Organisatie | Vianen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveilligingsverordening 2010 |
Citeertitel | Brandbeveilligingsverordening 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | Tijdelijke gebruiksvergunning |
Regeling vervangt Brandbeveiligingsverordening 2007
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-04-2010 | 08-12-2010 | Nieuwe regeling | 30-03-2010 Het Kontakt, 20-04-2010 | V43469 |
De raad van de gemeente Vianen;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 19 maart 2010;
gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985;
gelet op artikel 3 lid 2 van de bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio’s). Deze wet zal na publicatie in de Staatscourant de Brandweerwet 1985 vervangen en de wettelijke grondslag zijn voor deze Brandbeveiligingsverordening 2010;
overwegende dat het verplicht is een verordening vast te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
besluit vast te stellen de: Brandbeveiligingsverordening 2010
Paragraaf 2 Gebruiksvergunning
Het college kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorwaarden verbinden en gestelde voorwaarden wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning.
Het college weigert een gebruiksvergunning, indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en door het stellen van voorschriften ook niet kan worden bereikt.
Artikel 4 Intrekken vergunning
Het college kan een vergunning intrekken indien:
het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.
Paragraaf 5 Het bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand
Artikel 9 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 10 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
Paragraaf 6 Overgangs- en slotbepalingen
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan de daartoe door het college aangewezen ambtenaren.
Artikel 12 Intrekking oude regeling
De Brandbeveiligingsverordening 2007, vastgesteld op 22 mei 2007 wordt ingetrokken.
Bijlage 1 Brandveiligheidsvoorschriften voor het gebruik van tijdelijke inrichtingen
Waaronder tijdelijk geplaatste tenten. Op grond van het Gebruiksbesluit kunnen tevens nadere voorwaarden worden gesteld die niet in deze bijlage worden genoemd.
Artikel 1 Algemene voorschriften
Gedurende het gehele evenement moet een voor de naleving van de vergunningvoorschriften verantwoordelijk persoon aanwezig zijn die goed in de Nederlandse taal kan communiceren. Deze persoon moet tijdens het evenement op ieder moment telefonisch bereikbaar zijn. De organisator dient hiervoor minimaal 2 telefoonnummers op te geven.
Artikel 2 Bereikbaarheid/opstelling
Ten behoeve van toegang van hulpverlenende diensten, moet een doorgaande route met een breedte van 3,5 meter en een hoogte van 4,2 meter te worden vrijgehouden. Obstakels die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en overige) worden geplaatst (artikel 2.5.3 bouwverordening).
De afstand van een inrichting tot ieder andere inrichting dient dusdanig te zijn dat redelijkerwijs bij brand, overslag kan worden voorkomen. Bij inrichtingen met een bak of kookvoorziening als bedoeld in artikel 10, dient deze afstand minimaal 5 meter te bedragen. Bij inrichtingen zonder bak of kookvoorziening, dient deze afstand minimaal 3 meter te bedragen.
Indien de totale oppervlakte van een inrichting eventueel in combinatie met een ander bouwwerk meer bedraagt dan 2000 m² moet de afstand tussen een inrichting en een ander bouwsel minimaal 10 m1 bedragen, echter bij een hoge vuurbelasting in de inrichting (meer dan 55 kg/m² VE) en ten opzichte van brandgevaarlijke of monumentale bebouwing moet de afstand 15 meter zijn.
Artikel 3 Indeling en constructie van de inrichting
De constructiematerialen van een inrichting (tent) inclusief tentdoek, vaste zijpanelen e.d. moeten:
voor het beperken van het ontstaan van rook, bepaald overeenkomstig NEN 6066 geen grotere rookdichtheid hebben dan 10m-1. Indien minimaal voldaan wordt aan de klasse B1 van de Duitse DIN 4102-1, klasse M2 van de Franse NF P92-503 of de Britse BG 3119/3120 en BG 5438/5867, mag verondersteld worden dat het tentdoek ook aan bovengenoemde eisen voldoet; of
Artikel 4 Uitgangen en vluchtroutes
Een deur(opening) in de vluchtroute wordt bij aanwezigheid van personen in de inrichting uitsluitend zodanig gesloten, dat de deur(opening) van binnen uit ogenblikkelijk over de minimaal vereiste breedte kan worden geopend zonder dat hiertoe gebruik moet worden gemaakt van een sleutel of een ander los voorwerp. De deur moet daarbij in de vluchtrichting draaien (artikel 2.3.5 Gebruiksbesluit).
Een deur die in een vluchtroute ligt van een ruimte waarin meer dan 100 personen zullen verblijven en een deur in een doorgang of uitgang bestemd voor ontvluchting van meer dan 100 personen wordt niet anders gesloten dan door middel van:
een sluiting waarvan de bedieningsinrichting bestaat uit een op de deur, in de vluchtrichting gezien, op minimaal 1 m1 boven de vloer, over de volle breedte van de deur aangebrachte stang, waarbij de deur opengaat door een lichte druk tegen deze stang (panieksluiting conform de NEN-EN 1125) (artikel 2.3.5 Gebruiksbesluit).
Een hoogteverschil van meer dan 0,21 m1 tussen de vloer en de tent en het aansluitende terrein ter plaatse van de uitgangen, moet worden overbrugd door een trap of hellingbaan; de breedte moet tenminste gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 m1. De trap of hellingbaan moet steeds voldoende stroef zijn.
Artikel 5 Vluchtroute-aanduiding, nood- en transparantverlichting
Artikel 7 Brandmeldinstallatie bij overnachtingen
Artikel 8 Elektrische installaties inclusief noodverlichting
In voor personen bestemde ruimte(n) waar onvoldoende daglicht binnentreedt, moet met het oog op het veilig kunnen verlaten van de inrichting, in die ruimten tijdens het gebruik daarvan een zodanige elektrische verlichting in werking zijn, dat de verlichtingssterkte op vloerniveau ten minste 10 lux bedraagt.
Artikel 9 Installaties voor verwarming en kookdoeleinden
Artikel 10 Bakwagens, bakkramen
Het draagvlak onder de baktoestellen moet ten minste 0,10 m1 buiten de toestellen onbrandbaar zijn, dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidende materiaal. De wanden, in de nabijheid waarvan toestellen zijn geplaatst, moeten 0,30 m1 buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed.
De eventuele opstelling tussen gasflessenopslag en/of overige voor verwarming bestemde brandstoffen in de tijdelijke inrichting, moet minimaal 5 meter bedragen. De opslagplaats van de gasflessen moet afgesloten zijn d.m.v. een deugdelijk hekwerk met een hoogte van 2 meter en voorzien van het opschrift “VERBODEN TE ROKEN” in ten minste 8 cm hoge letters. Drukhouders dienen goed geventileerd te zijn in de buitenlucht en beschermd tegen opwarming door zonnestraling.
Het leidingnet en het toebehoren moeten iedere 2 jaar en zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties) worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende, verklaring bij de gebruikers aanwezig zijn, welke mede door de vergunninghouder is ondertekend.
In verband met de brandveiligheid kan het college voor bepaalde activiteiten of locaties bepalen dat tijdens bijzondere festiviteiten een wachtdienst moet worden ingesteld. Deze bewaking moet geschieden door gediplomeerd (en ter zake kundig) brandweerpersoneel. Het diploma brandwacht dient overlegd te kunnen worden.
Artikel 15 Materiaal inrichting
Artikel 16 Opslag van materialen
Artikel 17 Opstelling van inventaris
Bij in rijen opgestelde zitplaatsen moet tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig zijn van ten minste 0,40 meter, gemeten tussen de loodlijnen door de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen. Indien in een rij tussen zitplaatsen tafeltjes zijn geplaatst, moet de genoemde vrije ruimte ter plaatse van de tafeltjes doorlopen (artikel 2.3.1 Gebruiksbesluit).
Artikel 19 Doorlopend toezicht
Toelichting op de brandbeveiligingsverordening
De wetgever geeft in de Brandweerwet 1985 de raad de opdracht bij verordening regels vast te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien. De wetgever heeft ook de titel van de verordening bepaald: brandbeveiligingsverordening.
De wetgever is daarnaast bezig met het beter structureren van wetten en regels en heeft bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio’s) ontwikkeld. Deze wet zal na publicatie in de Staatscourant middels artikel 3 lid 2 van de Wet veiligheidsregio’s, de Brandweerwet 1985 vervangen en de wettelijke grondslag zijn voor de brandbeveiligingsverordening.
De brandbeveiligingsverordening mag niets regelen 'voor zover daarin bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien'. Hierop moet bij het stellen van regels nauwlettend worden toegezien. Feitelijk moet de gemeente zich telkens weer afvragen in hoeverre een wet voorziet of mede (indirect) voorziet in de brandveiligheid die in de Brandweerwet 1985 als opdacht aan het college van Burgemeester en Wethouders is opgedragen. Als dit het geval is gaat die wet als juridische basis voor op de Brandweerwet 1985. Het kan ook zijn dat de gemeente niet bevoegd is om eisen te stellen. Een bekend voorbeeld is een bedrijfshulpverleningsorganisatie die tot doel heeft werknemers te beschermen tegen gevaren, waaronder brandgevaar. Dit is een aangelegenheid die regeling vindt in de Arbeidsomstandighedenwet. Het rijk is hier het bevoegd gezag. De gemeente kan daarom geen eisen stellen aan een organisatie die tot doel heeft in de (brand)veiligheid van werknemers te voorzien. Gemeenten zijn in dit geval afhankelijk van anderen of en in hoeverre zaken goed zijn geregeld. Met andere woorden: de brandbeveiligingsverordening is een vangnet voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is. Voordat een gemeente op basis van de brandbeveiligingsverordening eisen kan stellen moet er onderzoek plaatsvinden naar wetgeving die mogelijk van toepassing zou kunnen zijn en van rechtswege voorrang heeft. In de dagelijkse praktijk zijn er natuurlijk een aantal standaard gevallen waarbij van tevoren duidelijk is hoe zaken liggen.
De brandbeveiligingsverordening is een vangnet, een restregelgeving, zij regelt de brandveiligheid die niet op een andere manier wettelijk is geregeld. Dit is weliswaar een beperking, maar wel van een open bron. Bij het gebruiksvergunningensysteem van de brandbeveiligingsverordening gaat het namelijk om 'niet-bouwwerken'. Het kan gaan om bijvoorbeeld een omheind weiland of een los met de wal verbonden drijvend hotel of discotheek. De omschrijving in de Brandweerwet 1985 zelf kent een beperking van doel, n.l. brandveiligheid, maar behoudens door andere wetgeving, geen beperking van object, de omschrijving is van toepassing op de gehele omgeving.
Voor zo'n object is het vanwege het feit dat niet van tevoren duidelijk is waarom het gaat, moeilijk concrete regels te maken. Veel objecten lijken evenwel op bekende zaken. Analoog daaraan kunnen eisen worden gesteld, afhankelijk van een specifieke situatie. Als voorbeeld dient een bouwwerk dat op de grond staat. Hiervoor is in elk geval het Bouwbesluit, het Gebruiksbesluit en de bouwverordening ex de Woningwet van toepassing. Door de definitie van het begrip bouwwerk in de bouwverordening en de toepassing ervan in het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit, dat is gekozen naar aanleiding van de definitie van het begrip bouwen in de Woningwet, is een constructie die drijft op het water meestal geen bouwwerk in de zin van de Woningwet en afgeleide regelgeving. Voor een met de grond verbonden object is de Woningwet het juridisch kader, voor hetzelfde object dat drijft is de brandbeveiligingsverordening het juridisch kader (voor de brandveiligheid).
Een ander voorbeeld: een tent die langdurig op dezelfde plaats staat kan een bouwwerk zijn (Woningwet van toepassing), terwijl diezelfde tent tijdens een kortdurende periode een 'niet-bouwwerk' is, waarvoor op grond van de brandbeveiligingsverordening eisen moeten worden gesteld.
Over de lastige vraag: wanneer is een object een bouwwerk volgt hieronder, mede aan de hand van staande jurisprudentie, een uitgebreide toelichting.
Het spreekt voor zich dat gemeenten bij de uitvoering van de brandbeveiligingsverordening de nodige zorg moeten betrachten, vooral omdat de regels van de brandbeveiligingsverordening met hun algemene omschrijving van geval tot geval in concrete eisen moeten worden omgezet.
De Woningwet heeft een grote invloed op de reikwijdte van de brandbeveiligingsverordening, deze wet bevat de wettelijke grondslag voor voorschriften betreffende het oprichten en veranderen van bouwwerken (zoals gebouwen), de technische staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen en het gebruik van bouwwerken. De beperking als gevolg van het bepaalde in de Woningwet laat zich het best omschrijven door de definities van de begrippen.
Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Woningwet niet, de VNG houdt in de model bouwverordening een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aan:
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk
4) bedoeld om ter plaatse te functioneren
wordt bepaald of een object een bouwwerk is of niet.
Over het begrip bouwwerk bestaat uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is. Een uitgebreide opsomming van jurisprudentie kunt u vinden in de toelichting op de Model-bouwverordening van de 'Standaardregelingen in de bouw' (Sdu uitgevers bv, Den Haag).
De brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht behoeven. Gezien de zo grote verscheidenheid aan situaties is er niet voor gekozen een meldingsplicht i.p.v. vergunningsplicht in te stellen omdat tussen die situaties dan bij voorbaat onderscheid gemaakt moet worden. Daarnaast staan in de brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan altijd moet worden voldaan.
Voor het stellen van eisen via een vergunning of via de directe werking van de verordening is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of eisen van toepassing is, is afgebakend: een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover dit geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen voor één woord: inrichting.
Het is duidelijk dat voor een zo grote verscheidenheid aan situaties het niet goed mogelijk is concrete eisen te stellen. Om dezelfde reden is het aanvragen van een vergunning vormvrij.
Het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit geven richtlijnen voor de te stellen voorwaarden. Langs die lijnen (analoog) moet met verstand van zaken worden gehandeld.
Aan een los aangemeerde drijvende hotelboot bijvoorbeeld kunt u dezelfde brandveiligheidseisen stellen als aan een vast met de wal verbonden drijvende hotelboot (bouwwerk in de zin van de bouwverordening en de Woningwet). Voor de goede orde voor de laatstgenoemde 'boot' kunt u eisen stellen aan energiezuinigheid etc. op grond van het Bouwbesluit. Aan de eerstgenoemde 'boot' kan dit niet omdat deze immers geen bouwwerk is in de zin van de bouwverordening en de Woningwet.
Gezien brandveiligheid binnen de inrichtingen, is er reden om af te zien van een Lex Silencio Positivo (LSP). Er zijn dwingende redenen van maatschappelijk belang aan de orde, met name de brandveiligheid voor de aanwezige personen binnen deze inrichtingen. Het zou hoogst onwenselijk zijn als er een vergunning van rechtswege zou ontstaan die toestaat dat binnen een inrichting een brandgevaarlijke situatie ontstaat. Dat betekent in praktische zin dat het verlopen van de periode van acht weken nadat de vergunning is ontvangen, er geen vergunning van rechtswege is verleend.
In artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college van Burgemeester en Wethouders worden beperkt. In dit verband is tevens artikel 5:16a van de Awb van belang. Hierin staat beschreven dat een toezichthouder bevoegd is van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Het college van Burgemeester en Wethouders wijst in verband met het bepaalde in artikel 1, lid 6 van de Brandweerwet 1985 in elk geval de brandweer aan als gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening Tevens kunnen ook andere personen met het toezicht op de naleving worden belast, zoals ambtenaren van het bouw- en woningtoezicht en de regionale brandweer. Aanwijzing betekent niet dat zij tevens opsporingbevoegd zijn.
Een bepaling over buitengewone opsporingsambtenaren is overbodig en in strijd met Aanwijzing 92 van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Immers, in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is onder meer bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De aanwijzing als toezichthouder is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar.
De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Zij dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid te voldoen en te zijn beëdigd door de procureur-generaal.
Op overtreding van de regels van deze verordening kan op grond van artikel 23 van de Brandweerwet 1985 als straf worden gesteld hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.