Het Gelders evenementenbeleid 2013-2016; Beleef de Gelderse Streken (PS2013-477), zover deze betrekking hebben op de versterking van de vrijetijdseconomie.
Paragraaf 6.10 Kwaliteitsverbetering routes voor wandelen, hardlopen, fietsen, mountainbiken, varen, paardrijden en mennen
Artikel 6.10.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie wordt slechts verstrekt indien het onderhoud en beheer na uitvoering van de subsidiabele activiteit voor minimaal 5 jaar zijn verzekerd.
Artikel 6.10.3 Niet-subsidiabele kosten
Voor subsidie als bedoeld in artikel 6.10.1, onder a, komen de kosten voor aanleg, wijziging of onderhoud van infrastructurele kunstwerken niet in aanmerking;
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag om subsidie onderbouwd hoe het bepaalde in artikel 6.10.2 geborgd is.
Artikel 6.10.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van €50.000.
Paragraaf 6.11 Marketing en promotie vrijetijdseconomie
Artikel 6.11.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van activiteiten ter uitvoering van de beleidsuitwerking Lange termijnvisie economie (PS2011-644) en Het Gelders evenementenbeleid 2013-2016; Beleef de Gelderse Streken (PS2013-477), zover deze betrekking hebben op de versterking van de vrijetijdseconomie.
Paragraaf 6.12 Haalbaarheidsprojecten MKB
Artikel 6.12.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een haalbaarheidsproject passend binnen het innovatieprogramma Topsectoren voor een van de volgende sectoren:
Artikel 6.12.4 Subsidiabele kosten
Voor zover de subsidie betrekking heeft op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek komen in aanmerking:
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het onderzoeksproject worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkend boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
Artikel 6.12.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 24.999.
Paragraaf 6.12a Innovatieadviesprojecten MKB
Artikel 6.12a.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor een innovatieadviesproject passend binnen het innovatieprogramma Topsectoren voor een van de volgende sectoren:
Artikel 6.12a.4 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor innovatieadviesdiensten en innovatieondersteuning zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, sub c van de Algemene groepsvrijstellingsverordening met uitzondering van kosten voor het leveren van goederen, het geven van cursussen of de verkoop van producten of diensten.
Paragraaf 6.15 Onderzoeksinfrastructuur voor economische activiteiten
Artikel 6.15.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur waarmee economische activiteiten worden verricht.
Artikel 6.15.3 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa.
Paragraaf 6.16 Proeftuinen ten behoeve van marktintroducties
Artikel 6.16.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie als bedoeld in artikel 6.16.1, onder c, wordt slechts verstrekt indien de aanvrager daarbij voor gezamenlijke rekening en risico samenwerkt met ten minste één andere onderneming, kennisinstelling of publiekrechtelijke rechtspersoon en de voorwaarden voor de samenwerking schriftelijk zijn vastgelegd.
Artikel 6.16.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 200.000.
Paragraaf 6.18 Innovatieve starters Novio Tech Campus
Artikel 6.18.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 6.22 Herstructurering van een bedrijventerrein
Artikel 6.22.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 6.24 Samenwerking fysieke bedrijfsomgeving
Artikel 6.24.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie als bedoeld in artikel 6.24.1, onder a, wordt slechts verstrekt indien aanvrager daarbij voor gezamenlijke rekening en risico samenwerkt met ten minste één onderneming of gemeente en de voorwaarden voor de samenwerking schriftelijk zijn vastgelegd.
Paragraaf 6.25 Economische impact - Sportevenementen
Artikel 6.25.1 Evenementenkalender
Op aanvraag van de organisator wordt een multisportevenement of ander sportevenement voor sporters met een verstandelijke beperking op de kalender geplaatst, als het een nationaal of internationaal karakter heeft en voldoet aan de voorwaarde van het tweede lid, onder e, alsmede door aanvrager aannemelijk wordt gemaakt dat:
Een sportevenement dat een activiteit inhoudt voor sporters met een beperking, niet zijnde een verstandelijke beperking, wordt op de kalender geplaatst als het voldoet aan de vereisten, vermeld in het tweede lid, onder a tot en met e, met dien verstande dat de vereisten ten aanzien van de economische impact en de bekostiging met private middelen niet van toepassing zijn.
Een aansprekend internationaal evenement, dat niet voldoet aan een of meer vereisten, vermeld in het tweede tot en met vijfde lid, kan niettemin op de kalender worden geplaatst als het uitzonderlijk van aard en omvang is en aannemelijk is dat het een grote positieve economische en maatschappelijke impact voor de provincie Gelderland zal hebben.
Het vereiste van het tweede lid, onder d, 2e, is niet van toepassing op evenementen als bedoeld in het tweede lid, onder c, 3e,, indien het een nationale wedstrijd betreft, die voor het eerst wordt gehouden en niet als eenmalig evenement is bedoeld, mits aannemelijk is dat alleen voor het eerste evenmeent niet aan het vereiste kan worden voldaan.
Artikel 6.25.3 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Artikel 6.25.4 Aanvraag subsidie
De aanvraag bevat een beschrijving van de side events, waaruit blijkt dat deze betrekking hebben op twee of meer themagebieden, genoemd in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport. Indien de aanvraag één side event betreft als bedoeld in artikel 6.25.5, vierde lid, bevat deze een beschrijving waaruit blijkt dat het side event betrekking heeft op een van de themagebieden.
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een of meer side events, die samenhangen met een op de Nationale Topevenementenkalender opgenomen evenement dat buiten Gelderland wordt gehouden, inhoudende een Europees of wereldkampioenschap. De vereisten van het derde lid, onder b tot en met e, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6.25.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie voor de uitvoering van een sportevenement bedraagt voor een Europees kampioenschap maximaal € 150.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 120.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 30.000.
De subsidie voor de uitvoering van een sportevenement voor een wereldkampioenschap maximaal € 200.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 160.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 40.000.
Artikel 6.25.8 Hoogte subsidie overige evenementen
De hoogte van de subsidie voor de uitvoering van sportevenementen als bedoeld in artikel 6.25.1, zesde lid, met het daarmee samenhangende programma van side events wordt door Gedeputeerde Staten per evenement bepaald. Zij overleggen daarover tevoren met Provinciale Staten of de betrokken statencommissie.
Artikel 6.25.9 Weigeringsgrond
Subsidie voor een sportevenement of voor uitsluitend een programma van side events of een of meer side events als bedoeld in artikel 6.25.5, vierde lid, wordt geweigerd als dit niet voldoet dan wel deze niet voldoen aan het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport.
Artikel 6.25.10 Aanvraag vaststelling
In afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG, dient de subsidieontvanger binnen negen maanden na afloop van de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.
Artikel 6.25.11 Verplichtingen
Behoudens ontheffing van Gedeputeerde Staten legt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor de uitvoering van een sportevenement een rapport over, waarin de resultaten van een onderzoek staan beschreven naar de economische impact van het sportevenement voor het bedrijfsleven in Gelderland. Het onderzoek moet zijn uitgevoerd met toepassing van de WESP-methodiek volgens de meest actuele richtlijn. Deze verplichting geldt niet als de activiteit een sportevenement voor sporters met een beperking betreft.
De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze paragraaf in de praktijk te evalueren.
Paragraaf 6.26 Open clubs en vitale sportparken
In aanvulling op het eerste lid kan subsidie als bedoeld in artikel 6.26.1, tweede lid onder b en c, ook worden verstrekt aan een samenwerkingsverband zonder winstoogmerk met rechtspersoonlijkheid, waarin vijf of meer partijen, waarvan tenminste een sportvereniging of sportparkorganisatie en tenminste een organisatie uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven samenwerken met het doel een of meer open clubs of vitale sportparken te realiseren.
Artikel 6.26.3 Aanvraag voor het uitvoeren van een verkenning
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het uitvoeren van een verkenning een beschrijving van de wijze waarop en de middelen waarmee de haalbaarheid wordt verkend van een, in een gezamenlijke ambitieverklaring vast te leggen, samenwerking van tenminste vijf partijen, waarvan minimaal een sportvereniging of sportparkorganisatie en tenminste een partij uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven die ten doel heeft een of meer open clubs of vitale sportparken tot ontwikkeling te brengen.
Artikel 6.26.4 Aanvraag voor het opstellen van een ontwikkelplan
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het opstellen van een ontwikkelplan een beschrijving van de wijze waarop en de middelen waarmee door tenminste vijf samenwerkende partijen, waarvan tenminste een sportvereniging of sportparkorganisatie en tenminste een partij uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven, een plan wordt opgesteld voor het gezamenlijk realiseren van een of meer open clubs of vitale sportparken.
Artikel 6.26.5 Aanvraag voor het realiseren van een open club of vitaal sportpark
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het realiseren van een open club of vitaal sportpark:
een projectplan waarin is beschreven op welke wijze en met welke middelen een of meer open clubs of vitale sportparken worden gerealiseerd door tenminste vijf samenwerkende partijen waarvan tenminste een sportvereniging of sportparkorganisatie en tenminste een partij uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven;
Artikel 6.26.6 Aanvraag voor een programma
Bij de aanvraag worden voorts de volgende gegevens verstrekt:
een samenwerkingsovereenkomst waaruit blijkt dat de aanvrager met tenminste tien sportverenigingen of sportparkorganisaties en met tenminste zes partijen uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven samenwerkt aan het tot stand brengen en in stand houden van open clubs en vitale sportparken overeenkomstig het projectplan; en
Artikel 6.26.7 Procesbegeleiding
Als de aanvraag voorziet in gebruikmaking van professionele procesbegeleiding, moet daaruit blijken dat hiervoor deskundigen worden ingezet, die over de kennis en ervaring beschikken die benodigd is voor de ontwikkeling van een open club of vitaal sportpark.
Artikel 6.26.10 Communautair toetsingskader
Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 55 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 6.26.11 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.3.5. komen kosten voor de nieuwbouw of verbouw van sport- of andere accommodaties niet voor subsidie in aanmerking, met uitzondering van de kosten van beperkte aanpassingen, die noodzakelijk zijn voor het realiseren van maatschappelijke of ruimtelijke functies van de open club of het vitale sportpark. Ten hoogste 30% van de subsidie mag voor beperkte aanpassingen worden aangewend.
Artikel 6.26.13 Verplichtingen
De subsidieontvanger zal de kennis en ervaring, die hij met de gesubsidieerde activiteit of activiteiten heeft opgedaan, tijdens en na de uitvoering eigener beweging en op verzoek van Gedeputeerde Staten tot twee jaar na afloop van de subsidieperiode delen met organisaties in Gelderland op het terrein van sport, onderwijs, cultuur, welzijn en zorg.
De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeeerde Staten ingesteld onderzoek dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze paragraaf te evalueren.
Paragraaf 6.27 Onderwijs- en arbeidsmarktbeleid
Artikel 6.27.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
gebiedsopgaven: opgave van de provincie om aan zes deelgebieden van Gelderland, te weten de Achterhoek, de Veluwe, de regio Arnhem/Nijmegen, Food Valley (Ede/Wageningen en omgeving), de Stedendriehoek (Apeldoorn, Deventer en Zutphen en omgeving), de Gelderse Corridor (het gebied van de A15, de Betuwelijn en de grote rivieren), extra aandacht te besteden.
Subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, wordt verstrekt aan ondernemingen, onderwijs- en kennisinstellingen, gemeenten of samenwerkingsverbanden.
Onverminderd artikel 1.2.3, wordt bij de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, in elk geval een door alle deelnemers ondertekende samenwerkingsovereenkomst verstrekt, waaruit de gezamenlijke aanpak blijkt voor het verrichten van de activiteiten.
Paragraaf 6.28 Regionale talentenondersteuning
Artikel 6.28.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het oprichten of doorontwikkelen van een Regionaal Talentencentrum.
Paragraaf 6.29 Regionaal multisporttalentencentrum
Artikel 6.29.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het oprichten van een regionaal multisporttalentencentrum.
Subsidie wordt slechts verstrekt indien het Regionaal multisporttalentencentrum:
Artikel 6.29.3 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 60.000.
Paragraaf 6.30 Versterken jeugdopleiding
Artikel 6.30.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan het versterken van de jeugdopleiding van een vereniging binnen een Gelderse kernsport.
Artikel 6.30.3 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 28.000 per aanvraag op basis van maximaal € 3.500 per jeugdopleiding.
Paragraaf 6.31 Talenten als ambassadeur
Artikel 6.31.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die talenten met een status de mogelijkheid geven om als ambassadeur van de sport op te treden op scholen, evenementen en bijeenkomsten met het bedrijfsleven.
Paragraaf 6.32 Samenwerking Gelderland – Lubelskie
Artikel 6.32.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Paragraaf 6.33 Evenwichtige vorming sporttalenten
Artikel 6.33.1 Subsidiabele activiteit en subsidieperiode
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de vorming van sporttalenten door overdracht van sportgenerieke knowhow die van belang is voor een evenwichtige ontwikkeling als sporter en leerling of student en deskundigheidsbevordering van docenten op het gebied van overdracht van sportgenerieke knowhow.
Artikel 6.33.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten tot een maximum van € 10.000,- per leerjaar.
Artikel 6.33.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten verbonden aan de inzet van deskundigen zijn subsidiabel.
De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeeerde Staten ingesteld onderzoek, dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze paragraaf in de praktijk te evalueren.
Hoofdstuk 7 Cultuur en erfgoed
Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen
Artikel 7.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
duurzaam: een wijze van uitvoering waarbij energie wordt bespaard dan wel opgewekt, (schaarse) materialen bespaard, water bespaard, een gezond binnenmilieu gecreëerd, de maatregelen niet tot vervuiling leiden, uit materialen bestaan die men kan hergebruiken of bijdragen tot een (grond)waterstand die de instandhouding van erfgoed bevorderd;
festival: een evenement op het terrein van cultuur of erfgoed, dat gericht is op de samenhangende presentatie van meerdere uitingen op het gebied van minstens één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media en literaire cultuur of op het gebied van erfgoed;
Paragraaf 7.2 Producties en festivals
Artikel 7.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
kwaliteit van de productie of het festival: de kwaliteit van de artistieke dan wel de cultuurhistorische uitgangspunten en visie op de creatie, ontwikkeling en uitvoering van de productie of het festival, het vakmanschap van de uitvoerenden en inhoudelijke beschrijving van de productie of het festival;
Artikel 7.2.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie wordt slechts verstrekt indien de productie of het festival een bovenlokaal karakter heeft.
Een impressie van de productie of het festival wordt geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo mogelijk met geluid.
Paragraaf 7.3 Talentontwikkeling van professionals
Artikel 7.3.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het begeleiden of laten begeleiden van een professional bij de ontwikkeling van zijn artistieke kwaliteiten in het kader van de uitvoering van ten minste één artistieke productie.
Paragraaf 7.4 Functioneel gebruik erfgoed
Artikel 7.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, wordt slechts verstrekt indien:
Voordat een aanvraag wordt ingediend voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, kan een vooroverleg plaatsvinden aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.
Artikel 7.4.7 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor de kosten van het exploiteren of beheren van een erfgoed.
Paragraaf 7.5 Instandhouding gemeentelijke monumenten
Artikel 7.5.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een verordening op grond waarvan eigenaren van gemeentelijke monumenten subsidie kunnen aanvragen voor de instandhouding daarvan.
Artikel 7.5.5 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het bedrag van het subsidieplafond te delen door het totale bedrag wat de gemeenten samen in het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd in hun vastgestelde begrotingen voor de gemeentelijke monumenten hebben opgenomen. De uitkomst daarvan, uitgedrukt in procenten, wordt vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag dat iedere afzonderlijke gemeente volgens haar begroting van datzelfde jaar beschikbaar heeft voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten. Dit is de hoogte van de subsidie per gemeente.
De gemeente dient te bepalen dat bij werkzaamheden aan een gemeentelijk monument voldaan moet worden aan de op 24 januari 2006 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden (PB 2006/17) of daarvoor in de plaats vastgestelde voorschriften.
Paragraaf 7.6 Historische molens en stoomgemalen
Artikel 7.6.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor onderhoud en het laten draaien van historische molens en stoomgemalen.
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie een afschrift van de beschikking van het Rijk die de eigenaar heeft ontvangen op grond van de Subsidieregeling instandhouding monumenten of, in het geval het een gemeentelijk monument betreft, een meerjarig onderhoudsplan.
Paragraaf 7.7 Cultuur- en erfgoedpacten
Artikel 7.7.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een intergemeentelijk programma 2017-2020 dat is gericht op de versterking van de bovenlokale cultuur- en erfgoedparticipatie.
Subsidie wordt verstrekt aan de gemeente die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.
Paragraaf 7.8 Versterken maatschappelijke rol kleine musea
Artikel 7.8.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie als bedoeld in artikel 7.8.1, aanhef en onder a, wordt slechts verstrekt indien
het museum geregistreerd staat in het Museumregister of lid is van de coöperatie Erfgoed Gelderland.
Paragraaf 7.9 Versterken maatschappelijke rol middelgrote en grote musea
Artikel 7.9.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Hoofdstuk 8 Kwaliteit van het openbaar bestuur
Paragraaf 8.1 Programma Sterk Bestuur
Artikel 8.1.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 8.1.4, onder b, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling of een bij privaatrechtelijke overeenkomst geregelde samenwerking, een door de betrokken colleges vastgestelde verklaring en beschrijving van de samenwerking verstrekt.
Toelichting bij Regels Ruimte voor Gelderland 2016
Relatie Algemene subsidieverordening Gelderland 2016
Met ingang van 1 januari 2016 is de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 (AsG 2016) in werking. De AsG 2016 is ontstaan door samenvoeging van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998, de Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011 en de Subsidieverordening meerjarenprogramma’s Gelderland 2012. Door deze samenvoeging, waarbij tevens stappen zijn gezet in de sfeer van uniformering en deregulering, is het stelsel van subsidieregels van de provincie aanzienlijk vereenvoudigd.
De Algemene wet bestuursrecht bevat in hoofdstuk 4 een titel (4.2) voor subsidies. De doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht op het onderdeel subsidies zijn de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven, het verschaffen van rechtszekerheid voor aanvragers en het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Subsidieverstrekking vindt mede met het oog daarop plaats op wettelijke grondslag. De AsG 2016 bevat een bijlage waarop de programma’s zijn opgenomen voor de uitvoering waarvan Gedeputeerde Staten bevoegd zijn om subsidies te verstrekken en derhalve ook nadere regelste stellen. De AsG 2016 en de bijbehorende bijlage vormen de door de Algemene wet bestuursrecht vereiste wettelijke grondslag.
De AsG 2016 bepaalt in artikel 3, eerste lid, dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het nemen van besluiten omtrent subsidie indien zij daartoe in de AsG 2016, in een bijzondere verordening of bij besluit van Provinciale Staten bevoegd zijn verklaard. Indien Gedeputeerde Staten bevoegd zijn, zijn zij op grond van artikel 3, zesde lid, van de AsG 2016 tevens bevoegd om nadere regels te stellen. De Regels Ruimte voor Gelderland 2016 voorzien in die nadere regels voor de onderwerpen waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van de AsG 2016 bevoegd zijn. De nadere regels gelden voor alle besluiten omtrent subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten krachtens de ASG 2016 het bevoegde gezag zijn. Dat zijn 1) subsidies ter uitvoering van een gewoon programma (artikel 11 AsG 2016), subsidies ter uitvoering van een bijzonder programma (artikel 12 AsG 2016), 2) subsidies ten aanzien waarvan Provinciale Staten in de begroting de ontvanger en de maximale subsidie hebben vastgelegd (artikel 3, tweede lid, AsG2016), 3) besluiten tot afwijzing van incidentele subsidies (artikel 3, derde lid, AsG 2016) en 4) waarderingssubsidies (artikel 31 AsG 2016). Voor zover het betreft subsidies waarvoor niet in de hoofdstukken 2 tot en met 8 specifieke nadere regels zijn opgenomen, is de relevantie van deze bepaling gelegen in het van toepassing zijn van hoofdstuk 1 op die subsidies.
Daarnaast bevat de AsG 2016 diverse en uiteenlopende algemeen geldende bepalingen in verband met subsidieverstrekking, waaronder het uitgangspunt van subsidieverstrekking aan rechtspersonen, diverse termijnen, algemene weigeringsgronden, het Uniform subsidiekader, regels over bevoorschotting en vaststelling. Verwezen wordt op deze plaats naar de AsG 2016 en de daarbij behorende toelichting.
Bij het verstrekken van subsidie moeten de regels omtrent staatssteun in acht worden genomen. Europeesrechtelijk is vastgelegd dat staatssteun alleen is toegestaan als een uitzondering op het staatssteunverbod geldt (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Alvorens te toetsen aan het staatssteunverbod en eventuele uitzonderingen moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van staatssteun. Daarvoor gelden de volgende cumulatieve eisen:
Om te kunnen spreken van staatssteun moet aan al deze criteria zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van staatssteun.
Er is geen sprake van staatssteun als er geen economische activiteiten worden gesubsidieerd of als het grensoverschrijdend effect van de subsidie ontbreekt. Dit is het geval bij de paragrafen 2.4, 2.7, 3.2, 3.6, 3.7, 4.3, 4.6, 4.11, 5.6, 6.11, 6.28, 6.30, 6.31, 6.32, 6.33, 7.5, 7.6, 7.7, 7.8 en 8.1.
De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden dan wel door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben derhalve geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 2.11 en 5.3.
De aanleg van openbare infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, straatverlichting en aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, vormt een belangrijk deel van overheidsinvesteringen bij gebiedsontwikkeling. Zolang deze infrastructuur algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers is er geen sprake van staatssteun. Voor wat betreft de aanleg of verbetering van infrastructuur ter verbetering van de sociale veiligheid geldt dat geen staatssteun optreedt zolang de infrastructuur niet commercieel wordt geëxploiteerd en algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers. Het betreft de paragrafen 2.6, 5.2, 5.4, 5.5, 5.7 en 5.10.
In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de relatie met genoemde derden zo moeten vormgeven dat geen ongeoorloofde staatssteun of schending van de aanbestedingsregels of de Wet Markt en Overheid optreedt.
Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellingsverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw de-minimisverordening en de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014, C 204/01). Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2, 2.3, 4.5, 4.7, 4.10, 6.12, 6.15, 6.16, 6.18, 6.26, 7.2, 7.4 (artikel 7.4.1, aanhef en onder b) en 7.9.
In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels omtrent staatssteun, of zijn voorwaarden die zijn opgenomen in een goedkeurend besluit van de Europese Commissie als voorwaarden in de regels overgenomen. Op die manier wordt verzekerd dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Het betreft de paragrafen 4.4, 4.8 en 4.9. Voor aanvragen onder de paragrafen 2.8, 2.9 en 6.25 geldt maatwerk. Voor de verschillende typen aanvragen gelden andere staatssteunoplossingen. Dit wordt per aanvraag beoordeeld.
Voor alle overige paragrafen geldt dat indien de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal € 200.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.5, 2.10, 3.3, 3.4, 4.2, 4.13, 5.8, 5.9, 6.8, 6.9, 6.10, 6.12a, 6.22, 6.24, 6.27, 6.29, 7.3 en 7.4 (artikel 7.4.1, aanhef en onder a) geldt, overeenkomstig de vangnetbepaling van artikel 1.3.3, eerste lid, dat de subsidie slechts wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.
Artikel 1.3.2, zesde lid Bij subsidietenders moet op transparante wijze een onderlinge beoordeling van de aanvragen plaatsvinden. De aanvragen worden als het ware bevroren op het moment van sluiting van de openstellingsperiode. Dit betekent dat aanvragers na deze datum geen gelegenheid meer hebben om onvolledige aanvragen te completeren. De onvolledigheid kan gelegen zijn in het niet bijvoegen van verplichte bijlagen, in het niet onderbouwen van kosten van activiteiten op de begroting of het niet voldoen aan criteria die in de betrokken regels zijn opgenomen. Wanneer een onderdeel van de begroting niet is onderbouwd kan niet beoordeeld worden of de daarbij behorende actiteiten ook daadwerkelijk subsidiabel zijn. Vaste praktijk is dat aanvragers die ten minste 10 werkdagen voor de sluiting van de aanvraagperiode een aanvraag indienen, in de gelegenheid worden gesteld hun aanvraag te completeren. Aanvragers die later een aanvraag indienen, ontnemen zichzelf de mogelijkheid om aanvragen aan te vullen. Een aanvulling na de sluitingsdatum is in strijd met de transparantie van de onderlinge beoordeling van de aanvragen. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan in deze situatie praktisch gezien niet worden toegepast. Om die reden is het zesde lid opgenomen.
Artikel 2.2.1, onder e Fort Asperen - gemeente Geldermalsen - Complexnummer 531771; Fort de Nieuwe Steeg - gemeente Lingewaal - Complexnummer 531807; Fort Vuren - gemeente Lingewaal - Complexnummer 531890; Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk - gemeente Geldermalsen - Complexnummer 531760; Batterij onder Poederoijen - gemeente Zaltbommel - Complexnummer 531925; Batterij onder Brakel - gemeente Zaltbommel - Complexnummer 531918; Fort Everdingen - gemeenten Vianen en Culemborg - Complexnummers 531650 en 531840.
Artikel 2.4.1 Procesbegeleidingsactiviteiten kunnen zijn: • Het opstellen van een gezamenlijk programma van eisen van het collectief • Het opstellen schetsontwerp en bouwkostenraming • Het opstellen van het projectplan • Het begeleiden en ondersteunen van het collectief in overleg met betrokken partijen in deze haalbaarheidsfase • Het bewaken van een kostenbegroting, planning en kwaliteit
Met de subsidieverstrekking wordt beoogd doelstellingen van het project Beleef de Waal te realiseren. De doelen van het project Beleef de Waal zijn: • het invulling geven aan de belevingsdoelen van WaalWeelde (recreatie en toerisme, cultuur en cultuurhistorie); • het versterken van de beleefbaarheid en beleving van de rivier de Waal en haar oevers; • het ondersteunen van de ontwikkeling van duurzame vormen van toerisme langs de Waal; • als bijeffect het creëren van draagvlak voor herinrichtingsprojecten en gebiedsontwikkelingen die de komende jaren langs de Waal worden uitgevoerd.
De subsidies zijn gericht op het verder uitbouwen en versterken van de samenwerking tussen initiatiefnemers in het gebied, op het ondersteunen van initiatieven op het gebied van toerisme die passen in een duurzame ontwikkeling van het gebied en passen bij de versterking van de beleefbaarheid en de beleving van de Waal en haar oevers.
Artikel 2.5.1, eerste lid, onder a Vertierplekken geven een gelegenheid om bij de Waal te recreëren en de rivier te beleven. De minimale inrichting van de vertierplekken sluit aan bij het streven naar duurzaam toerisme waarbij zorg voor bestaande natuur- en cultuurwaarden nadrukkelijk een plaats krijgt. Een vertierplek is dus nadrukkelijk niet een recreatieplek met voorzieningen zoals speelvoorzieningen, steigers, badhokjes, zitmeubilair en dergelijke.
Artikel 2.5.1, eerste lid, onder b Het subsidiëren van producten en arrangementen bevordert de samenwerking tussen recreatieondernemers en levert daarmee een bijdrage aan een duurzame toeristisch-economische ontwikkeling in het gebied. Te denken valt aan een overnachtingsarrangement waarbij de exploitant in samenwerking met andere ondernemers een georganiseerde fietstocht met picknick aanbiedt of een wandelroute van meerdere dagen met diverse overnachtingen en een aanbod van lunches & diners tegen gereduceerd tarief bij diverse gelegenheden die de wandelaars onderweg tegenkomen. De betrokkenheid van lokale ondernemers draagt bij aan de duurzaamheid van de toeristische sector.
Artikel 2.5.1, eerste lid, onder c Verspreid over de Waal zijn er meerdere veerverbindingen. Subsidies worden verstrekt voor het opzetten en ontwikkelen van samenwerkingsverbanden tussen ondernemers die het doel hebben in het gebied bij en tussen twee veerverbindingen een interessant vrijetijdsaanbod voor inwoners van Gelderland en toeristen te creëren.
Artikel 2.5.1, eerste lid, onder d Voor een duurzame toeristisch-economische ontwikkeling in het gebied is een langdurige betrokkenheid van gemeenten, personen en rechtspersonen noodzakelijk. Een subsidie wordt daarom alleen verleend aan rechtspersonen waarvan aangenomen kan worden dat zij een langdurige verbinding met het WaalWeeldegebied bewerkstelligen en zo zullen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling. Voor andere rechtspersonen dan gemeenten geldt dat zij niet per se gevestigd hoeven te zijn in het WaalWeeldegebied. Wanneer uit de doelstellingen en activiteiten van de rechtspersoon blijkt dat zij een bijdrage kunnen leveren aan Beleef de Waal, komen zij in aanmerking voor subsidie. Te denken valt aan rechtspersonen in de sector van de vrijetijdseconomie (bijvoorbeeld campinghouder, fietsen- of kanoverhuurbedrijf) die net buiten het WaalWeeldegebied gevestigd zijn en die toeristische activiteiten willen ontplooien in het gebied.
Artikel 2.5.4.eerste lid, onder a Draagvlak voor de activiteiten bij het plaatselijk bestuur is van belang bij het ontwikkelen van een duurzame vrijetijdseconomie. Daarom wordt een schriftelijke verklaring van een betrokken college gevraagd, waarin wordt uitgesproken dat het college positief staat tegenover de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Een verklaring is niet vereist wanneer het een subsidie voor de ontwikkeling of het opzetten van een samenwerkingsverband betreft, omdat dit niet een activiteit is die zich in de openbare ruimte afspeelt en dus geen betrokkenheid van het gemeentebestuur vereist.
Artikel 2.6.2 Paragraaf 2.6 heeft tot doel de aanleg van tweesterren pleisterplaatsen te stimuleren. Daarom moet op de betreffende locatie nog niet alle voorzieningen als bedoeld in artikel 2.6.2, onder d, onderdelen i tot en met iv, aanwezig zijn. Na afloop van de subsidiabele activiteit moeten deze wel aanwezig zijn.
Paragraaf 2.11 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden
De middelen voor deze subsidieregeling ontvangt de provincie van het Rijk. Dat gebeurt op grond van de Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021. De contractpartners, waaronder de provincie Gelderland, krijgen op grond van deze overeenkomst een decentralisatie-uitkering zoetwatermaatregelen, ook wel Deltafondsmiddelen Zoetwater of Klimaatgelden genoemd. Deze middelen zijn bedoeld voor uitvoering van de klimaat-projecten die zijn opgenomen in “Wel goed water geven!”, het werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021.
De provincie Gelderland ontvangt over de periode 2016 – 2021 in totaal € 8.347.000 aan Deltafondsmiddelen Zoetwater. De provincie heeft het op zich genomen om met gebruikmaking van een subsidieregeling daarvan conform de bestuursovereenkomst € 880.000 beschikbaar te stellen aan Waterschap Vallei en Veluwe, € 2.220.000 aan Waterschap Rijn en IJssel en in totaal ruim € 1,0 miljoen aan veertien Gelderse en drie Utrechtse gemeenten (zie artikel 2.11.8 voor de verdeling). Paragraaf 2.11 voorziet hierin.
Subsidieverlening geschiedt onder voorwaarde dat de Rijksbijdrage ter beschikking wordt gesteld. De bevoorschotting houdt gelijke tred met het uitbetalingsritme van het Rijk aan de provincie, met uitzondering van subsidies tot €25.000. De provincie verleent de subsidie en stelt deze vast. Het RBO rapporteert over de voortgang en de eindresultaten aan het Rijk.
In de overeenkomst is afgesproken dat Gelderland ook de Rijksbijdrage ontvangt voor en beschikbaar stelt aan drie Utrechtse gemeenten. Onderdeel a van dit artikel maakt dat mogelijk.
Subsidies tot €25.000 worden direct vastgesteld, daarom geldt hiervoor niet de opschortende voorwaarde uit het eerste lid van dit artikel.
De Rijksbijdrage is op grond van de overeenkomst bedoeld voor activiteiten die worden uitgevoerd in de periode 2016-2021. Onderhavige regels, op basis waarvan aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend, zijn echter na 1 januari 2016 in werking getreden. Kosten gemaakt vanaf 1 januari 2016 worden daarom expliciet subsidiabel geacht.
Namens een groep van meerdere gemeenten kan één gemeente penvoerder zijn, maar bijvoorbeeld ook de regio.
De activiteiten worden uitgevoerd in de periode 2016-2021 en daarbij is het mogelijk dat een aanvrager pas na enkele jaren subsidie aanvraagt. Als uiterste datum voor het indienen van een aanvraag geldt 1 juli 2021, omdat wordt aangenomen dat maatregelen die na deze datum worden aangevraagd niet meer in 2021 kunnen worden opgeleverd. Het is tevens mogelijk dat een waterschap of gemeente niet (direct, in een keer) de maximale subsidie aanvraagt.
In dit artikel zijn de maximale subsidiebedragen per subsidieontvanger opgenomen. De subsidiebedragen per gemeente zijn vastgesteld naar rato van het bod (toegezegde eigen investering) per individuele gemeente. Subsidies tot €25.000 worden direct vastgesteld, daarom geldt hiervoor niet de jaarlijkse bevoorschotting uit het tweede lid van dit artikel.
Het is niet verplicht om binnen een bepaalde termijn na subsidieverlening dan wel –vaststelling te beginnen met de uitvoering van de activiteiten.
Er geldt een uiterste datum voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Op een aanvraag om vaststelling van de subsidie die eerder is ingediend wordt, gelet op de jaarlijkse bevoorschotting conform de kasreeks voor de Rijksbijdrage, besloten naar beschikbaarheid van de Rijksbijdrage op dat moment.
Paragraaf 3.6 Bodemverontreinigingsgegevens op orde
Artikel 3.6.2 Hiermee wordt bedoeld de bodeminformatie op orde krijgen door invoeren volgens een uniform format in één systeem voor het kunnen uitwisselen en delen van bodemdata, zodat uitwisseling kan plaatsvinde nmet het provinciale bodeminformatiesysteem Squit Ibis.
Paragraaf 3.7 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingArtikel 3.7.1, onderdeel a Onder een rapport kan bijvoorbeeld ook worden verstaan een visie, verkenning, oriëntatie, kaartenatlas of bodemboek. Het rapport kan bijvoorbeeld gericht zijn op: a. het in beeld brengen en delen van bodem- en ondergrondaspecten die gebruikt worden voor een planvormingstadium van een ruimtelijke ingreep, het opstellen van een ruimtelijke visie (omgevingsvisie of omgevingsplan) of bestemmingsplan. Hierbij kan deze informatie bijdragen aan: i. het beschouwen/meewegen in keuzes die worden gemaakt in de planvorming; of ii. input leveren of een voorbereiding zijn voor business cases voor gebiedsontwikkeling waarbodem- en ondergrondaspecten onderdeel van zijn; b. het bieden van een kennisfundament voor alle regionaal relevante ondergrondkwaliteiten; c. de ontwikkeling van een instrument om de ondergrondambitie te operationaliseren. Het ontwikkelen van een handelingskader, bedoeld als een instrument dat professionals en ook niet-professionals stimuleert en enthousiasmeert en verleidt om de schouders te zetten onder de ambitie om te komen tot een duurzaam en integraal gebruik en bescherming van de ondergrond in relatie tot integrale gebiedsontwikkeling en gebiedsbeheer in samenhang met de bovengrond.
Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen Artikel 4.1.1 Onder k wordt bedoeld bos- en landgoederen die deel uitmaken van de cultuurhistorie van Gelderland. Bos- en landgoederen kennen verschillende verschijningsvormen die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis. Op het goed kan uitsluitend bos voorkomen. Maar een goed kan ook bestaan uit een combinatie van bos en agrarische percelen, met lanen en bijvoorbeeld een poel. Op bos- of landgoederen komt veelal een buitenplaats voor of andere bij het karakter van de onroerende zaak passende opstallen, maar dat is niet altijd het geval.
Voorbeelden van cultuurhistorische landschapselementen onder m zijn bijvoorbeeld steilranden, grafheuvels, kerkenpaden, legakkers, terpen, wielen en kolken.
Landschapselementen bedoeld onder jj zijn bijvoorbeeld een bos van geringe omvang, heggen, hagen, houtwallen en lanen.
Paragraaf 4.2 Landschap en Landgoederen Artikel 4.2.1 Regulier onderhoud en beheer worden niet ondersteund. Achterstallig onderhoud wordt in beperkte mate ondersteund, namelijk als de activiteit bijdraagt aan een provinciale doelstelling en onmogelijk rendabel kan worden uitgevoerd. Met achterstallig onderhoud worden bedoeld: werkzaamheden die aanvullend op het reguliere beheer en onderhoud nodig zijn voor de instandhouding van het landschapselement.
Subsidie voor aanleg van eenvoudige openbare onverharde paden als bedoeld in het eerste lid, onder d, is bedoeld om de toegankelijkheid en de mate waarin het landschap beleefd kan worden te vergroten. Het openbaar toegankelijk maken van het landschap is het primaire doel. Eenvoudige onverharde paden zijn paden die niet zijn voorzien van klinkers, asfalt, beton, puin, grind en dergelijke. Voorbeelden zijn zandpaden, graspaden of paden enkel voorzien van een toplaag van houtsnippers ter bevordering van de toegankelijkheid voor voetgangers.
In het eerste lid onder e worden met kleine recreatieve voorzieningen eenvoudige voorzieningen bedoeld waarmee het recreatief medegebruik op landgoederen wordt vergroot, zoals een bankje of een parkeervoorziening.
De aanleg van eenvoudige loopbruggen onder f wordt ondersteund met als doel de toegankelijkheid en het recreatief medegebruik van het landschap te vergroten.
In veel landschapsplannen is betrokkenheid en participatie als bedoeld onder g een instrument om tot groene prestaties te komen. Activiteiten die daaraan bijdraagt kunnen worden gesubsidieerd. Denk bijvoorbeeld aan een informatieavond voor vrijwilligers die aan de slag willen in het landschap, of een interactief proces om samen met bewoners tot afspraken over realisatie van het landschapsplan te komen. Ook educatieve activiteiten om jongeren mee te nemen in het verhaal over het landschapkunnen worden gesubsidieerd.
Artikel 4.2.2 In een landschapsplan als bedoeld in het eerste lid, onder a, worden bestaande kwaliteiten van een landschap benoemd en de mogelijkheden geïnventariseerd om die kwaliteiten te behouden en te versterken door landschapsinrichting en beheer. Activiteiten die voortvloeien uit een landschapsplan dragen aantoonbaar en voor de lange termijn bij aan het behoud en versterking van de in het plan opgenomen landschappelijke kernkwaliteiten en zijn daarom subsidiabel.
Ten aanzien van houtopstanden, rijbeplanting en hoogstamfruitgaarden zijn in het eerste lid, onder b, aanvullende voorwaarden opgenomen zodat deze landschapselementen onder de beschermende werking van de Boswet vallen en de instandhouding voor de lange termijn is geborgd. Voor hagen en heggen gelden geen aanvullende eisen omdat hagen en heggen karakteristiek kunnen zijn zonder een bepaalde minimale omvang.
Een poel moet voor de lange termijn in stand te houden zijn. Omdat bij een diepe grondwatertrap de poel opdroogt, wordt in het eerste lid, onder c, de voorwaarde gesteld van een grondwatertrap 3 of minder. Dat betekent dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich op 20 cm onder maaiveld bevindt en de gemiddelde laagste grondwaterstand op 90 cm beneden maaiveld of daarmee vergelijkbare situaties.
De achtergrond van het eerste lid, onder d, is dat als het aanleggen van heggen en hagen binnen de EHS een provinciale doelstelling is, dit is gevat in het Natuurbeheerplan. Ondersteuning daarvan vindtplaats vanuit andere regelingen.
Het Normenboek Natuur, Bos en Landschap van Alterra wordt gehanteerd om met initiatiefnemers op gelijke wijze subsidieafspraken te kunnen maken. In het Normenboek staan tijd- en kostennormen voor maatregelen die in natuur, bos en landschap worden uitgevoerd. Het Normenboek is te bestellen op de website www.normenboek.nl. en is in te zien bij de provincie. De normen zijn marktconform en worden elke 2 jaar geactualiseerd. Voor de aanvraag dient de jaargang van de datum van de subsidieaanvraag te worden gebruikt. Wij nodigen landgoedeigenaren uit planmatig aan landschapskwaliteiten te werken. Daarom dient een landgoedvisie of landgoedplan als bedoeld in het tweede lid als basis voor de aanvraag. In het plan wordt een beeld geschetst van de activiteiten die nu en in de toekomst nodig zijn om op het goed de voorkomende kwaliteiten voor de lange termijn in stand te houden of verder te versterken. Er worden geen verdere voorwaarden gesteld aan het plan.
Artikel 4.2.3 Kosten die worden gemaakt voor natuurontwikkeling binnen de EHS zoals bedoeld in het Natuurbeheerplan Gelderland, met uitzondering van kosten die worden gemaakt voor de aanleg en voor het wegwerken van achterstallig onderhoud aan poelen.
Bestaande landschapsplannen en landgoedplannen dienen als basis voor een subsidieaanvraag. Er wordt geen nadere uitwerking gevraagd.
Artikel 4.2.5 De Nationale Landschappen zijn symbolen van de diversiteit van het Gelderse landschap, daarom hebben ze in de regeling ruimere mogelijkheden in de vorm van een hoger subsidiepercentage.
De regeling ondersteunt in het tweede lid gemeenten die planmatig uitvoering willen geven aan hun landschapsplannen. Het is mogelijk om afspraken te maken voor een planperiode van maximaal vierjaar. Met de ondergrens nodigen we gemeenten uit om voor die periode een behoorlijke ambitie vast te leggen. De bovengrens is bedoeld om met de beschikbare middelen een groot deel van Gelderlandte kunnen bedienen.
De regeling ondersteunt in het derde lid landgoedeigenaren die planmatig uitvoering willen geven aan hun landgoedplannen. Zij kunnen rekenen op 75% subsidie. Het is mogelijk om afspraken te maken voor een planperiode van maximaal vier jaar. Met de ondergrens nodigen we eigenaren uit om voor die periode een behoorlijke ambitie vast te leggen. De bovengrens is bedoeld om met de beschikbare middelen een groot deel van Gelderland te kunnen bedienen.Paragraaf 4.3 Faunavoorzieningen
Voorbeelden van faunavoorzieningen zijn: a. amfibiën- en dassentunnels; b. herpetoducten; c. verkeersmaatregelen bij gelijkvloerse oversteken, waaronder snelheidsverlaging en waarschuwingssystemen; d. vispassages; e. loopplanken; f. faunauittreeplaatsen.
Paragraaf 4.4 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders natuurnetwerk Artikel 4.4.1 Subsidie is beschikbaar voor de verwerving van een natuurambitieterrein of voor de beëindiging van een pachtovereenkomst die nog van toepassing is op een natuurambititieterrein. Daarnaast is het mogelijk om subsidie te verkrijgen op de waarde daling van gebouwen als verwerving van deze gebouwen onlosmakelijk en aantoonbaar gekoppeld is aan de verwerving van het natuurambitieterrein.
Artikel 4.4.2 Subsidie op de waardedaling van gebouwen wordt slechts verstrekt als het natuurambitieterrein waar de gebouwen aan zijn gekoppeld tenminste 20 ha bedraagt en door Gedeputeerde Staten een natuurontwikkelplan is vastgesteld voor een gebied waarbinnen het betreffende natuurterrein met gebouwen liggen.
Artikel 4.4.4 In lijn met het besluit van de Europese Commissie van 13 juli 2011 (N308/2010) kan op grond van de regeling in beginsel aan eenieder subsidie worden verleend die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten. Dat betekent dat een aanvrager over voldoende deskundigheid moet beschikken of externe deskundigheid moet inschakelen. Voor de vraag wie in aanmerking komt voor subsidie, is onder meer van belang welk type natuurbeheer is voorgeschreven. Complexe natuurbeheertypen stellen hogere eisen dan eenvoudiger typen. In voorkomend geval zal van een aanvrager een nadere onderbouwing van zijn aanvraag worden verlangd om te bepalen of die aanvrager aan de regeling op dit onderdeel voldoet, bijvoorbeeld in de vorm van een plan van aanpak. Met de Europese Commissie zijn Gedeputeerde Staten van oordeel dat de regeling een goed evenwicht bevat tussen de behoefte aan rechtszekerheid en de wens geen aanvragers op voorhand uit te sluiten.
Artikel 4.4.7 Op grond van het eerste lid, onder a, is de subsidieontvanger verplicht het verworven terrein direct na verwerving of pachtvrij maken als natuur te beheren. De wijze van beheer is mede afhankelijk van het natuurdoeltype en het daarbij behorende gebruik. Mits daardoor het gebruik conform natuurbeheertype niet in gevaar komt, kan beperkt afgeleid landbouwkundig gebruik verenigbaar zijn met de regeling op dit punt.
Voorts is de subsidieontvanger op grond van het eerste lid, onder c, verplicht het verworven terrein binnen twee jaar na verwerving of pachtvrij maken overeenkomstig het beheertype te beheren. Bij dit beheer kan beperkt afgeleid landbouwkundig gebruik verenigbaar zijn mits daardoor het voorgeschreven natuurbeheertype niet in gevaar komt. Voor zover noodzakelijk worden in de beschikking tot subsidieverlening hieromtrent verplichtingen opgenomen.
Voor het wijzigen van de bestemming staat in het eerste lid, onder f, geen termijn. Indien het uit een oogpunt van doelmatigheid aangewezen is om een bestemmingswijziging te koppelen aan een algehele wijziging, kan daar ruimte voor zijn. Gedeputeerde Staten hechten eraan dat het GNN ook in de bestemmingsplannen is verankerd, dus los van privaatrechtelijke bedingen ten aanzien van het gebruik.
In het achtste lid wordt met een gescheiden boekhouding het volgende bedoeld. De Europese Commissie heeft in haar besluit van 13 juli 2011 (N308/2010) de aankoop van terreinen voor de realisering van het GNN gekwalificeerd als DAEB. Daarbij heeft zij als eis opgenomen dat wanneer een onderneming activiteiten verricht die zowel binnen als buiten de werkingssfeer van de DAEB vallen, in de interne boekhouding de kosten en de inkomsten die met die DAEB verband houden, en die welke met andere diensten verband houden, gescheiden moeten worden aangegeven alsmede de parameters voor de toerekening van die kosten en inkomsten. Deze eis is gebaseerd op de DAEB-kaderregeling (Mededelingvan de Commissie van 11 januari 2011, PbEU 2012, C8/15) en op Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006, PbEG 2006, L318 (Transparantierichtlijn) die op dit onderdeel is geïmplementeerd in artikel 25b van de Mededingingswet. Uit deze bepalingen volgt dat de afgescheiden boekhouding zodanig is ingericht dat: a. de registratie van de lasten en baten van de DAEB gescheiden is van de overige activiteiten. De Transparantierichtlijn spreekt over interne rekeningen die voor verschillende activiteiten gescheiden moeten zijn. Dat dienen afzonderlijke en betrouwbare rekeningen te zijn; b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend; en c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.
Het doel hiervan is om te waarborgen dat de uit andere activiteiten resulterende kosten niet aan de DAEB inzake grondverwerving kunnen worden toegerekend. Op grond van artikel 25b, eerste lid, van de Mededingingswet bestaat de verplichting om de onder a, b en c genoemde gegevens ten minste vijf jaar te bewaren, gerekend vanaf het einde van het boekjaar waar de gegevens betrekking op hebben. Bovengenoemde verplichtingen gelden ook voor andere DAEB’s dan die in verband met grondverwervingvoor realisatie van het GNN.Paragrafen 4.8 en 4.9 Inrichting en functieverandering natuur
Per 1 januari 2016 is de Subsidieverordening kwaliteitsimpuls natuur en landschap Gelderland (SKNL) ingetrokken als separate subsidieverordening. Vanaf deze datum gelden voor functieverandering en inrichting van nieuwe en bestaande natuur de paragrafen 4.8 en 4.9.
De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid en bepaalt waar zij welke doelen wil realiseren en welke financiële middelen zij hiervoor inzet. De doelen zijn vastgelegd in de Beleidsuitwerking Natuur en Landschap en het provinciale Natuurbeheerplan dat uitwerking geeft aan de beleidsuitwerking. De Ambitiekaart van het Natuurbeheerplan beschrijft de beleidsdoelen ten aanzienvan de ontwikkeling van nieuwe natuur en vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies. Het soortenbeschermingsplan, de beheerplannen Natura 2000, de PAS-gebiedsanalyse en herstel van natte landnatuur uit de Omgevingsvisie vormen het beleidskader voor de subsidie voor kwaliteitsverbetering voor bestaand natuur. Artikel 4.8.1 (inrichting) De omschrijving van de activiteiten geeft inzicht in de te onderscheiden activiteiten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Subsidie kan worden verstrekt voor inrichting van nieuwe natuur. Nieuwe natuur aan te leggen in het kader van de Programmatisch Aanpak Stikstof (PAS) of Natura 2000 vallen onder deze activiteit. Daarnaast is subsidie mogelijk voor kwaliteitsverbetering in bestaande natuur voor: PAS-maatregelen, onderzoek en monitoring zoals in de PAS-gebiedsanalyse van de afzonderlijk PAS-gebieden is beschreven, voor Natura 2000 maatregelen, soortenbeschermingsmaatregelen en herstelmaatregelen voor natte landnatuur. Artikel 4.8.2 Criteria Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur is beschikbaar voor percelen die op de ambitiekaart als zodanig zijn aangegeven. Op de ambitiekaart is aangeven welk natuurbeheertype of welke indicatieve verhouding beheertypen gerealiseerd moet worden. Het is mogelijk om af te wijken van de ambitiekaart, indien uit een landschap ecologische onderbouwing blijkt dat het aangegeven beheertype niet kan worden gerealiseerd of niet doelmatig is of dat natuur met een hogere kwaliteit mogelijk is. Gedeputeerde Staten kunnen dan subsidie verlenen voor het realiseren van een ander natuurbeheertype, mits het voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied borgt. Voor programma aanvragen is de begrenzing als nieuwe natuur op de ambitiekaart het criterium voor het aanvragen van een subsidie. Artikel 4.8.4 Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen of rechtspersonen, die zeggenschap hebben over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Gecertificeerde begunstigden kunnen daarnaast een programma aanvraag indienen voor gronden, waarover zij geen zeggenschap hebben. Bij de aanvraag dient dan wel een verklaring gevoegd zijn waarin de eigenaar aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de inrichting als natuur. Artikel 4.8.8 De subsidieontvanger is verplicht om de door de inrichting gerealiseerde natuur in stand te houden. Hiervoor kan een subsidie voor natuurbeheer op grond van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer Gelderland 2016 worden aangevraagd. Artikel 4.8.10 Indien de ontvanger een subsidie voor PAS maatregelen ontvangt is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren. Dit betekent dat op projectniveau de kosten voor PAS-maatregelen in de boekhouding apart moeten worden bijgehouden. De reden hiervoor is dat de uitvoering van PAS-maatregelen wordt beschouwd als niet-economische activiteiten waarbij van staatssteun geen sprake is. Het houden van een gescheiden boekhouding heeft als doel deze activiteiten te kunnen onderscheiden van andere activiteiten van de aanvrager.Paragraaf 4.9 Functieverandering ten behoeve van het Gelders NatuurnetwerkArtikel 4.9.3 (functieverandering) Voor subsidie komt in aanmerking het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering van landbouwgrond die wordt omgevormd naar natuurterrein. Hierbij wordt rekening gehouden met de feitelijke restwaarde van het natuurterrein, die bijvoorbeeld bij natuurlijke graslanden hoger is dan bij een moeras. Artikel 4.9.5 Het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering wordt voor 100% gesubsidieerd, met eenmaximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.
Artikel 4.9.7 Indien functieverandering onderdeel is van een wettelijke of contractuele verplichtingen zoals ontgronding of compensatie voor ruimtelijke ontwikkeling is geen subsidie mogelijk. Geen subsidie is mogelijk als de grond om niet is verkregen van de overheid, minder subsidie als deze voor minder dan de marktwaarde van de overheid is verkregen. In die gevallen heeft de eigenaar de gronden immers al met overheidssteun verkregen ten behoeve van natuurrealisatie.
Artikel 4.9.8 Na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een kwalitatieve verbintenis die wordt ingeschreven bij het kadaster. In de verbintenis is de verplichting opgenomen dat de grond niet gebruikt wordt voor landbouw en beheerd wordt zodat de gerealiseerde natuur tenminste in stand blijft en zo mogelijk verder ontwikkelt. Deze verplichting geldt niet alleen voor de huidige gebruiker maar ook voor alle toekomstige gebruikers. De grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd moet ten minste 358 dagen per jaar toegankelijk zijn voor het publiek. Subsidieontvanger is verplicht na subsidieverlening bij de gemeente een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de bestemmingsplan inhoudende dat de grond wordt bestemd als natuur.
Artikel 4.9.10 Na ontvangst van vestiging van de kwalitatieve verplichting wordt een voorschot van 90% uitgekeerd, de resterende 10% wordt uitbetaald bij vaststelling van de beschikking als ook de inrichting is afgerond.
Algemeen bij hoofdstukken 3 en 6
Het economisch beleid van de provincie Gelderland is beschreven in de Economische visie "Een concurrerende, innovatieve en duurzame Gelderse economie" die op 9 november 2011 is vastgesteld door provinciale staten. In vervolg daarop is in april 2012 het economisch beleid voor de Gelderse topsectorenHealth, Food, EMT en de Maakindustrie vastgelegd in de prioritaire Programma's Topsectoren en Innovatie en Energietransitie. Deze regeling strekt mede ter uitvoering van dat beleid.
Voor het beoordelen van subsidieaanvragen zijn naast deze regels ook de Algemene subsidieverordening Gelderland en Subsidieverordening Vitaal Gelderland kaders die gelden voor de toekenning van subsidies. Deze regels zijn de juridische vertaling van het beleid dat is vastgelegd in: a. het Prioritair Programma Topsectoren en Innovatie, vastgesteld door PS op 12 april 2012 (PS2012-191); b. het Prioritair Programma Energietransitie, vastgesteld door PS op 12 april 2012 (PS2012-193) c. de lange termijnvisie Economie, van 9 november 2011 (PS2011-644); d. de statennotitie Instrumentarium 1e en 2e fase innovatieproces van 2 oktober 2012 (2012-016170); e. de statennotitie Actieplan Vrijetijdseconomie van 22 mei 2012 (2012-008498).
Paragraaf 6.8 Kwaliteitsverbetering en meeropbrengst ondernemingen vrijetijdseconomie
Uit de analyse die gemaakt is voor het Actieplan Vrijetijdseconomie is gebleken dat er een kwaliteitsverbetering nodig is van het Gelders vrijetijdsaanbod. Het Gelders marktaandeel daalt en de bestedingen liggen onder het landelijk gemiddelde. De noodzaak tot kwaliteitsverbetering speelt in de vier regio'sin Gelderland in meer of mindere mate. De noodzaak van kwaliteitsverbetering heeft niet betrekking op bestaande individuele bedrijven maar op aansluiting van het aanbod bij de vraag. Dat Gelderland bestaat uit vier regio's met hun eigen identiteit leidt tot een divers aanbod en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Gelderland. Deze subsidie is bedoeld voor regionale initiatieven van het bedrijfsleven die aansluiten bij de identiteit van de regio en diversiteit van het Gelders aanbod. De initiatieven moeten gericht zijn op kwaliteitsverbetering, vernieuwing, verhoging van het economisch rendement en samenwerking. De subsidies kunnen worden aangevraagd door het (toeristisch) bedrijfsleven.
Paragraaf 6.9 Samenwerkingsinitiatieven vrijetijdseconomie
Betere samenwerking tussen bedrijven in de vrijetijdssector en tussen de vrijetijdssector en andere sectoren kan bijdragen aan kwaliteitsverbetering van het vrijetijdsproduct en de ontwikkeling van nieuwe product-marktcombinaties. Het tot stand brengen van die samenwerking kost tijd en geld. Met deze subsidie wordt bijgedragen aan de kosten van die samenwerking. Subsidie is mogelijk voor kosten van haalbaarheidsonderzoeken gericht op nieuwe product-markt-combinaties en kosten van procesbegeleiding voor samenwerkingsactiviteiten. Voorwaarde is dat de activiteiten bijdragen aan de Gelderse toeristische infrastructuur, gericht zijn op het trekken van meer bezoekers en creëren van meer werkgelegenheid.
Paragraaf 6.24 Samenwerking fysieke bedrijfsomgeving
De provincie wil de samenwerking tussen ondernemers onderling en tussen ondernemers en de overheid stimuleren teneinde de kwaliteit van bedrijventerreinen te behouden en te verbeteren. Een goede samenwerking voorkomt dat bedrijventerreinen verloederen en dat er (nogmaals) herstructurering plaats moet vinden. Daarnaast wil de provincie de samenwerking stimuleren ten behoeve van duurzaamenergiegebruik op bedrijventerreinen.
Hoofdstuk 7 Cultuur en Erfgoed
Onderdeel a (artistieke productie): er wordt bijgedragen aan producties (voorstellingen, tentoonstellingen, uitvoeringen) met een hoge artistieke kwaliteit of cultuurhistorische waarde. Artistieke kwaliteit blijkt uit het vakmanschap van de deelnemers en de oorspronkelijkheid en de te verwachten zeggingskracht van het project. Het is dan ook van groot belang dat in de beschrijving van de productie voldoende inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de aanvrager deze zeggingskracht en oorspronkelijkheid denkt te realiseren. Daarvoor is het noodzakelijk dat in de aanvraag duidelijk wordt gemaakt vanuit welke inhoudelijke visie de productie gestalte krijgt. Het vakmanschap van de kunstenaar bestaat niet alleen uit ambachtelijke vaardigheden. Vakmanschap van een kunstenaar is méér dan ambacht, namelijk door de specifieke ingreep van (een) specifieke kunstenaar(s) op materiaal. Dat materiaal kan bestaan uit verf, steen, muziek, taal of wat in de kunsten ook maar als grondstof gebruikt kan worden (ook oorspronkelijk werk van een ander). De specifieke greep van de kunstenaar is wat hij of zij met dat materiaal doet, te vertellen heeft, vorm wil geven, tot uitdrukking wil brengen, met een publiek wil delen: zijn artistieke visie. De combinatie van zijn ambachtelijke vaardigheden en visie vormen het vakmanschap van de kunstenaar. Sterker, dit is wat hem kunstenaar maakt en een kunstwerk doet creëren, in plaats van een producent die een product maakt. Zeggingskracht ontstaat uit het vakmanschap plus wat wel de ‘noodzaak' of ‘urgentie' van een productie genoemd wordt.
Onderdeel e (erfgoed): er wordt hier naast het ‘rode’ gebouwde erfgoed ook begrepen het ‘groene’ erfgoed (beschermde historische tuinen, parken, vestingwerken, begraafplaatsen e.d., en archeologische monumenten). ‘Erfgoed - niet zijnde een woonhuis-’: hieronder worden verstaan de particulier bewoonde woonhuizen die geacht worden rendabel te zijn zoals gedefinieerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het kader van de BRIM-regeling 2013 (Besluit rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten).
Onderdeel l (artistiek talent): of er sprake is van professioneel en bewezen artistieke talent wordt beoordeeld op basis van een diploma aan een erkende kunstvakopleiding. Daarnaast kan artistiek talent ook aangetoond worden op basis van een curriculum vitae waaruit ervaring blijkt met de artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van culturele uitingen op het terrein van de genoemde kunstdisciplines. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het leveren van een bijdrage aan artistiek hoogwaardige producties, zoals het deelnemen aan tentoonstellingen in gerenommeerde instellingen e.d.
Artikel 7.2.1, onderdelen a en b
Er wordt bijgedragen aan producties (voorstellingen, tentoonstellingen, uitvoeringen) met een hoge artistieke kwaliteit of cultuurhistorische waarde. Artistieke kwaliteit blijkt uit het vakmanschap van de deelnemers en de oorspronkelijkheid en de te verwachten zeggingskracht van het project. Het is dan ook van groot belang dat in de beschrijving van de productie voldoende inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de aanvrager vakmanschap, zeggingskracht en oorspronkelijkheid integreert in zijn werk. Zeggingskracht ontstaat uit het vakmanschap plus wat wel de ‘noodzaak' of ‘urgentie' van een productie genoemd wordt.
Artikel 7.2.1, onderdelen c en d
Festivals bieden een podium aan zowel gevestigde als zich ontwikkelende talenten. Het gaat niet alleen om de kwaliteit van de gepresenteerde uitingen, maar vooral ook om de samenhang daartussen: wat is het concept, de achterliggende (artistieke of cultuurhistorische gedachte) van het festival?
Cultureel ondernemerschap is meer dan alleen het halen van geld “uit de markt”. Initiatiefnemers in de culturele sector realiseren op allerlei creatieve manieren hun artistieke en cultuurhistorische doelstellingen, binnen de, vaak beperkte, middelen, die zij ter beschikking hebben. Zij doen dit bijvoorbeeld door samenwerkingsverbanden aan te gaan, bijdragen in natura te regelen, cross-overs te realiseren, waardoor ook andere subsidiemogelijkheden ontstaan etc. Cultureel ondernemerschap wordt dan ook niet in enge zin gedefinieerd als bijvoorbeeld – het deel eigen inkomsten of inkomsten uit sponsoring. In plaats daarvan krijgt de sector zelf de mogelijkheid om aan laten geven hoe zij hun cultureel ondernemerschap invult en wat dit betekent voor de artistiek- of cultuurhistorische zakelijke kant van hun productie.
In deze regeling staat de professional en zijn behoefte of ontwikkelwens centraal. Dat is ook de reden dat deze professionals ook zelf aan kunnen vragen. Soms kan het echter nodig zijn om in een collectief met elkaar te leren en te ontwikkelen. Bijvoorbeeld omdat de beoogde ontwikkelstap dit vraagt, omdat de beoogde artistieke productie die uit het ontwikkeltraject voortvloeit dit vraagt of omdat het ontwikkelen in groepsverband een artistieke meerwaarde heeft. Het kan dan handig zijn dat de begeleider of begeleidende instantie de aanvraag coördineert en indient. De aanvraag kan daarom door zowel een professional als een begeleider, dan wel de rechtspersoon waar de begeleider werkzaam bij is, worden gedaan.
Onderdeel b. Regulier onderhoud en beheer van een erfgoed zijn hier uitgesloten. Het gaat om restauratie Op zichzelf staande activiteiten op het vlak van herbestemming, verduurzaming of onderhoud zijn uitgesloten van deze regeling.
Onderdeel c. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre de aanwezige cultuurhistorische waarden van een erfgoed behouden blijven en zo optimaal mogelijk worden ingepast in het project. Daarbij geldt als voorwaarde dat het erfgoed een monumentenstatus heeft.
Onderdeel d. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project zal bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Een erfgoed staat nooit op zichzelf en heeft de potentie om de directe omgeving een positieve impuls te geven op het woon-, werk-, en verblijfsklimaat. Een goede inpassing en uitstraling naar de omgeving is hier dus van belang.
Onderdeel e. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre het project de eventuele mogelijkheden van verduurzaming benut en inpast in het project. Dit kan breed zijn, variërend van energiebesparende en –opwekkende maatregelen tot hergebruik van grondstoffen, duurzame omgang met water en bodem en toepassing van duurzame en/of hergebruik van materialen in de uitvoering. Hierbij geldt een motiveringsplicht bij de aanvrager. Indien in de aanvraag geen verduurzamingsmaatregelen zijn opgenomen dient de aanvrager aannemelijk te maken dat inpassing daarvan in de gegeven situatie onmogelijk is.
Onderdeel f. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project bijdraagt aan de beleving van het erfgoed. Dit criterium kent meerdere aspecten. Ten eerste de maatschappelijke toegankelijkheid. We vinden het van groot belang dat zoveel mogelijk mensen kunnen meegenieten van het Gelders erfgoed via openstelling van het erfgoed. Ook de participatie van burgers, het betrekken van de lokale bevolking, de inzet van vrijwilligers en/of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt zijn beoordelingsaspecten. De mogelijkheden hiertoe variëren per project. Ook hier geldt een motiveringsplicht. Indien bovengenoemde aspecten van beleefbaarheid in de aanvraag niet of slechts beperkt zijn ingevuld, zal de aanvrager aannemelijk moeten maken dat dat in het gegeven project niet inpasbaar is.
Onderdeel h. Bij dit criterium beoordelen we in ieder geval een de begroting van de geraamde investeringen. Deze begroting moet sober en doelmatig zijn opgesteld. Daarnaast dient een bestekplan van de geraamde werkzaamheden te zijn bijgevoegd en een haalbaarheids- en risicoanalyse van de investering. Tenslotte een motivering waaruit blijkt dat een provinciale cofinanciering het sluitstuk is na maximaal gedane inspanningen om de begroting op eigen kracht rond te krijgen. Daarbij dient aannemelijk gemaakt te zijn dat de exploitatie- en beheerkosten van het erfgoed voor de komende periode gedekt kunnen worden uit de activiteiten die in of op het erfgoed plaatsvinden of gaan plaatsvinden. Bestendig gebruik moet dus aannemelijk gemaakt worden, op basis van een exploitatiebegroting. Bij aanvragen die betrekking hebben op monumentale groenstructuren dient een instandhoudingsplan te worden bijgevoegd.
Voordat een subsidieaanvraag wordt ingediend kan een vooroverleg plaatsvinden. Wij raden dit sterk aan. Op deze manier kan de provincie in het vooroverleg een gericht advies geven m.b.t. het indienen van een volledige en passende aanvraag. Resultaat van het vooroverleg kan natuurlijk ook zijn dat indienen van een aanvraag niet zinvol zal zijn. Dit overleg wordt gevoerd aan de hand van een door de beoogde aanvrager ingevuld vooroverlegformulier.
Met erkende bedrijven bedoelen wij in deze regeling de in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijven (www.monumentenwacht-gld.nl), dan wel bedrijven die zijn aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie (www.vakgroeprestauratie.nl).
Het organiseren van leerwerkplekken voor vakopleidingen in de restauratiebouw vinden wij van groot belang. Voor dit aspect geldt een motiveringsplicht voor de aanvrager indien in het project geen leerlingwerkplaatsen zijn opgenomen.
De penvoerende gemeente is de gemeente die namens de samenwerkende gemeenten de aanvraag doet en voor de provincie de gemeente is waarmee de subsidie wordt vastgesteld en afgerekend.
Een project bevat een bovenlokaal component als er buiten de gemeentelijke grens een doelgroep wordt bereikt en/of kennis en kunde wordt gedeeld met andere geïnteresseerden buiten de gemeente.
Paragraaf 8.1 Programma Sterk Bestuur
Deze subsidieregeling heeft tot doel de bestuurskracht van Gelderse gemeenten en regio’s te versterken. Daarmee wil Gelderland vanuit haar wettelijke taak voor de kwaliteit van het openbaar bestuur in de provincie bijdragen aan de verhoging van die kwaliteit.
In dit artikel worden de activiteiten opgesomd waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. Deze activiteiten zijn gericht op het verbeteren van de bestuurskracht binnen de eigen organisatie, het bevorderen of intensiveren van intergemeentelijke samenwerking, of een bredere oriëntatie op de bestuurlijke/ambtelijke toekomst van de betrokken gemeenten. Bestuurlijke fusie (gemeentelijke herindeling) mag niet op voorhand worden uitgesloten en dient mee te worden genomen in het onderzoek naar de mogelijkheden.
De activiteiten moeten leiden tot een product dat behulpzaam is bij de bestuurlijke afweging en besluitvorming door gemeenten over intergemeentelijke samenwerking en/of de bestuurlijke toekomst. Hieronder worden ook activiteiten begrepen die zijn gericht op gemeentelijke herindeling en de strategische partnerkeuze in het geval van ambtelijke of bestuurlijke fusie. Belangrijk is dat de onderzoeken voor bestuurskracht of samenwerking/herindeling zoals genoemd onder a t/m d worden uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij om objectiviteit zoveel mogelijk te waarborgen. Dit geldt niet voor het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie in de ambtelijke organisatie genoemd onder e, of het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten onder f. Deze bijeenkomsten kunnen door de partijen zelf worden uitgevoerd of georganiseerd.
Onder subregionaal wordt verstaan een samenwerking van twee of meer gemeenten, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling op grond van de Wgr.
Bij het instrument, zoals genoemd in sub c van dit artikel, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een app ter bevordering van het informeren van raadsleden. Ook een innovatieve vorm van samenwerken kan hier onder worden geschaard. De nadruk ligt op het aanwenden van vernieuwende manieren voor de versterking van de bestuurskracht.
De activiteiten moeten leiden tot bestuurlijke besluitvorming door de bevoegde bestuursorganen en respectievelijk tot:
a. een bestuurlijk rapport waaruit duidelijk blijkt hoe bestuurskrachtig de gemeente of een eventuele samenwerking van gemeenten is;
b. een bestuurlijk rapport met daarin een plan van aanpak met voorstellen en aanbevelingen voor een nieuwe inrichting van de intergemeentelijke samenwerking op strategisch niveau;
c. het in gebruik nemen van het gerealiseerde instrument;
d. een bestuurlijk rapport waaruit de toekomstige visie op de bestuurlijke en ambtelijke organisatie van de gemeente blijkt;
e. een bestuurlijk rapport met daarin een plan van aanpak voor de implementatie van de resultaten van een uitgevoerd onderzoek in de ambtelijke organisatie; dan wel
f. één of meerdere incidentele regionale bijeenkomsten voor raadsleden of maatschappelijke organisaties met bijbehorende verslaglegging in het kader van het opstellen van een nieuwe visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie.
In dit artikel worden de criteria gegeven waaraan de activiteiten, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, moeten voldoen. Indien aan een van de activiteiten niet wordt voldaan, wordt de aanvraag om subsidie geweigerd. Voor een duidelijker beeld van hetgeen wordt gevraagd onder sub b van dit artikel verwijzen wij naar de statenbrief ‘Programma Sterk Bestuur - reactie van het college op het advies van de commissie De Graaf’ (PS2015-375 – 8 juli 2015).
De subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd door een externe en onafhankelijke partij om zo een onafhankelijk advies te kunnen verkrijgen. Dit geldt niet voor het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten. Deze bijeenkomsten kunnen door zowel externe partijen als de aanvragers zelf worden uitgevoerd. Indien er twijfel bestaat over de onafhankelijkheid van de externe partij kan de subsidieaanvraag worden geweigerd. Ook voor het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie van de onderzoeksresultaten wordt die eis niet gesteld.
In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen waarbij de aanvrager dient aan te geven in hoeverre en op welke manier zij inwoners en maatschappelijke instellingen betrekt bij de gesubsidieerde activiteit. Vanuit Sterk Bestuur vinden wij het van belang dat ook deze partijen op enig manier worden meegenomen in het proces.
Wij kunnen ons voorstellen dat een subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd in een aan Gelderland grenzende gemeente. Wij zien hierin geen probleem mits wordt voldaan aan de criteria van het eerste lid.
Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan Gelderse gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en openbare lichamen. Het is wel mogelijk om subsidie aan te vragen voor activiteiten waar ook één of meerdere gemeenten uit andere provincies aan deelnemen, zolang het merendeel zich in Gelderland bevindt. De subsidie dient altijd aangevraagd te worden door een Gelderse gemeente.
Wanneer er geen sprake is van een samenwerkingsverband dat publiekrechtelijk of privaatrechtelijk is geformaliseerd, dient er een samenwerkingsverklaring door alle deelnemende partijen te worden ondertekend. Dit voorkomt dat er op een later tijdstip door een andere gemeente voor het zelfde bestuurskrachttraject subsidie wordt aangevraagd.
Als maximale subsidie wordt een bedrag van €35.000 aangehouden. Hierbij is tevens de regel van toepassing dat deze subsidie maximaal 50% van de totale kosten bedraagt. De totale kosten van het onderzoek of het opstellen van het plan van aanpak kunnen wel hoger zijn, maar de bijdrage zal dan niet hoger zijn dan €35.000. Een bijdrage van minimaal 50% van de subsidieaanvrager achten wij van belang omdat daarmee ook het wederzijds belang en verantwoordelijkheid tot uitdrukking komen. Bovendien behoudt een gemeenteraad, samenwerkingsverband of openbaar lichaam, als de aanvrager van de subsidie, ook zijn controlerende functie en eigen verantwoordelijkheid voor het lokale/regionale bestuur.
Voor het organiseren van een regionale, subregionale of lokale bijeenkomst voor het opstellen van een (regionale) visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie achten wij een maximale bijdrage van €5.000 voldoende.
Voor een weigering van de subsidieaanvraag volstaat het van toepassing zijn van één van de in dit artikel genoemde weigeringsgronden.
Een aanvrager kan per keer slechts voor één van de in artikel 8.1.2 genoemde subsidiabele activiteiten subsidie aanvragen. Pas als deze activiteit volledig is afgerond, kan opnieuw een aanvraag voor subsidie worden ingediend. Het innovatieve instrument als genoemd in artikel 8.1.2 onder c is hier een uitzondering op. Een aanvraag voor deze activiteit kan ook naast een andere activiteit uit artikel 8.1.2 worden ingediend.
In beginsel geldt dat voor ieder bestuurskrachttraject slechts eenmaal subsidie kan worden verleend. Hier kan in enkele gevallen van worden afgeweken.
Aan de subsidieontvanger wordt de verplichting opgelegd om de activiteit binnen één jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening af te ronden. Hiermee wordt afgeweken van de algemene termijn gesteld in artikel 15 van de AsG. Wij hebben hiervoor gekozen om tijdig resultaat te bereiken. Een termijn van één jaar is volgens ons een reële termijn om de subsidiabele activiteiten uit artikel 8.1.2 uit te voeren.
Indien een innovatief instrument, zoals genoemd in artikel 8.1.2 onder c, wordt ontwikkeld dient de techniek of werkvorm beschikbaar te worden gesteld aan andere Gelderse gemeenten zodat ook andere Gelderse gemeenten van deze vorm gebruik kunnen maken. Er wordt hier niet gevraagd om het beschikbaar stellen van de persoonlijke of geheime gegevens.
Bijlage 1. Maximale subsidiebedragen paragraaf 4.8 Inrichting Gelders Natuurnetwerk
Maximale subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 4.8 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk, artikel 4.8.1 onder b tot en met e, van de Regels Ruimte voor Gelderland 2016