Organisatie | Heerhugowaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wmo en jeugdhulp 2016 | |
Citeertitel | Beleidsregels Wmo en jeugdhulp 2016 | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | beleidsregels maatschappelijke zorg en welzijn | |
Geen. |
Wet maatschappelijke ondersteuning, Jeugdwet, Verordening Wmo Heerhugowaard, verordening Jeugdhulp Heerhugowaard, artikel 4:81 Awb
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | Nieuwe regeling | 22-12-2015 publicatie via Heerhugowaards nieuwsblad d.d. 29-12-2015 | BW15-0568 en BIJ15-810 |
Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) en de Jeugdwet en de verordeningen Wmo en Jeugdhulp.
De verordeningen Wmo en Jeugdhulp geven uitvoering aan de nieuwe Wmo en de Jeugdwet. Deze wetten zorgen voor de bestuurlijke en financiële decentralisatie van taken alsmede dat een omslag wordt gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening).
Vanwege de onderlinge samenhang is ervoor gekozen om de beleidsregels in één document samen te voegen. Verder zijn de beleidsplannen, de verordeningen en deze beleidsregels onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Hoofdstuk 2: Procedure Jeugdhulp bij de gemeente
In artikel 4 verordening jeugdhulp is gesteld dat “het college stelt … regels m.b.t.:
In feite liggen deze zaken in elkaars verlengde, namelijk via goede voorlichting en communicatie vooraf moeten inwoners weten waarvoor men bij de gemeente terecht kan danwel welke voorzieningen er beschikbaar zijn. Daarnaast moet duidelijk worden waar men met eventuele vragen of problemen terecht kan. Daar begint dan de toeleiding tot jeugdhulp, namelijk het proces vanaf het moment waarop een jeugdige of een gezin met een ondersteuningsvraag (opnieuw) in beeld komt, tot het moment waarop passende ondersteuning wordt geboden. Onderdeel hiervan is de toegang (een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening). Hierbij staat laagdrempelig, toegankelijk en herkenbaar voorop.
Voor de Wmo zijn deze regels in de verordening zelf vastgesteld. Bij de verordening jeugdhulp is gekozen om dat niet te doen, vandaar dat hiervoor hier nadere regels worden gesteld.
Concreet heeft de gemeente Heerhugowaard het volgende georganiseerd:
Via de gebruikelijke kanalen worden de inwoners geïnformeerd over de decentralisaties, wat er voor hen verandert en wat de taken/verantwoordelijkheden zijn van de gemeente 1
Dit wordt gecombineerd met de campagne “Dat is heel normaal”
Verder kan een inwoner op meerdere plekken terecht. Als gemeente zorgen we ervoor dat deze plekken met elkaar in verbinding staan en elkaar weten te vinden. Dit netwerk treedt naar buiten onder de naam ‘Het Sociaalplein’. Hierin zitten de Jeugd&Gezinscoaches, de buurtteams, het CJG en de gemeentelijke afdelingen. Zij hebben met de andere (maatschappelijke) organisaties, de professionals in het veld en op de vindplaatsen contacten om te zorgen dat een signaal, melding of vraag altijd wordt opgepakt.
Qua werkwijze wordt zoveel mogelijk aangesloten op die van de Wmo en zoals in de Wmo-verordening is vastgelegd. Wel zijn er voor de jeugd meerdere aanvullingen en aandachtspunten.
Primair wordt ingezet op een integrale aanpak. Wanneer een inwoner zich meldt bij Het Sociaalplein wordt in brede zin de vraag achter de vraag achterhaald (vraagverkenning). Als blijkt dat “het probleem” ligt op het gebied van Jeugd wordt een J&G-coach ingeschakeld. Hij/zij gaat in meerdere gesprekken met de jeugdige, de ouders en het netwerk na wat men op eigen kracht kan, samen met anderen en voorliggende voorzieningen kunnen, met enige ondersteuning van de J&G-coach zelf voor elkaar krijgt danwel dat een maatwerkvoorziening gewenst is. Dit alles steeds in overleg met de jeugdige (tot 18 jaar) en zijn ouders.
Indien blijkt dat er nog andere zaken spelen (of andere voorzieningen gebruikt worden) dan zorgt de J&G-coach voor afstemming, namelijk dat de J&G-coach het vaste aanspreekpunt is, de jeugdige/ouders slechts 1x zijn verhaal hoeft te doen en dat zaken goed op elkaar aansluiten.
Deze J&G-coach heeft zelf de nodige expertise en ervaring m.b.t. jeugdhulp, kan sparren met collega’s en kan terecht bij een gedragsdeskundige voor advies. Zo wordt geborgd dat bijvoorbeeld tijdig psychiatrische problematiek wordt gesignaleerd en het juiste traject wordt geadviseerd.
Naast de toeleiding en toegang via de gemeente zijn er nog andere manieren:
Het bovenstaande kan wat de gemeentelijke toeleiding en toegang betreft concreet in de volgende regels vertaald worden:
In een gesprek tussen de deskundige (J&G-coach) en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en indien van toepassing de mantelzorger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig onderzoek gedaan naar:
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, een bijdrage of oplossing voor de hulpvraag te bieden;
Artikel 2.6: Vormen van jeugdhulp
Artikel 2.7: Criteria voor een maatwerkvoorziening
In de verordening is bepaald dat het college bij nadere regeling vaststelt onder welke voorwaarden een cliënt of een jeugdige en zijn ouders, aan wie een PGB wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om ondersteuning, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken.
Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt of een jeugdige en zijn ouders, om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente streeft ernaar dat een PGB niet noodzakelijk is, omdat alle gewenste voorzieningen op lokaal niveau aanwezig zijn, maar beseft hierbij dat dit niet in alle gevallen mogelijk is. De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een PGB inzetten.
Belangrijk is wel dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het PGB inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al tijdens het brede intakegesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure worden gegeven. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de vragenlijst “bekwaamheid PGB” (bijlage 1). Wie een PGB heeft gekregen, kan voor voorlichting en ondersteuning (ook) terecht bij het servicecentrum PGB van de sociale verzekeringsbank (SVB).
3.1.2 Inzetten sociaal netwerk voor ondersteuning
De gemeente maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geboden door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden (de professionals) en hulpverleners die dat niet doen zoals het sociale netwerk en mensen buiten het sociale netwerkzoals werkstudenten, ZZP’ers zonder adequate diploma’s e.d. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke zorg overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura.
Uit de praktijk blijkt dat de inzet van het sociale netwerk voor hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen nagenoeg niet voor komt. Ingeval hiervoor een PGB wordt aangevraagd is het voor gemeenten van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
Wie behoren tot het sociale netwerk?
Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Familie in de 1e en 2e graad van de wordt altijd beschouwd als sociaal netwerk.
Sociaal netwerk en gebruikelijke zorg
Voor gezinsleden binnen het huishouden van de aanvrager maakt de gemeente gebruik van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ. Dit protocol werd reeds binnen de AWBZ gehanteerd en ook door veel gemeenten bij hulp bij het huishouden in de Wmo.
Voor de Wmo/Awbz en Jeugdhulp geldt de verplichting dat gemeenten PGB’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede PGB bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Ook de PGB’s voor een hulpmiddel of voorziening moeten worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaald.
Een individuele (maatwerk-)voorziening in de vorm van een PGB wordt alleen verstrekt indien de cliёnt of de jeugdige en zijn ouders dit gemotiveerd vraagt aan de hand van een opgesteld PGB plan.
Door het opstellen van een persoonlijk PGB plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn ondersteuningsvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren.
In het plan moet in ieder geval worden aangegeven;
Wanneer een cliënt of de jeugdige en zijn ouders bij het opstellen van een plan, hulp ontvangen van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, dient deze persoon het PGB plan mede te ondertekenen.
3.2.2. Beoordeling van het plan
De gemeente beoordeelt vervolgens of met het PGB de benodigde ondersteuning kan worden ingekocht en of de cliënt of de jeugdige en zijn ouders daarmee volledig worden gecompenseerd in hun ondersteuningsvraag en of het ondersteuningsplan realistisch en verantwoord is. Bij de beoordeling spelen de volgende aspecten een rol:
3.2.3. Redenen om een PGB te weigeren
Het college kan een individuele (maatwerk-)voorziening in de vorm van een PGB in ieder geval weigeren als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. Situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn bijvoorbeeld dat:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond
waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Het college kan een individuele voorziening in de vorm van een PGB weigeren als aan de PGB-houder in de afgelopen drie jaar een PGB is verleend waarbij niet is voldaan aan de voorwaarden van het PGB.
Daarnaast zijn er ook andere weigeringsgronden die vooral vanuit praktisch oogpunt gelden en die niet nader onderbouwd hoeven te worden in de beschikking:
De maximale hoogte van een PGB is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte ondersteuning in natura. Een PGB is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. Vandaar dat bij de hoogte van het PGB in principe wordt uitgegaan van 75% van het laagste bedrag voor een voorziening in natura. (zie verder 3 Nadere regels)
Het tarief voor een PGB is mede gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het PGB gaat besteden. Het bedrag is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen. De hoogte van een PGB voor ondersteuning is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen.
De gemeente keert een “bruto” PGB uit aan het SVB. Hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. Met ingang van 2016 kent alleen de Wmo een eigen bijdrage. De ouderbijdrage uit de Jeugdwet vervalt naar verwachting per 1-1-2016. De eigen bijdrage wordt geïnd door het CAK. Het toegekende PGB dient te worden aangewend voor de inkoop van ondersteuning.
3.2.5 Welke kosten mogen worden betaald uit het PGB
Zowel in de Jeugdwet als de Wmo 2015 wordt gesteld dat een cliënt of de jeugdigen met zijn PGB een gelijkwaardige voorziening of ondersteuning moet kunnen treffen dan in natura verkrijgbaar is.
Voor alle vormen van ondersteuning betekent dit dat er een zorgverlener van betaald moet worden conform het minimum loon (en dat er zo nodig werkgeverslasten uit betaald moeten kunnen worden). Eventuele ondersteuning wordt door het PGB servicecentrum van het SVB voor belanghebbende gratis geboden; dus hier zijn geen kosten voor worden opgenomen in het PGB.
Uitgangspunt is dat het PGB bedoeld is om hulp & ondersteuning in te kopen. Allerlei randvoor-waardelijke zaken mogen niet betaald worden het uit PGB. Het gaat dan om het volgende:
als de budgethouder aangeeft geen PGB meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft de indicatie voor ondersteuning (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt belanghebbende een nieuwe beschik-king. Belanghebbende kan één keer per jaar wisselen tussen het PGB en verstrekking in natura.
3.3.1 PGB voor rolstoelen, (losse-) woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen
Wanneer belanghebbende kiest voor een PGB krijgt hij bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waaraan de voorziening moet voldoen. De belanghebbende kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen.
Als belanghebbende een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de belanghebbende aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.
De voorziening in de vorm van PGB wordt toegekend voor een periode van 5 jaar (tenzij anders beschreven in de beschikking). Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening. De situatie van de belanghebbende kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de belanghebbende (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Indien nodig dient belanghebbende mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing.
Het PGB-bedrag voor voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen, zonder daarbij voor de gemeente geldende kortingen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven.
De hoogte van het PGB-bedrag en de voorwaarden voor de verantwoording zijn opgenomen in de beschikking. Een aanvraag voor een PGB kan geweigerd worden voor zover de kosten van het PGB hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het PGB om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een PGB.
Na ontvangst van de beschikking heeft belanghebbenden 6 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. De Wmo consulent zal na ca. vier maanden contact opnemen met belanghebbende om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Als dit niet lukt kan belanghebbende dan alsnog naar een voorziening in natura overstappen.
Een omzetting van het PGB in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het PGB reeds is besteed aan een voorziening. De belanghebbende moet dan ten minste 5 jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag. Een voorziening of een PGB voor een voorziening wordt immers maar per 5 jaar verstrekt.
Conform artikel 16 van de verordening kan de toekenning van een PGB worden ingetrokken als belanghebbende niet binnen 6 maanden een voorziening aanschaft.
3.3.2 PGB voor hulp bij het huishouden
Omdat het bij hulp bij het huishouden gaat om de inhuur van menskracht is extra belangrijk dat de belanghebbende goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. In het indicatie-traject wordt nagegaan of de belanghebbende ook daadwerkelijk in staat is de eigen regie te voeren.
De hoogte van een PGB voor hulp bij het huishouden is zowel voor de inzet van het sociale netwerk, als de professional, gelijk. De hoogte van het bedrag is vastgelegd in het Besluit “Bedragen Wmo en Jeugdhulp” en wordt jaarlijks door het college vastgesteld.
3.3.3 PGB bij individuele begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf (Wmo)
Omdat het ook hier gaat om de inhuur van menskracht is extra belangrijk dat de belanghebbende goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. In het indicatietraject wordt nagegaan of de belanghebbende ook daadwerkelijk in staat is de eigen regie te voeren.
Bij het vaststellen van de hoogte van het PGB bedrag wordt in principe uitgegaan van het laagste bedrag voor Zorg in Natura (ZIN).
Voor de inzet van een professionalgeldt 75% van het laagste ZIN tarief dit bedrag toereikend is om effectief en kwalitatief goede hulp in te kopen. Indien de 75% niet toereikend is om effectief en kwalitatief goede hulp in te kopen, kan gemotiveerd van dit percentage worden afgeweken tot maximaal 100% van het goedkoopst adequate ZIN-tarief.
De PGB-houder dient bovenstaande punten aan te tonen door het aanleveren van( kopieën van) bewijsstukken, bijgevoegd bij het zorgplan. Als niet alle bewijsstukken worden aangeleverd wordt het tarief voor het sociale netwerk gehanteerd. Voor zorgaanbieders die niet aan het bovenstaande voldoen wordt het tarief voor het sociale netwerk gehanteerd.
In de Wmo en Jeugdwet zijn overgangsrechten opgenomen voor personen die gebruik maken van een PGB. Het overgangsrecht vervalt per 1-1-2016, behalve voor cliënten met een beschermd wonen pakket. Het overgangsrecht houdt in dat de cliënt recht heeft op de huidige indicatie, maar niet per definitie van de hoogte van het bedrag.
Hoofdstuk 4: Tegemoetkoming Meerkosten
De Wmo is erop gericht om inwoners met een beperking of chronisch psychische of psychosociale probleem volwaardig te laten participeren. Hier worden allerlei voorzieningen voor getroffen waar mogelijk eigen bijdragen gelden en/of waar gewoon voor betaald moet worden. Al deze kosten kunnen in sommige gevallen hoog oplopen, waardoor er een financieel probleem kan ontstaat en dat kan een belemmering zijn of worden om te participeren. Dat is onwenselijk.
4.1 Collectieve Zorgverzekering
Voor inwoners met een inkomen t/m 120% van de bijstand biedt de gemeente een collectieve ziektekostenverzekering, waarbij als aanvulling ook het eigen risico (in 2015 max. €375,-) wordt meeverzekerd en dus vergoed. Hiermee krijgt deze groep een tegemoetkoming in de zorgkosten. Ter vervanging van de oude wtcg-regeling en de CER-regeling
4.2 Tegemoetkoming voor een sportvoorziening
1.Een sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het gaat om een forfaitair bedrag van € 2.321,- welk bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.
2.De voorziening moet bijdragen aan participatie in de samenleving.
3.Er moet sprake zijn van meerkosten ten opzichte van ‘normale’ sportdeelname
4.3 Tegemoetkoming in de onkosten gebruik individuele taxi, rolstoeltaxi of bruikleenauto
1.Het college kan een tegemoetkoming in de onkosten voor het gebruik van een individuele taxi, rolstoeltaxi of bruikleenauto verstrekken.
2.Het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming wordt op grond van de individuele vervoersbehoefte bepaald. Hierbij wordt rekening gehouden met een eventuele combinatie van verschillende vervoersvoorzieningen. Bij combinatie van vervoersvoorzieningen wordt max. 1500 km per jaar vergoed. Als enkelvoudige vervoersvoorziening wordt max. 2000 km per jaar vergoed.
3.Voor zover de vervoersbehoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding toegekend.
4.Een voorziening in natura is voorliggend op de genoemde tegemoetkoming. Een tegemoetkoming kan alleen dan worden verstrekt als een andere vervoersvoorziening niet voldoet.
5.De maximale tegemoetkoming voor het gebruik van een individuele taxi bedraagt jaarlijks € 898,-
6.De maximale tegemoetkoming voor het gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt jaarlijks € 1.351,-
7.De maximale tegemoetkoming voor het gebruik van een bruikleenauto bedraagt jaarijks € 559,-
4.4 Tegemoetkoming in de verhuiskosten / bezoekbaar maken woning
1.Het college kan een forfaitair bedrag als tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekken aan een cliënt die de huidige woning moet verlaten.
2.Voorwaarden voor de tegemoetkoming:
3.Het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming voor verhuiskosten wordt op grond van de individuele behoefte bepaald. De maximale tegemoetkoming bedraagt: € 2.086,00;
4.Het college kan een forfaitair bedrag verstrekken om een woning bezoekbaar te maken voor een cliënt uit de gemeente.
5.Het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van de woning wordt op grond van de individuele behoefte bepaald. De maximale tegemoetkoming is € 2.086,-.
1.Vooraf kunnen we niet alle situaties precies voorzien. Daarom deze algemene regel om in bijzondere gevallen maatwerk te kunnen leveren. Wel geldt dat aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:
a.Er moet sprake zijn van aantoonbare meerkosten die verband houden met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen.
b.Deze meerkosten zorgen voor een zodanige financiële belemmering dat het moeilijk of zelfs onmogelijk wordt om te kunnen deelnemen in het maatschappelijk verkeer en/of het zelfstandig functioneren (zie ook art. 9 verordening).
c.Het gaat om situaties waarbij in de beoordeling van de consulent sprake kan zijn van of een risico op escalatie, of de zorg en veiligheid van een of meer kinderen in het geding is (bijv. uithuisplaatsing) of de persoon zelf niet kan overzien wat de gevolgen zijn, indien de zorg / ondersteuning wordt stopgezet vanwege het niet (kunnen) betalen van de eigen bijdrage. Daarmee zullen de vervolgkosten voor de gemeente groter zijn dan het bedrag wat met de eigen bijdrage gemoeid is.
d.Aanvullend op punt c. moet ook minimaal één van de onderstaande gronden van toepassing zijn, waardoor het individu en/of het huishouden de eigen bijdrage niet kan betalen:
het individu en/of het huishouden heeft nog geen of onvoldoende inzicht in en overzicht over zijn of haar financiële en/of administratieve situatie. Een van de doelen van de zorg en begeleiding (bijv. een startarrangement) is dan ook om dit in beeld te brengen, zodat na 3 maanden opnieuw ingeschat kan worden of het betalen van de eigen bijdrage een probleem is.
e.Een verlaging van de eigen bijdrage is altijd tijdelijk (3 tot 6 maanden; met mogelijkheid tot verlenging) en vervalt zodra de situatie genoemd bij c. en/of d. zich niet meer voordoen.
2. Een financiële tegemoetkoming wordt geboden via een verlaging van de eigen bijdrage indien men nog niet de maximale eigen bijdrage heeft bereikt of via het overmaken van een geldbedrag.
Bijlage 1. Protocol ‘Bekwaamheid PGB’
Het is van groot belang dat de cliënt een goed beeld heeft van wat er allemaal komt kijken bij een pgb en het college zich een beeld vormt van de bekwaamheid van de aanvrager. Per Saldo heeft een vragenlijst ontwikkeld met vragen die een lid van het sociale team met een cliënt kan bespreken. Hiermee wordt enerzijds voor de cliënt duidelijk wat er allemaal bij het beheren van een pgb komt kijken en krijgt het lid van het sociale team een beeld van de bekwaamheid van de cliënt. De vragen die in een gesprek aan bod kunnen komen zijn als volgt:
Wat maakt u een goede budgethouder?
Wat weet u van het pgb? Weet u wat rechten en plichten zijn? Als het voor u nieuw is, bent u bereid om u hierover verder te laten informeren? En welke rol kan de gemeente daar in vervullen? Vindt u het lastig of prettig om zelf een zorgverlener uit te kiezen? Vraagt u makkelijk om ondersteuning als u er zelf niet uit komt? Kunt u hulp inschakelen van iemand uit uw omgeving?
• Heeft u inzicht in het soort hulp en ondersteuning dat nodig is in relatie tot uw beperking(en)?
• Kunt u begroten, plannen en vooruitdenken?
• Bent u in staat om een planning, een takenlijst en een functieomschrijving te maken?
• Kunt u een profielschets voor de hulp opstellen?
• Kunt u vooraf een plan maken en een begroting?
Weet u wie u als zorgverlener wilt hebben?
• Heeft u inzicht in het hulpaanbod: weet u waar u de hulpverlening kunt vinden?
• Heeft u inzicht in de wegen om hulp te vinden in het formele en in het informele circuit?
• Kunt u selecteren op kwaliteit van de hulpverlening?
Bent u een goede werkgever of opdrachtgever?
• Kunt u de juiste hulp selecteren, door bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek te voeren?
• Kunt u afspraken, planning en/of werk-instructies maken?
• Kunt u zorg dragen voor het regelen van vervanging bij ziekte en voor het maken van roosters?
• Kunt u zorgen voor waardering van uw zorgverlener? Denk aan salaris en secundaire arbeidsvoorwaarde en in de menselijke verhoudingen - attentie, functioneringsgesprek, en dergelijken.
Bent u in staat de financiën te beheren en overige zaken te regelen?
• Kunt u overleg voeren met instanties zoals de gemeente of het CAK?
Bijlage 2. Kwaliteitseisen Jeugdwet en Wmo 2015