Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zevenaar

nr 12.10 Afstemmingsoverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZevenaar
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingnr 12.10 Afstemmingsoverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelAfstemmingsverordening Wet werk en bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg en welzijn, instellingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Werk en Bijstand artikel 8 lid 1 sub b en art 18

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200701-07-20101e wijziging

20-12-2006

Zevenaar Post, 27-12-2006

06-126
01-10-2004nieuwe regeling

07-07-2004

Zevenaar Post, datum onbekend

04-068

Tekst van de regeling

Intitulé

nr 12.10 Afstemmingsoverordening Wet werk en bijstand

 

 

Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand en de Algemene Wet Bestuursrecht.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet:de Wet Werk en Bijstand;

  • b.

    verlaging:verlaging van de bijstandsnorm op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

c.bijstandsnorm: de bijstandsnorm inclusief de gemeentelijke toeslag en verlagingen en inclusief de vakantie toeslag.

d.reïntegratie-instrumenten: instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

e.reïntegratietraject: een plan, bestaande uit een geheel van reïntegratie-instrumenten, dat tot doel heeft om binnen een bepaald tijdsbestek te komen tot arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

 

Artikel 2 - Het toepassen van een verlaging

 

1.Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging toegepast.

2.Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 - Berekeningsgrondslag

1.De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

2.In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

a.aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; en

b.de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

3.De verlaging kan niet meer bedragen dan de bijstand waarop belanghebbende recht zou hebben gehad gedurende de periode waarop de verlaging betrekking heeft, indien er geen grond voor verlaging zou zijn geweest.

Artikel 4 - Het besluit tot toepassen van een verlaging

In het besluit tot toepassen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd dan wel het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5 - Horen van belanghebbende

1.Alleen in het geval dat als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende eerst in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

2.Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

a.de vereiste spoed zich daartegen verzet;

b.de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

c.de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of

d.het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

 

Artikel 6 - Afzien van het toepassen van een verlaging

 

1.Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien:

a.elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b.de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.

2.Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet toegepast na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

3.Het college kan afzien van het toepassen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

4.Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien dit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

5.Indien het college afziet van het toepassen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

 

Artikel 7 - Ingangsdatum en tijdvak

 

1.De verlaging wordt bij continuering van de bijstandsverlening toegepast met ingang de 1e van de maand volgend op de datum waarop aan belanghebbende bekend is gemaakt dat een verlaging wordt toegepast.

2.Wanneer de bijstandsverlening niet wordt gecontinueerd wordt de verlaging toegepast met ingang van de 1e van de maand waarin de gedraging heeft plaatsgevonden die tot het besluit tot toepassen van een verlaging heeft geleid.

3.Een verlaging wordt voor bepaalde tijd toegepast. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt toegepast, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8 - Samenloop van gedragingen

 

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging is gesteld.

 

Hoofdstuk 2 - Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 9 - Indeling in categorieën

 

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Centrum voor werk en Inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

2.Tweede categorie:

a.het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

b.het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

c.het niet binnen de door burgemeester en wethouders daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie als bedoeld in artikel 54 van de wet die van belang is voor de verlening van de bijstand of de voortzetting daarvan.

3.Derde categorie

a.gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

b.het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering;

c.het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden reïntegratie-instrumenten, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het reïntegratietraject.

4.Vierde categorie:

a.het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

b.het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

c.het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden reïntegratie-instrumenten, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het reïntegratietraject.

 

Artikel 10 - De hoogte en duur van de verlaging

 

1.Onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, wordt de verlaging vastgesteld op

a.vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b.tien procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

c.twintig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

d.honderd procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie.

2.De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, derde lid.

3.Van het toepassen van de verlaging kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 3 - Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 - Het afgeven van een "termijn van orde"

Indien belanghebbende niet op een gesprek waarvoor hij is uitgenodigd is verschenen, of niet tijdig het mutatieformulier, statusformulier, (her)onderzoeksformulier of andere van belang zijnde gegevens, die noodzakelijk zijn voor de verlening van de bijstand of de voortzetting daarvan heeft verstrekt, wordt er een "termijn van orde" afgegeven.

Artikel 12 - Te laat verstrekken van gegevens

1.Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet of niet behoorlijk is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan binnen de door het college op grond van artikel 54, tweede lid, van de wet gestelde termijn te verstrekken, wordt een verlaging toegepast van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid.

2.De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging wordt toegepast opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, derde lid.

3.Van het toepassen van de verlaging kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 13 - Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand of reïntegratie-middelen

 

1.Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of inzetten van reïntegratiemiddelen, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

2.Bij een benadelingsbedrag tot € 100,-- wordt er geen verlaging opgelegd, maar wordt er volstaan met een waarschuwing. Wanneer er echter sprake is van recidive binnen een periode van 12 maanden na bekendmaking van de waarschuwing, wordt er een verlaging opgelegd van 5% van de bijstandnorm gedurende één maand.

3.Onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:

a.bij een benadelingsbedrag van € 100,-- tot € 500,--: 5% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

b.bij een benadelingsbedrag van € 500,00 tot € 1000,--: 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand:

c.bij een benadelingsbedrag van € 1000,-- tot € 2000,--: 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

d.bij een benadelingsbedrag van € 2000,-- tot € 4000,--: 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

e.bij een benadelingsbedrag van € 4000,-- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

4.De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging wordt toegepast opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, derde lid.

5.Van het toepassen van de verlaging kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

6.Indien er aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie wegens valsheid in geschrifte, wordt er geen verlaging toegepast, tenzij het Openbaar Ministerie tot seponeren overgaat.

Artikel 14 - Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand of reïntegratiemiddelen

 

1.Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of inzetten van reïntegratiemiddelen, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

2.Indien belanghebbende gedurende een kalenderjaar het mutatieformulier voor de derde maal te laat inlevert, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand. Elke keer dat belanghebbende tijdens hetzelfde kalenderjaar het mutatieformulier weer te laat inlevert, wordt de uitkering verlaagd. De verlaging bedraagt, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

3.De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging wordt toegepast opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, derde lid.

4.Van het toepassen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4 - Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 15 - Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, wordt, indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, anders dan door gedragingen als bedoeld in artikel 9, heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, de bijstand verlaagd:

a.met 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, indien belanghebbende verwijtbaar geen of geen volledig recht heeft op een uitkering krachtens een sociale verzekering of daarmee naar aard en doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering, dan wel het verwijtbaar verliezen van een zodanig recht;

b.met 10% van de bijstandsnorm gedurende de periode waarop belanghebbende niet op bijstand zou zijn aangewezen indien hij op verantwoorde wijze de middelen waarover hij beschikte of redelijkerwijze kon beschikken zou hebben aangewend.

b.Artikel 16 - Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 3, derde lid, een verlaging toegepast van 20% procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    De hoogte van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een zodanige gedraging.

3.Van het toepassen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het wederom schuldig maken aan een zeer ernstige misdraging plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 5 - Slotbepalingen

Artikel 17 - Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18 - Uitvoering

De uitvoering van de verordening rust bij het college

Artikel 19 - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand.

Artikel 20 - Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2004.

De eerste wijziging van deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.