Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Vianen

Verordeningen toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Vianen
Officiële naam regelingVerordeningen toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1 onder c
  2. Wet werk en bijstand, art. 30
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2012Nieuwe regeling

20-12-2011

Het Kontakt, 27 december 2011

Onbekend
01-07-200401-12-2010Nieuwe regeling

13-05-2004

Het Kontakt, 14-06-2004

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004

GEMEENTE VIANEN

De raad der gemeente Vianen;

op voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

b e s l u i t :

vast te stellen de

“Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004”

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begrippen
  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • c.

      norm: het basisbedrag voor een alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden als bedoeld in artikel 21 van de wet;

    • d.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, sub c van de wet;

    • e.

      schoolverlater: de persoon die bijstand aanvraagt en die 6 maanden voorafgaand aan de toekenning van de algemene bijstand de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd;

    • f.

      verzorgingsbehoevende: degene die zonder verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging;

    • g.

      verzorgende: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt.

Artikel 2. Leeftijdsbepaling en individualisering
  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor de uitkeringsgerechtigden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordeningen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3. Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders
  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      Kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 33, tweede lid, sub b van de wet.

    • b.

      Verzorgingsbehoevenden en verzorgenden tussen wie een eerste – of tweedegraads bloedverwantschap bestaat.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 4. Verlaging gehuwdennorm
  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 2. Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Verlaging in verband met woonsituatie
  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheek verbonden zijn.

Artikel 6. Verlaging schoolverlaters
  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 7. Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar
  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      20% van de gehuwdennorm indien de belanghebbende 21 jaar is

    • b.

      10% van de gehuwdennorm indien de belanghebbende 22 jaar is.

  • 2. Overeenkomstig artikel 29 van de wet is lid 1 alleen van toepassing op de toeslag van artikel 25.

  • 3. Lid 1 is niet van toepassing ten aanzien van de belanghebbende op wie artikel 6 van toepassing is.

Artikel 8. Anti-cummulatiebepaling
  • 1. De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt:

    • a.

      35% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande

    • b.

      55% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder

    • c.

      65% van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 9. Overgangsrecht
  • 1. Voor de belanghebbende, die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze verordening een bijstandsuitkering ontvangt, en waarvoor geldt dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering op basis van deze verordening ongunstiger is dan op basis van de verordening toeslagen en verlagingen Abw, geldt dat de hoogte van de uitkering ongewijzigd blijft gedurende maximaal 3 maanden na omzetting van de Abw uitkering in een WWB-uitkering.

Artikel 10. Uitvoering
  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 11. Inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2004.

  • 2. Per 1 juli 2004 wordt de verordening toeslagen en verlagingen, zoals vastgesteld bij raadsbesluit 28 februari 2002, ingetrokken.

Artikel 12. Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op de openbare raadsvergadering van 13 mei 2004

de voorzitter
de griffier

TOELICHTING ALGEMEEN DEEL

Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) inwerking getreden.

Het bestaande stelsel van toeslagen en verlagingen is met de inwerkingtreding van de WWB intact gebleven. Net als in de Abw moeten gemeenten het beleid ten aanzien van dit onderwerp vastleggen in een toeslagenverordening conform artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 WWB.

Nieuw is dat gemeenten in een aantal specifieke situaties de toeslag kunnen verlagen. De WWB kent de volgende verlagingen (artikel 26 t/m 29 WWB)

  • 1.

    Verlagingen i.v.m. het kunnen delen van de bestaanskosten

  • 2.

    Verlagingen i.v.m. het ontbreken van woonlasten

  • 3.

    Verlagingen i.v.m. recentelijk beëindigen van de studie (schoolverlaters)

  • 4.

    Verlagingen i.v.m. de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden

De gemeente Vianen had in haar toeslagenverordening op grond van de Abw reeds 2 verlagingen opgenomen, namelijk voor het delen van bestaanskosten en voor 21- en 22-jarigen. Dit beleid blijft ongewijzigd. In deze verordening worden de volgende beleidsstandpunten toegevoegd te weten:

1. Ontbreken woonlasten

Bij het ontbreken van woonlasten wordt aan alleenstaanden of alleenstaande ouders geen toeslag verstrekt, terwijl de norm voor gehuwden (of samenwonenden) wordt gekort met 20%.

2. Schoolverlatersverlaging

In de WWB is de mogelijkheid opgenomen om de toeslag of de norm te verlagen gedurende 6 maanden voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding. Van deze mogelijkheid wordt in Vianen ook gebruik gemaakt. De bedoeling van deze verlaging is de schoolverlater financieel te stimuleren richting de arbeidsmarkt, overeenkomstig de gedachte werk boven uitkering.

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening.

De verlaging voor schoolverlaters en 21-22 jarigen mogen nooit gelijktijdig worden toegepast, op grond van artikel 30 lid 2 onder b WWB.

TOELICHTING ARTIKELGEWIJS

Artikel 1. Begripsbepaling

De meeste van deze begrippen behoeven geen nadere uitleg. De begrippen schoolverlater, verzorgende, en verzorgingsbehoevend worden hieronder uitgelegd.

Schoolverlater: het begrip schoolverlater is af te leiden uit artikel 28 WWB. Een schoolverlater is een uitkeringsgerechtigde die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd. Een uitkeringsgerechtigde wordt gedurende 6 maanden na beëindiging van de opleiding als schoolverlater aangemerkt.

Verzorgingsbehoevend: iemand is verzorgingsbehoevend als de uitkeringsgerechtigde aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder de verzorging zou zijn aangewezen op opname in instelling ter verzorging of verpleging. Veelal is de verzorgingsbehoeftigheid voldoende aannemelijk onder andere door een samenhang van factoren (rolstoel, leeftijd, bedlegerigheid). Als dit niet duidelijk is, wordt zonodig een medisch advies aangevraagd.

Verzorgende: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Hij neemt bepaalde taken van de verzorging op zich, die anders zou zijn gegeven door een instelling ter verzorging of verpleging.

Artikel 2: Leeftijdsbepaling en individualisering

De werking van de verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden van 21 tot 65 jaar.

Hoewel het ook mogelijk is om een verlaging toe te passen op de jongerennorm (van 18-21 jaar) kiezen we daar niet voor. De reden hiervan is dat jongeren tot 21 jaar al een lagere norm ontvangen en dat verdere verlaging (bijvoorbeeld omdat hij/zij schoolverlater is) leidt tot een inadequate bijstandsverlening.

Wanneer het niet toepassen van de verordening op uitkeringsgerechtigden van 18 tot 21 jaar in een bepaalde situatie niet redelijk is, dan blijven burgemeester en wethouders bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de situatie waarbij gehuwden met een kind geen woonlasten hebben. Zijn beide ouders ouder dan 21 jaar dan wordt de norm verlaagd met 20%, maar is de ander jonger dan 21 jaar dan wordt de jongerennorm niet verlaagd. Laatstgenoemde gehuwden beschikken dan over een hogere norm. In een dergelijke situatie kunnen burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid om te individualiseren.

Deze bevoegdheid volgt uit artikel 30 lid 4 WWB.

Artikel 3: Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders:

Lid1

Alleenstaanden en alleenstaande ouders in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, hebben recht op een maximale toeslag van 20%. Dit is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.

Lid 2

Wanneer in de woning van de belanghebbende een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat de kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld.

Gekozen is voor een verlaging van 10% van de gehuwdennorm (incl VT), ongeacht het aantal personen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

In Vianen wordt al sinds de Abw géén onderscheid gemaakt tussen kostgangers, onderhuurders en woningdelers. Het gaat louter om medebewoners die een bijdrage kunnen leveren. Hoe hoog de bijdrage is, is niet van belang. Het gaat dus niet om feitelijke kosten. Dit is conform de toelichting van de WWB waarin staat bij de beoordeling of de belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, niet bepalend is of deze kosten ook daadwerkelijk met een ander worden gedeeld. In de wet wordt immers gesproken over het ‘kunnen delen’ van de bestaanskosten.

Lid 3

Het derde lid sluit bepaalde personen uit als degene die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Met deze personen kunnen de kosten van het bestaan dus niet worden gedeeld, dus bestaat recht op een volledige toeslag. Het gaat hier om kinderen van 18 tot 21 jaar waarvan (op grond van hun inkomen) niet verwacht kan worden dat zij bijdragen in de kosten. Zolang kinderen een inkomen hebben dat lager is dan het bedrag genoemd in artikel 33 lid 2 sub b, is een bijdrage niet te verwachten. Aansluiting is gezocht bij het normbedrag studiefinanciering voor uitwonende o.g.v. de WWB.

Ook zorgbehoevenden en verzorgenden, tussen wie een eerste- of tweedegraads bloedverwantschap bestaat, worden niet aangemerkt als degene die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Deze toeslag is bedoeld te voorzien in de, uit de verzorgingsbehoeftigheid voortvloeiende kosten, Dit sluit aan bij de huidige uitvoeringspraktijk.

Artikel 4. Verlaging gehuwdennorm

Indien in de woning van de gehuwden nog een ander zijn hoofdverblijf heeft dan kunnen de kosten worden gedeeld. Gekozen is – net als bij de alleenstaande en alleenstaande ouders - voor een verlaging van 10% van de gehuwdennorm (incl VT), ongeacht het aantal personen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

De inhoud van het tweede lid is overeenkomstig die van artikel 3 lid 3 van deze verordening.

Artikel 5. Verlaging i.v.m. woonsituatie

Op grond van artikel 27 WWB kunnen burgemeester en wethouders de norm of de toeslag verlagen als de belanghebbende lagere kosten van het bestaan heeft door zijn woonsituatie.

In dit artikel wordt niet het begrip woonlasten gehanteerd, maar ‘de kosten van huur of hypotheeklasten’. Bij het ontbreken van deze lasten wordt aan alleenstaanden of alleenstaande ouders geen toeslag verstrekt, terwijl de norm voor gehuwden (of samenwonenden) wordt gekort met 20%.

Korting vindt in eerste instantie plaats op de toeslag (als het gaat om alleenstaanden of alleenstaande ouders), maar bij samenloop van verschillende kortingen kan de korting van 20% ook op de norm plaatsvinden.

Bij de vaststelling van het percentage is aansluiting gezocht bij het bedrag dat het Ministerie van VROM hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huursubsidie. Omgerekend naar een percentage van de uitkering is de verlaging afgerond op een percentage van 20% van de gehuwdennorm.

Door wie de huur of hypotheek wordt betaald of hoe hoog deze lasten zijn, is niet relevant. Louter de situatie van de belanghebbende is van belang. Dus indien bijvoorbeeld een ex-echtgenoot de woonlasten betaalt, (veelal tijdens de echtscheidingsprocedure), dan wordt niet bezien welke kosten de ex-echtgenoot maandelijks heeft.

Artikel 6. Verlaging schoolverlaters

De verlaging voor schoolverlaters is bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar dat hij uitkering ontvangt, niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering. Deze verlaging geldt ook voor personen die tot de doelgroep alleenstaande ouders of gehuwden behoren.

Artikel 7. Verlaging toeslag alleenstaande van 21 en 22 jaar

Lid1:

Een verlaging van de toeslag voor 21- en 22-jarigen wordt toegepast om de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren. Gezien de hoogte van het minimumjeugdloon zou een maximale toeslag een drempel kunnen vormen om werk te aanvaarden.

Aangezien het minimumjeugdloon voor een 21-jarige lager is dan voor een 22-jarige is de verlaging voor een 21-jarige hoger vastgesteld dan voor een 22-jarige.

Lid2:

Verlaging mag alleen plaatsvinden op de toeslag.

Lid 3:

In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b WWB om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersregeling niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21 en 22 jarigen.

Het derde lid laat ook zien dat de schoolverlatersverlaging met voorrang wordt toegepast.

Artikel 8. Anti-cumulatiebepaling

Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 3 tot en met 7, dient rekening gehouden te worden met de effecten van cumulatie van factoren. Het kan dan voorkomen dat de belanghebbende een dermate hoge korting krijgt dat hij of zij niet langer in staat is om van deze uitkering in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Om deze reden is in deze verordening een anti-cummulatiebepaling opgenomen. Hierin staan minimumbedragen waarop het college de bijstand tenminste moet vaststellen. Concreet betekent dit dat nooit tweemaal een verlaging toegepast kan worden van 20%. De maximale verlaging voor gehuwden, alleenstaande ouders en alleenstaanden, bedraagt namelijk 35%.

In uitzonderlijke situaties kan overigens ook een beroep worden gedaan op het individualiseringsbeginsel. Burgemeester en wethouders kunnen de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB afwijkend vaststellen.

Artikel 9. Overgangsrecht

Dit overgangsrecht is van toepassing op de belanghebbende die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de nieuwe verordening een bijstandsuitkering ontvangt.

Er is een overgangsregeling zodat, in de gevallen waarin de nieuwe verordening ongunstiger is, de belanghebbende niet direct geconfronteerd wordt met een lagere uitkering. De overgangsregeling houdt in dat voor de persoon van wie de uitkering op grond van de nieuwe verordening lager moet worden vastgesteld, maximaal 3 maanden de ‘oude’ norm en toeslag van toepassing blijft, gerekend vanaf het moment dat de Abw uitkering is omgezet in een WWB-uitkering.

Artikel 10. Uitvoering

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking 6 weken na publicatie, ofwel 1 juli 2004.

Artikel 12. Citeerartikel

Behoeft geen nadere toelichting.