Organisatie | Binnenmaas |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handboek Kabels & Leidingen |
Citeertitel | Handboek kabels en leidingen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Leidingenverordening; telecommunicatieverordening
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | 01-01-2021 | Onbekend | 27-10-2015 Gemeenteblad | Onbekend |
Voor u ligt het opgestelde Handboek Kabels & Leidingen voor de Hoeksche Waardse gemeenten. Dit ‘Handboek’ geeft invulling aan de collegebevoegdheid om op grond van de Leidingenverordening (LV) en Telecomverordening (TV) nadere regels omtrent deze ondergrondse infrastructuur vast te stellen. Men moet hierbij denken aan de voorbereiding en uitvoering bij het ontwerp, aanleg, onderhoud, verlegging en verwijdering van kabels en leidingen.
Dit Handboek wordt door de Hoeksche Waardse gemeenten: Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk,
Oud-Beijerland en Strijen van toepassing verklaard in alle gevallen waarin de gemeente, op grond van een vergunning, instemmingsbesluit of melding, toestemming verleent voor werkzaamheden aan of ten behoeve van kabels en/of leidingen.
Gemeenten Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen hebben gezamenlijk een uniforme Leidingenverordening en Telecommunicatieverordening tot stand gebracht, met enkele gemeente-eigen bepalingen. Dit Handboek Kabels & Leidingen (verder Handboek genoemd) is van toepassing voor de genoemde gemeenten van de Hoeksche Waard. In dit Handboek dient voor gemeente gelezen te worden de genoemde gemeente waar de geplande werkzaamheden plaatsvinden.
Volgens de Leidingenverordening is een vergunningnodig voor het aanleggen, exploiteren, onderhouden of verwijderen van kabels en leidingen (voortaan: ‘leidingen’) in, op of boven openbare plaatsen en in of op civiele kunstwerken alsmede in of boven openbaar water.
Volgens de Telecommunicatiewet, Artikel 5.4, lid 1, sub b en de Telecommunicatieverordening (TV) is een instemmingsbesluit nodig voor het aanleggen, onderhouden en verwijderen van een telecomkabel.
Als basis voor dit Handboek is met toestemming van gemeente Dordrecht het Handboek Leidingen van de gemeente Dordrecht gebruikt.
Het bereiken en handhaven van deze doelstellingen wordt ondersteund door gedetaillleerd uitgewerkte, uniforme voorbereiding- en uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van alle werken in het openbare gebied van de gemeenten. Hiertoe worden nadere eisen gesteld aan de gegevens die moeten worden verstrekt bij aanvragen van een vergunning c.q. instemmingsbesluit bij het voorbereiden en uitvoeren van werken in het beheergebied van de Hoeksche Waardse gemeenten.
In het Handboek worden nadere regels betreffende ontwerp, aanleg, herstel, exploitatie, onderhoud en verwijdering van kabels en leidingen omschreven. Aan de voorwaarden en eisen die hierin zijn gesteld moet worden voldaan om een vergunning c.q. instemming te verkrijgen. Dit zijn behalve specifieke eisen ten aanzien van aanleg en ontwerp, ook eisen omtrent het beheer tijdens de exploitatiefase, de bedrijfsvoering en bedrijfsbeëindiging.
Het verband tussen de wetten, verordeningen en Handboek kan als rangbepaling als volgt worden weergegeven:
Het Handboek is geschreven voor een ieder die een kabel(s) en/of leiding(en) exploiteert, of wil aanleggen, onderhouden en/of verwijderen binnen de gemeentegrenzen van Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen, voorzover deze onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen.
Het Handboek bestaat uit drie gedeelten:
1. Algemene, procedurele informatie die voor alle aanvragen algemeen geldend zijn.
2. Technische bepalingen die algemeen geldig zijn, maar waarvan de nadere invulling verschilt per aanvraag (zoals tracébepaling; ontwerp-, uitvoerings- en beheervoorschriften). Hoofdstukken 4 t/m 6.
3.Aansprakelijkheid inclusief schade en verzekering die betrekking hebben op het leggen,
onderhouden en verwijderen van de kabels en leidingen. Hoofdstuk 7
Bij de volgende aanvragen zijn (mogelijk) additionele veiligheidseisen van toepassing:
De koepelorganisaties van de netbeheerders (leidingexploitanten) hebben met de VNG en Gemeentelijke Platform Kabels en Leidingen (GPKL) afspraken gemaakt over hoe om te gaan met kabels en leidingen in specifieke situaties. Ook zijn de nieuwe Nederlandse norm NEN 7171-1 en Nederlandse praktijkrichtlijn NPR 7171-2 tot stand gekomen in samenspraak met de genoemde organisaties. De gemeente gebruikt deze richtlijnen zo veel mogelijk. De Good Practices zijn te downloaden op de website www.gpkl.nl/verordening.
Good Practices die tot stand zijn gekomen met de kabels en leidingen sector:
Richtlijn zorgvuldig graafproces publicatie 250, Instructiekaart zorgvuldig graven van de CROW en CROW-publicatie 307 Kabels en Leidingen in verontreinigde bodem.
Verder is van toepassing CROW-richtlijn Werk in uitvoering 96b en Standaard RAW 2015 hoofdstuk 27 Kabels en Leidingen.
Dit Handboek wordt per gemeente door de colleges van Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk,
Oud-Beijerland en Strijen vastgesteld. Dit Handboek is op vergunningen van toepassing die na de inwerkingtreding van het Handboek zijn verleend.
vastgesteld op: treedt in werking op:
Binnenmaas: 27-10-2015 1-1-2016
Cromstrijen: 03-11-2015 1-1-2016
Korendijk: 03-11-2015 1-1-2016
Oud Beijerland: 03-11-2015 1-1-2016
Wanneer dit Handboek per gemeente is vastgesteld vervangt dit alle eerdere versies van bepalingen over kabels en leidingen van de genoemde gemeente.
In de praktijk kan er een rolverdeling bestaan tussen leidingexploitant – vergunninghouder – opdrachtgever en grondroerder. Ook kan het zijn dat deze rollen door één en dezelfde partij worden vervuld. Voor de gemeente is in beginsel de vergunninghouder zowel financieel, operationeel als juridisch altijd aansprakelijk en verantwoordelijk voor het (doen) opvolgen van de bepalingen in het Handboek. Dit ongeacht hoe de relatie is tussen de vergunninghouder enerzijds en een eventuele leidingexploitant en grondroerder anderzijds. De gemeente behoudt zich echter het recht voor om in spoedeisende gevallen, in de zin van de artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht, handhavingmaatregelen rechtstreeks met grondroerder af te handelen en de vergunninghouder pas later daarvan in kennis te stellen.
In dit document kan voor vergunninghouder c.q. leidingexploitant ook de gemachtigde hoofdaannemer gelezen worden.
Samenwerken in de graafcyclus.
Het doel van proactieve regie is het terugdringen van maatschappelijke overlast en het besparen van maatschappelijke kosten door :
Het voeren van periodiek overleg met nutsbedrijven.
Minimaal een keer per jaar lange termijn overleg (strategisch) over Ruimtelijke Ontwikkelingen en Infrastructuur (tot 5 jaar vooruit). Daarmee kunnen er al in een vroegtijdig stadium mogelijke matches gevonden worden tussen de projecten van de gemeente en die van de netbeheerders, zodat gezamenlijke afstemming van de werkzaamheden kan plaatsvinden. Ook kunnen de netbeheerders bijvoorbeeld de impact van projecten van de gemeente toetsen aan hun netstructuur. Hieruit voortvloeiend geldt uiteraard ook dat de netbeheerders de gemeente tijdig dienen in te lichten over hun plannen. Gemeenten initieert dit overleg.
In deze paragraaf zijn alle gebruikte begrippen en afkortingen opgenomen, indien deze niet als zodanig zijn gedefinieerd in de Leidingenverordening en Telecomverordening. Waar een begrip slechts eenmalig in het Handboek wordt genoemd, is deze in het betreffende hoofdstuk beschreven.
De gemeente neemt alleen volledig ingevulde en ondertekende aanvragen (met eventuele bijbehorende bijlagen zoals in dit Handboek in specifieke situaties is vereist) in behandeling.
Het formulier is van de website van de gemeenten te downloaden en tevens ook direct digitaal te gebruiken.(Website gemeenten:Digitale balieDigitale productenFormulieren)
De postadressen en de e-mailadressen voor vergunningaanvragen en meldingen en het toesturen van (digitale) tekeningen per gemeente zijn:
Een leidingexploitant kan een derde machtigen om namens hem een aanvraag in te dienen. Hiervoor is een door de leidingexploitant ondertekende machtiging benodigd.
NB: De vergunning wordt alleen op naam van de leidingexploitant afgegeven.
3.1.2Technische specificatiewerktekeningen
Elke tracéwijziging (dus nieuw, wijziging én verwijderen) moet worden ondersteund door een werktekening. Hiervan moeten twee papieren exemplaren (analoog) worden aangeleverd met daarbij een digitale versie in DWG-/DGN- en of PDF-formaat.
De ingediende werktekeningen moeten voldoen aan de volgende eisen:
Wanneer een tracé langer is dan 150 meter, of langer is dan 100 meter met een onderkant sleufbreedte van minimaal 0,80 meter, is dit een bijzonder tracé. Ter beoordeling van de vergunningverlener kan een ander uitzonderlijk tracé als een bijzonder tracé worden beschouwd. Bij een bijzonder tracé moeten afspraken op maat worden gemaakt m.b.t. communicatie, wijze van dichtstraten, tijd van uitvoering enz. na beoordeling van de vergunningverlener.
De vergunningverlener vergunt een tracé binnen de bebouwde komgrenzen van de gemeente van A tot B. Naast de vergunningverlener van de gemeente zijn er soms nog andere partijen waarvan vergunning of toestemming benodigd is. Het hebben van een vergunning van de gemeente voor het leggen en hebben van leidingen laat dan onverlet dat er een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd of vergunning of toestemming gevraagd moet worden bij andere bevoegde gezagen, zoals Rijkswaterstaat, Prorail, Waterschappen, Provincie, en private partijen.
3.4.1 Vergunningprocedure: Voorbereiding en aanvraag
Voor aanvragen die als een melding afgehandeld kunnen worden zie 3.4.3. Verkorte procedure voor een melding.
3.4.2 Vergunningprocedure: Aanleg en afronding
3.4.3 Verkorte procedure (werkzaamheden van niet-ingrijpende aard en/of <25m1.)
Uitgesloten zijn werkzaamheden aan: hoogspanningsleidingen, hoge druk gasleidingen, stadsverwarmingleidingen, het plaatsen van handholes, kasten en bouwaansluitingen, wegkruisingen en bij bijzondere bestratingen (asfalt / sierbestrating). Hiervoor is altijd een vergunning nodig. Zie ook artikel 5.6.1.
In geval de vergunningverlener/toezichthouder van mening is dat de werkzaamheden van ingrijpende aard zijn, geeft hij aan dat de verkorte procedure niet van toepassing is. Voor een aanvraag die voldoet aan de voorwaarde voor een melding wordt het volledig ingevulde formulier naar het daarvoor bestemde e-mailadres uiterlijk 3 werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden gestuurd.
Tevens kan de vergunningverlener/toezichthouder altijd beslissen dat er voor de werkzaamheden aanvullende voorwaarden of beperkingen van toepassing zijn. Dan moet alsnog een vergunningaanvraag ingediend worden bij de vergunningverlener. De aanvraag wordt dan middels de reguliere vergunningsprocedure behandeld.
3.4.4 Administratieve wijziging
Een administratieve wijziging komt voor als een leidingexploitant van naam of rechtspersoon verandert. Deze wijziging moet worden doorgegeven aan de vergunningverlener.
3.4.5 Overdracht van een leiding
Als leidingexploitanten leidingen van elkaar overnemen, moet dit ook aan de vergunningverlener worden gemeld.
3.5Toezicht en handhaving bij het verrichten van werkzaamheden zonder instemming / vergunninggemeenten
In het geval door de gemeente achteraf geconstateerd wordt dat een werk in uitvoering is zonder dat de vereiste instemming of vergunning verleend is en het werk niet bij de gemeente gemeld is als spoedeisend werk/calamiteit, zal de gemeente de verplichting vorderen aan de netbeheerder waarvoor het uitgevoerde voor bedoeld is om de ondergrond, verharding en openbare ruimte weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen. Dit kan inhouden dat reeds gelegde voorzieningen weer moeten worden verwijderd.
Indien de netbeheerder bij de hierboven genoemde vorderingen op eerste aanzegging in gebreke blijft zal de gemeente de benodigde werkzaamheden (laten) uitvoeren. Alle kosten en gevolgen terzake, alsmede de kosten voortvloeiend uit de opschorting en eventuele verdere herstelverplichtingen zullen worden verhaald op de netbeheerder van de infrastructuur waar het werk voor bedoeld is.
De werkzaamheden mogen pas worden hervat na toestemming van de gemeente. Deze wordt in de regel pas verleend als de situaties die tot stilleggen hebben geleid naar genoegen van de gemeente afdoende en duurzaam zijn opgelost.
Met nadruk wordt erop gewezen dat de basisprincipes uit dit hoofdstuk moeten worden nagestreefd. Als de genoemde eisen niet gehaald (kunnen) worden, dan dient er (vooraf) overleg gepleegd te worden met de vergunningverlener. In uitzonderingen kan de vergunningverlener een andere indeling of een oplossing met aanvullende voorwaarden toestaan of opleggen.
Om inzicht te verkrijgen van de mogelijkheden voor een leidingtracé, dient de leidingexploitant, na overleg met de toezichthouder, proefsleuven te graven, zie 4.2.
Alle tot een leiding behorende appendages dienen in het toegewezen tracé te worden geplaatst. Indien geen plaats in het tracé kan worden gevonden dan wordt door de vergunningverlener een andere locatie vastgesteld met zo min mogelijk verstoring van aanwezige andere leidingen.
Voor het plaatsen van een handhole e.d. is een vergunning verplicht. De locatie van handholes en andere onderdelen van netten die meer ruimte in beslag nemen, worden in overleg met de vergunningverlener vastgesteld. Deze mogen de ligging van andere leidingen niet verstoren en moeten minstens 0,3 m dekking hebben.
Het kan ook voorkomen dat tijdens de uitvoering blijkt dat de actuele situatie afwijkt van de verwachte situatie. Deze wijziging dient meteen te worden gemeld aan de toezichthouder. In overleg met de vergunningverlener kan het tracé worden aangepast.
In een tracé kunnen secties voorkomen waarvoor door derden toestemming en/of vergunning moet worden verleend. Deze secties kunnen onder meer zijn: kruisingen van spoor- rijks- en provinciale wegen, kruisingen van waterwegen of kruisingen van particuliere eigendommen.
De gemeente zal pas overgaan tot behandeling van de vergunning/- instemmingaanvraag als deze compleet is, waaronder ook te verstaan dat door alle betreffende derde belanghebbenden schriftelijk toestemming en/of vergunning is verleend.
4.2 Bepalingen ten aanzien van de engineering / werkvoorbereiding
De vergunningaanvrager is verplicht om in zijn werkvoorbereiding te inventariseren welke leidingexploitanten belangen hebben in het beoogde tracé, deze te informeren over de voorgenomen werkzaamheden en gegevens over de aard en ligging van die belangen op te vragen. In ieder geval zal er vooraf een melding moeten worden gedaan bij het Kadaster-sectie KLIC.
De vergunningaanvrager dient zich te overtuigen van de plaats van alle reeds in het werk gelegen leidingen. Hiertoe dient in het beoogde tracé proefsleuven te worden gegraven om zich van de aangegeven ligging van kabels en leidingen te overtuigen. De proefsleuven dienen zodanig te worden gesitueerd en uitgevoerd dat alle kabels en leidingen op 0,75 meter aan weerszijden van het hart van het beoogde tracé goed zichtbaar gemaakt worden. Hiertoe met name de diepte van hoofd- en dienstleidingen telecommunicatie, elektra-, gas-, warmte- en water in acht nemen.
Van de gemaakte proefsleuven en de maatvoeringen van de daarin aangetroffen kabels en leidingen houdt vergunningaanvrager een actuele registratie bij die op eerste aanzeggen aan de toezichthouder van de gemeente worden overhandigd. Indien afwijkingen van het vigerende standaard profiel dan wel het door gemeente aangewezen standaard tracé worden geconstateerd zal de toezichthouder van de gemeenten in overleg met vergunninghouder een nieuw beoogd tracé uitzetten.
Kabels en leidingen van de leidingexploitant die (door het onder de vergunning/instemming uitgevoerde werk) blijvend buiten gebruik zijn gesteld dan wel kabels en leidingen die de afgelopen 10 jaar geen dienst hebben gedaan/niet in gebruik zijn genomen, dienen te worden verwijderd. De overgangsregeling, zoals opgenomen in de WION is hierbij van toepassing. De gemeente zal besluiten hoe de leidingexploitant dient te handelen, waarbij als uitgangspunt geldt dat de leidingexploitant op zijn kosten deze verlaten kabels en leidingen moet verwijderen op een door de gemeente aan te geven tijdstip.
Indien blijkt dat de zetting aan een direct aan de openbare ruimte grenzende gevel zodanig is dat verwacht kan worden dat de huisaansluiting dreigt te beschadigen of af te breken dan is de vergunningaanvrager verplicht hiernaar onderzoek te doen, zonodig maatregelen te nemen en deze in de vergunningaanvraag te specificeren.
Tijdelijk aan te brengen voorzieningen in de openbare ruimte dienen de goedkeuring te hebben van de toezichthouder van de gemeente. Deze tijdelijke voorzieningen, zoals damwanden, heipalen, etc. dienen na voltooiing van de werkzaamheden te worden verwijderd. Mocht dit om welke reden dan ook niet mogelijk zijn, dan kan alleen door de beheerder van de openbare ruimte besloten worden deze voorzieningen tot een nader te bepalen maat onder het maaiveld te verwijderen. In de regel is deze maat minimaal 2,50 m.
Er kan sprake zijn van voorbereide huisaansluitingen, waarbij de voor de huisaansluiting bedoelde buis, kabel of leiding al op de volledig benodigde lengte vanaf de hoofdleiding tot aan de klantaansluiting in de openbare grond tijdelijk moet worden opgeborgen (voornamelijk bij CAI-, FTTH- en Datanetten). In die gevallen moet deze voorbereiding zo strak mogelijk opgerold en gebundeld, verticaal op de juiste diepte te worden weggezet evenwijdig tegen de erfgrens van het perceel waar de voorziening voor bedoeld is. Het hiervoor eventueel benodigde tracé of straatoversteken dienen tegelijk met de aanleg van de hoofdsleuf te worden aangebracht.
Bij de tracébepaling van leidingen zijn de volgende aspecten van belang:
Het doel van deze liggingen is:
De volgende standaardindeling geldt voor de gemeente, met uitzondering van bestemde leidingen.
In het trottoir, bij een standaard trottoirbreedte zonder bomen en gerekend vanaf erfgrens/gevel, worden de distributieleidingen volgens een vaste volgorde (Standaard profiel Hoeksche Waard) ingedeeld. Wanneer het niet mogelijk is het standaard profiel te hanteren wordt een tracé toegewezen.
In het overige deel van de straat liggen de transportleidingen. Het standaard profiel Hoeksche Waard is te vinden in bijlage 3.
Aansluitleidingen worden zo veel mogelijk haaks op het distributienet aangelegd om geen beslag te leggen op de ruimte voor distributieleidingen.
Met nadruk wordt erop gewezen dat bovengenoemd basisprincipe moet worden nagestreefd. Omstandigheden, zoals aanvullende eisen van vergunningverleners, ligging in landbouwgrond, een uitzonderlijk hoge grondwaterstand en dergelijke, kunnen leiden tot een ontwerp met een afwijkende dekking.
De standaard verticale indeling is verwerkt in het standaard profiel van de desbetreffende gemeente.
De onderstaande uitgangspunten geven aan op welke wijze bestaande leidingen moeten worden gekruist.
De verticale indeling gaat uit van de volgende uitgangspunten:
Bij boringen/persingen, in welke vorm ook, is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse. De minimale verticale dagmaat ten opzichte van de te kruisen leidingen bedraagt ten minste 0,50 m, waarbij de te boren/persen leiding onder de bestaande leiding(en) dient te worden gevoerd. Genoemde minimale verticale dagmaat dient aantoonbaar te worden gegarandeerd om schade aan de te kruisen leidingen te voorkomen.
Het rijzen van leidingen wordt zo veel mogelijk in combinatie met straatophoging uitgevoerd. Leidingen, niet zijnde transportleidingen, moeten bij straatophogingen worden gerezen wanneer deze >0,40 m verzakt zijn ten opzichte van het uitgiftepeil op kosten van de leidingexploitant. Als leidingen gerezen worden moeten huisaansluitingen eveneens rijzen.
4.4 Bovengrondse infrastructuur
Bij het bepalen van een tracé dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de bovengrondse infrastructuur en objecten. Objecten kunnen onder andere zijn: langsliggende dan wel kruisende wegen, spoorwegen, waterlopen, kademuren, viaducten, tunnels, naastliggende leidingen, bomen, ondergrondse containers, gebouwen en stalen objecten waaronder damwanden.
Verder geldt dat getracht wordt dat boven bestaande leidingen geen obstakels geplaatst worden. Indien geen andere oplossing mogelijk is, dan kan in overleg met de betreffende leidingexploitant(en) onder voorwaarden en/of het treffen van maatregelen alsnog tot plaatsing boven leidingen worden overgegaan.
Straatmeublair zoals prullenbakken, bankjes, lichtmasten, verkeersbordpalen, paaltjes e.d. worden niet gezien als obstakels. Gemeente probeert rekening te houden met de ondergrondse infrastructuur.
4.4.1Open watergangen en waterkeringen
Open watergangen zijn beheersmatig in twee groepen te onderscheiden:
Watergangen beheerd door de gemeente: bij het kruisen hiervan dient allereerst de feitelijke diepte van de watergang te worden opgevraagd. Dit is noodzakelijk vanwege de minimale gronddekking. Deze dient tenminste 1,00 m. ten opzichte van de ontwerpdiepte (van de watergang) te bedragen, of als de aanwezige bodem lager ligt dan de ontwerpdiepte- tenminste 1,00 m. t.o.v. de aanwezige bodem;
Werkzaamheden aan- of bij groenvoorzieningen en bomen worden zoveel mogelijk vermeden. Is dit toch onvermijdelijk dan wordt eerst overleg gevoerd met de toezichthouder en groenbeheerder van de gemeente, ongeacht of er sprake is van een verlegging in een nieuw- of een bestaand tracé. Zie ook bijlage 2 van dit Handboek.
Bij het indelen van leidingen in de nabijheid van bomen is het uitgangpunt dat er geen bomen worden gekapt, maar gepasseerd worden door middel van een boring of persing. Wanneer het echt noodzakelijk is een boom te kappen moeten afspraken hierover worden gemaakt met de vergunningverlener. Voor de minimale afstand tussen boom en leiding, is de uiteindelijk te bereiken boomgrootte bepalend. Er mogen geen graafwerkzaamheden plaatsvinden binnen kwetsbare boomzones, tenzij er afspraken hierover zijn gemaakt met de toezichthouder en/of groenbeheerder van de gemeente.
Minimale afstand kant sleuf in relatie tot stamdiameter van de boom en stabiliteitskluit:
*trekzijde: kant stabiliteitswortels
Er zijn situaties waar het standaard profiel niet past. De leidingexploitant komt met een alternatief voorstel welke de gemeente zal beoordelen. In bijzondere gevallen kan de gemeente een andere indeling toestaan.
Conform de Monumentwet 1988 en de daarin sinds 2007 opgenomen Wet archeologische monumentenzorg dient rekening te worden gehouden met archeologische waarden in de ondergrond. De wet is gericht op het behoud van archeologische waarden op de plek zelf. Indien dit niet mogelijk is, kan onderzoek verplicht gesteld worden.
Elke gemeente heeft een vastgestelde beleidsnota en/of beleids(advies)kaart archeologie en/of bestemmingsplannen waarin gemeente specifieke vrijstellingen en onderzoeksplichten zijn opgenomen. Bij een vergunningaanvraag baseert de vergunningverlener zich hierop om een vrijstelling te verstrekken of een onderzoeksplicht op te leggen.
De vergunningverlener kan archeologisch onderzoek verplicht stellen bij een aanvraag voor een nieuw tracé of een nieuwe aansluiting voor kabels en leidingen of bij een verbreding of verdieping van een bestaand tracé. Een archeologisch vooronderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek.
De kosten voor archeologische onderzoek - vooronderzoek, eventueel vervolgonderzoek en mogelijk definitief onderzoek - liggen conform het in de Monumentenwet vastgestelde veroorzakersprincipe bij de vergunningaanvrager/leidingexploitant. De vergunningverlener ontvangt het onderzoeksrapport ter
goedkeuring en ter (gemandateerde) besluitvorming door B&W.
Bij de vervanging of de verwijdering van kabels en leidingen binnen een bestaand tracé, met inachtneming van de bestaande aanlegdiepte en –breedte, is geen archeologisch onderzoek nodig en geldt op voorhand een vrijstelling.
Meer informatie is te vinden op de website van de gemeente met gebruik van de zoekopdracht “Archeologische verwachtingen en beleidsadvieskaart”.
Bij gebruik van voorzieningen in/om/aan kunstwerken, inclusief bruggen, die in beheer en/of eigendom zijn van de gemeente dient de leidingexploitant op eigen kosten voorzorgsmaatregelen te nemen wanneer door of namens de gemeente onderhoud eraan wordt uitgevoerd, of het kunstwerk wordt vervangen of verwijderd door of in opdracht van de gemeente.
Geconstateerde gebreken aan leidingen bij bestaande kunstwerken worden door de leidingexploitant hersteld.
4.5.3 Over- en onderbouwing van de openbare ruimte (stedelijk gebied)
4.5.4Huisaansluitingen riolering (rioolaansluitingen)
Rioolaansluitingen voor gemengde afvoer, vuilwaterafvoer of regenwaterafvoer dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig het vigerende beleid van de desbetreffende gemeente. Informatie hierover is te vinden op de website van de gemeente met gebruik van de zoekopdracht “rioolaansluiting”.
Aanvullende informatie is op te vragen bij de rioolbeheerders van desbetreffende gemeenten.
4.5.5 Bestemmingsplanprocedure
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt het verplicht om leidingen met gevaarlijke stoffen op te nemen in het bestemmingsplan. Bovendien is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu aangegeven dat leidingen met een bovenregionale transportfunctie of leidingen die op een andere manier risico’s met zich meebrengen voor mens of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken, kunnen worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Dit houdt in dat bij nieuwe aanleg en wijzigingen in het tracé van bovengenoemde leidingen een bestemmingsplanprocedure dient te worden gevolgd.
5Aanleg- en uitvoeringsvoorschriften
Leidingwerken moeten worden uitgevoerd conform de verleende vergunning.
Voor een vlotte en correcte uitvoering van leidingwerken is informatievoorziening aan alle relevante betrokken partijen essentieel. Hiertoe zijn aparte voorschiften opgenomen in paragraaf 5.3 Communicatie.
Voor zover niet strijdig met de hieronder beschreven uitvoeringsvoorschriften is de CROW- Richtlijn zorgvuldig graafproces (Publicatie 250) en Standaard RAW 2015 van toepassing.
Schade aan naastliggende leidingen en aan goederen of gewassen en hinder voor eigenaren en/of gebruikers van de betrokken percelen moet zo veel mogelijk worden voorkomen.
De bereikbaarheid van woningen, openbare gebouwen en dergelijke voor (mindervalide) voetgangers moet worden gewaarborgd. Er moet ook vooraf overleg plaats vinden met belanghebbenden en toezichthouder, indien de beperking van de bereikbaarheid bijvoorbeeld tot gevolg heeft dat de hulpdiensten objecten niet voldoende kunnen naderen of dat de bevoorrading van winkels of bedrijven anders dan normaal moet worden geregeld.
Bij onder andere vorst in de grond wordt er een algemeen graaf- en breekverbod door de vergunningverlener/toezichthouder ingesteld, zie ook 5.5.1.
De vergunningverlener kan eisen dat de uitvoering moet worden uitgewerkt in een werkplan ter aanvulling van de vergunning.
5.3.1Verantwoordelijkheden van betrokken partijen
De leidingexploitant informeert ten minste 10 werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk bewoners en bedrijven langs het tracé c.q. nabij het werk over de start en inhoud van de werkzaamheden, voor zover voor hen van belang. De zogenaamde ‘bewonersbrief’ dient vooraf per email toegezonden te worden aan de toezichthouder ter goedkeuring.
In het geval van integrale werkzaamheden met andere leidingexploitanten en/of gemeentelijke werkzaamheden in de openbare ruimte geeft de directie van het werk aan hoe de integrale communicatie van het totaal aan werkzaamheden dient plaats te vinden.
Ten behoeve van het verkrijgen van een ingravingsvergunning/instemming- of toestemmingsbesluit kan het noodzakelijk zijn om vooraf verkeersplannen in te dienen waarvoor door vergunningaanvrager zelf overleg en afstemming met onder andere politie, verzorging- en hulpdiensten, particuliere- en openbare vervoerders alsmede de gemeente moet worden gevoerd.
5.3.3Melding ingraving (start werkzaamheden)
Minimaal drie werkdagen voor de start van de uitvoering meldt de leidingexploitant en/of zijn vertegenwoordiger het werk waarvoor vergunning is verleend, via email en/of bij het digitale loket van de betreffende gemeente en met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier, zie bijlage 7.
5.3.4KLIC-melding (procedure WION)
Ten hoogste twintig werkdagen voor aanvang van mechanische graafwerkzaamheden moet de uitvoerder (grondroerder) een KLIC-melding doen. Alvorens uw plan wordt ingediend dient kennis genomen te worden van alle aanwezige kabels en leidingen.
5.3.5Kick-off meeting / startvergadering
Indien de gemeente het wenst dient er een Kick-off meeting / startvergadering geinitieerd te worden door de betreffende leidingexploitant. In de volgende gevallen kan dit plaatsvinden:
Het overleg dient minimaal twee weken voor de start van de uitvoering plaats te vinden. De leidingexploitant en zijn aannemer presenteren in dit overleg alle noodzakelijke plannen, waarna de belanghebbenden opmerkingen kunnen maken. Wanneer deze voorwaarden redelijkerwijs ertoe bijdragen dat schade aan de eigendommen van de belanghebbenden wordt voorkomen, moeten ze door de leidingexploitant alsnog worden verwerkt in het werkplan.
De hierboven bedoelde, benodigde voorbereidingsinformatie dient ten minste twee weken voor het overleg bij de belanghebbenden in bezit te zijn.
Van het overleg maakt de leidingexploitant of diens vertegenwoordiger een verslag, en zorgt ervoor dat dit minimaal twee werkdagen voor de start van de uitvoering bij alle betrokkenen is bezorgd. Verslag ter goedkeuring van de vergunningverlener.
5.4Algemene uitvoeringsvoorschriften
De leidingexploitant dient vooraf te verifiëren of de ligging van de K&L volgens de KLIC-melding, nog overeenkomen met de werkelijke ligging. Dit dient te geschieden door proefsleuven te maken, zie 4.2.
Voorafgaand aan verplicht gesteld archeologische onderzoek mogen geen proefsleuven of ontgravingen uitgevoerd worden, tenzij deze onder archeologische begeleiding worden uitgevoerd.
Uitgangspunt is dat de leidingexploitant het toegewezen tracé uitzet (uit laat zetten) middels piketten en controleert of dit vrij is van belangen van derden.
5.4.4Toepassen en verwijderen hulpconstructies
Voor het aanbrengen van leidingen kan het nodig zijn tijdelijke hulpconstructies toe te passen zoals pers- en ontvangstkuipen, sleufbekistingen door middel van onder andere damwanden, tijdelijke ondersteuningen en dergelijke. Deze hulpconstructies dienen conform het werkplan te worden aangebracht en verwijderd.
Mocht het om welke reden dan ook niet mogelijk zijn deze hulpconstructies geheel of gedeeltelijk te verwijderen dan dient dit onverwijld te worden gemeld aan de toezichthouder. De regel is dat deze tot minimaal 2,50 m. onder maaiveld worden verwijderd. De achterblijvende constructies of delen daarvan dienen te worden ingemeten en worden geregistreerd door de leidingexploitant als ondergrondse objecten. Deze gegevens moeten naar de vergunningverlener worden verstuurd.
5.4.5Werken in nabijheid van leidingen
Sonderingen, grondboringen, bronneringen en graafwerkzaamheden dienen conform de regels van de WION en gerelateerde regelgeving en voorschriften zo te worden uitgevoerd dat geen schade optreedt aan nabij gelegen leidingen.
Bij (grote) te verwachten zettingen dienen belendingen, die door de aanleg zouden kunnen worden beïnvloed, aan een ‘0-waarde-onderzoek’ (vastleggen van de situatie op de contractdatum) te worden onderworpen en gemonitoord. Per geval dienen alarmgrenzen en criteria te worden afgesproken en vastgelegd tussen de betrokken partijen.
Voor werkzaamheden in de bodem is de Wet bodembescherming (Wbb) onverkort van toepassing. Dit betekent onder andere dat de leidingexploitant verplicht is uit te zoeken of de bodem ter plekke van het leidingtracé verontreinigd is. Daarvoor kan hij:
·Bij de Omgevingsdienst Zuid Holland zuid (OZHZ) navragen of er informatie beschikbaar is over de bodemkwaliteit.
Dit kan via www.ozhz.nl of telefonisch078 - 770 85 85. Aan het nazoeken in het archief van OZHZ zijn voor derden kosten verbonden.
In geval van ernstige bodemverontreiniging, en er geen alternatief tracé in overleg met de vergunningverlener is overeengekomen, moeten graafwerkzaamheden volgens de daarvoor geldende procedures worden gemeld bij het bevoegd gezag (OZHZ). Uitvoering van de werkzaamheden mag dan alleen plaatsvinden op basis van een goedgekeurd saneringsplan. Bodemverontreinigingen die onverwacht tijdens het graafwerk aan het licht komen, dienen direct aan het bevoegd gezag (OZHZ) en aan de toezichthouder te worden gemeld, waarna voortzetting van de werkzaamheden moet worden afgestemd met het bevoegd gezag.
Kosten die voortvloeien ten gevolge van eventuele sanering komen in principe ten laste van de leidingexploitant. Mocht nu blijken dat dit alle redelijkheid overschrijdt (>10m3 uitkomende grond), zullen gemeente en leidingexploitant hierover in gesprek gaan en kunnen er andere afspraken gemaakt worden.Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen in de nadeelcompensatieregeling.
Allereerst moet op grond van de Flora- en Faunawetgeving onderzocht worden of er beschermde planten en/of dieren binnen het tracé aanwezig zijn. In het kader van de flora en fauna kan een ontheffing nodig zijn. In ecologisch waardevolle bermen moeten de negatieve invloeden van het werk zoveel mogelijk beperkt worden. Buiten de sleuf zijn aanvullende voorwaarden van toepassing. Grond uit de sleuf wordt niet direct op de berm geplaatst, maar op een tussenliggend materiaal. Het gebruikte materiaal moet stevig zijn, opdat er tijdens en na het proces geen kans is op vermenging van grond uit de sleuf in overige delen van de berm. Ook moet verdrukking van de berm buiten de sleuf voorkomen worden. Het tussenliggende materiaal moet na afloop met zorg worden weggehaald, zodat de berm niet alsnog beschadigd wordt.
Wanneer de graafmachines over bermgedeelten buiten de sleuf moeten rijden, dient verdrukking voorkomen te worden. Materieel dat deze verdrukking voorkomt (zoals rijplaten) moet dan toegepast worden. Het herstel van eventuele schade is geheel voor rekening van de leidingexploitant.
Voor het aanvragen van een werkterrein/depot en/of het plaatsen van keten en materiaalcontainers moet een APV-vergunning aangevraagd worden. Na het voltooien van de werkzaamheden moet het werkterrein worden ontruimd, een en ander overeenkomstig het gestelde in de werkmaterialenvergunning, respectievelijk moet het werkterrein in de oorspronkelijke staat worden opgeleverd.
Parkeren betaald en vergunninggebied
Indien betaald- en/of vergunningparkeren van toepassing is, geldt dat er bij werkzaamheden in dit gebied de aannemer voor het parkeren een parkeervergunning dient aan te vragen via de betreffende gemeente. De parkeerkosten zijn voor de aannemer.
De leidingexploitant dient zonder nadere verrekening, op verzoek As-built tekeningen van het leidingwerk op verzoek te verstrekken aan de vergunningverlener. Op deze tekeningen moet het tracé van de leiding zoals deze is gelegd, zijn aangegeven in x-, y- en z-coördinaten. Ook dient hij ieder jaar, op verzoek een totaal bestand van zijn netten digitaal te versturen naar de vergunninghouder ter onderbouwing van alle werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd.
Het is verboden zich met materialen en materieel die niet voor de uitvoering van het werk nodig zijn, in de leidingstroken te bevinden. Bij transport van materiaal en materieel over de leidingstroken, en ook bij het tijdelijk opslaan van uitkomende grond kan door de leidingexploitanten van de reeds aanwezige leidingen en/of toezichthouder van de gemeente worden geëist dat de nodige (tijdelijke) voorzieningen worden getroffen. De hoogte van de opslag van de uitkomende grond mag nooit > 1 m. boven het maaiveld bedragen.
5.4.12Hoogspaningsverbindingen
Bij werkzaamheden in de nabijheid van één of meer bovengrondse en/of ondergrondse hoogspanningsleidingen, zijnde transport en/of distributie van 10 kV en hogere spanningen en zendmasten moet over de te treffen veiligheidsmaatregelen vooraf worden overlegd met het bedrijf onder wiens beheer de leiding (of installatie) valt. Bij het vrijgraven van een leiding dient deze in overleg met de leidingexploitant te worden beschermd.
Werkzaamheden aan of bij bomen moet zo veel mogelijk worden vermeden (zie 4.4.2 Bomen), maar als het toch onvermijdelijk is, dan wordt hierover altijd eerst voorafoverleg gevoerd met de toezichthouder en groenbeheerder. De uitvoeringseisen ten aanzien van werken aan en rond bomen worden gegeven in de RAW standaard, paragraaf 01.18. waarbij de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
Directie = vergunningverlener/toezichthouder
Opdrachtgever = vergunningverlener/toezichthouder
In alle gevallen geldt dat graafwerk onder de boomkroonprojectie uitsluitend handmatig wordt uitgevoerd en de boomwortels die dikker zijn dan 5 cm gespaard moeten blijven. Het kappen van boomwortels mag uitsluitend met toestemming van de toezichthouder. Voorkom graafwerkzaamheden binnen de wortelpakket van de boom en voorkom wortelschade aan stabiliteitswortels van de boom. Bovendien moet worden gehandeld overeenstemming met “Tien geboden bouwen rond bomen” beschreven in het Handboek Bomen KBB van 2013 (of recenter), uitgegeven door Norm Instituut Bomen. Zie bijlage 2.
De leidingexploitant is gedurende een jaar verantwoordelijk voor het voortbestaan van bomen waar hij met toestemming, binnen de kroonprojectie heeft gegraven. De boom dient na een jaarin vergelijkbare conditie te zijn als voordat de werkzaamheden uitgevoerd zijn. Als dit niet het geval is kan de leidingexploitant worden verplicht tot herplant van een qua soort en omvang vergelijkbare boom.
5.4.14Kruisingen asfaltverharding, sierbestrating en gefundeerde wegen
Leidingen dienen asfaltverharding, sierbestrating en gefundeerde wegen te kruisen door middel van een persing of boring.
Bij gebruik van een persing, boring of mantelbuis moeten deze ca. 0,50 m. buiten de buitenkant van de kantopsluiting uitsteken, een en ander afhankelijk van de diameter en de dekking van de leiding en het zich buiten het wegdek bevindende ondergrondse infrastructuur.
Alleen indien bovenstaande niet mogelijk is mag een open ontgraven toegepast worden. Voor deze uitzonderlijke gevallen kan ontheffing worden gegeven. Voor uitvoering en herstel asfalt zie punt 5.6.3 en ter aanvulling geldt bij gefundeerde wegen dat de fundering min. 100% wordt verdicht. Voor sierbestrating gelden aparte afspraken.
5.4.15Tijdelijke verkeersmaatregelen
Indien er tijdelijke verkeersmaatregelen nodig zijn, gelden de volgende eisen:
Een week voorafgaand aan de werkzaamheden dient er een bericht geplaatst te worden in de gemeenterubriek van Het Kompas (plaatselijke krant) en op de gemeentewebsite. Voor publicatie op de vrijdag dient het bericht uiterlijk op maandag te worden aangeleverd. Dit moet afgestemd worden met de afdeling communicatie van de diverse gemeenten HW.
openbaar verkeer opengestelde rijbaan, als ten behoeve van deze werkzaamheden een tijdelijke afzetting is voorgeschreven. Wanneer bovenstaande omstandigheden zich voordoen, dienen de werkzaamheden zo spoedig mogelijk te worden beëindigd.
·Per gemeente zijn er afspraken gericht op het beperken van overlast voor het verkeer tijdens werkzaamheden. De spelregels zijn aanvullend op de algemeen geldende eisen. Voor nadere informatie omtrent verkeersmaatregelen kan contact opgenomen worden met de desbetreffende gemeente.
5.5 Uitvoeringvoorschriften, per aanlegmethode
5.5.1 Weersomstandigheden (werkbaar weer)
1In geval van weersomstandigheden (bijvoorbeeld wateroverlast, (zware) sneeuwval of ijzel en vorst), waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast voor de bewoners en/ of schade voor de gemeente leidt door bijvoorbeeld breuk van vastgevroren bestratingsmateriaal en/of niet goed te verdichten ondergrond, zal de gemeente overgaan tot het tijdelijk opschorten van een verleende graafvergunning (“Breekverbod”). De vergunninghouder en grondroerder zijn gehouden zich aan onderstaande richtlijnen te houden, ook al heeft de gemeente (nog) geen expliciete melding van een breekverbod gemaakt:
Op het weerstation KNMI in De Bilt gelden de volgende condities:
Algemeen geldt; als er ijs in de watergang ligt mag er niet gestart worden.
Alle kosten en gevolgen, voortvloeiend uit de opschorting, zijn voor de vergunninghouder. Indien grondroerder het gestelde in lid 1 negeert zal de gemeente op kosten van de betreffende leidingexploitant alle benodigde herstel werkzaamheden en materiaalleveringen (laten) uitvoeren die nodig zijn om de door leidingexploitant veroorzaakte schade aan gemeentelijke eigendommen te herstellen.
Indien leidingexploitant en gemeente vooraf overeen komen dat, tijdens een opschortingperiode zoals bedoeld in lid 1, reguliere werkzaamheden aan netwerken voor levering van gas, water en/of elektriciteit niet langer kunnen worden uitgesteld kan de gemeente onder strikte voorwaarden een ontheffing voor het betreffende werk verlenen. Uitgangspunten hierbij zijn in ieder geval:
·De uitvoering van het werk mag geen verdere afname van de (verkeers)veiligheid en
·De uitvoering van het werk mag geen schade aan- of verminderde kwaliteit van naastliggende of
kruisende belangen van de andere leidingexploitanten veroorzaken;
·Direct na het opheffen van het algemene breekverbod moet de ontheffinghouder op zijn kosten
zorgdragen voor het, naar genoegen van de gemeente, weer in oorspronkelijke staat (wegprofiel, verharding, verhardingselementen alsmede laagopbouw en verdichting van de ondergrond) brengen van de doorgraven openbare ruimte.
Bij een open ontgraving worden de werkzaamheden in een droge gegraven sleuf uitgevoerd.
Afwijkingen of veranderingen in de opgegeven grondwaterstanden geven geen recht op schadevergoeding of enigerlei andere financiële tegemoetkoming.
De graafwerkzaamheden moeten zo worden uitgevoerd dat beschadiging van in de grond
aanwezige leidingen en overige objecten wordt voorkomen. Schade aan aanwezige (diep)drainagesystemen of irrigatiesystemen moet worden voorkomen of adequaat worden hersteld na de uitvoering.
Als op basis van het archeologisch vooronderzoek een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding verplicht is gesteld, dient hiermee rekening te worden gehouden.
Bij het graven van de sleuf gelden de volgende eisen:
Voor graafwerk in en rond dijklichamen gelden mogelijk aanvullende eisen van waterschap Hollandse Delta. Hier dient rekening mee gehouden te worden.
Na aanvang van het ontgraven van de sleuf dient binnen een werkdag de sleuf opnieuw aangevuld te worden en de eventuele bovenliggende wegverharding in goede staat te zijn hersteld. Er mogen geen grotere lengtes van sleuven worden graven dan in een werkdag kan worden aangevuld en de bovenliggende verharding kan worden hersteld tenzij anders met de toezichthouder is overeengekomen.
Indien er in een te graven sleuf meerdere lagen grondsoorten zijn moeten deze apart worden ontgraven en op dezelfde diepte weer terug worden gebracht. De lagen moeten afzonderlijk worden verdicht. Zie ook artikel 5.5.8.
5.5.6 Opslag uitgegraven grond
De uitkomende grond moet zo worden opgeslagen dat bij het later aanvullen van de sleuf de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel zo veel mogelijk wordt herkregen. De hoogte van de opslag van de uitkomende grond mag nooit > 1 m. boven het maaiveld bedragen.
Aanwezige teelaarde moet separaat worden opgeslagen van de onderliggende lagen in overleg met de beheerder van de grond. In bepaalde gevallen kan het nodig zijn de ondergrond gescheiden te ontgraven en op te slaan. De opslag moet zijn afgestemd op de plaatselijke grondslag.
Gronddepots mogen niet boven een bestaande ondergrondse leiding, onder de boomkroon of op ecologisch waardevolle bermen worden geprojecteerd. Indien dit toch nodig is, moet in overleg met de toezichthouder worden nagegaan of het mogelijk is en welke bijzondere voorzieningen moeten worden getroffen.
Indien onder verharding de leiding onder het zandcunet wordt aangelegd, dient de leidingexploitant de sleuf tot onderkant zandcunet op zijn kosten aan te vullen met zand om zetting te voorkomen.
Na beëindiging van de leidingwerkzaamheden moeten de gescheiden lagen grond, vrij van stenen en dergelijke, weer worden teruggebracht in dezelfde volgorde zoals ze werden aangetroffen. De sleuf hoeft echter niet verder verdicht te worden dan de naastliggende grond.
De sleuf moet, ter bescherming van de leiding en bekleding, tot een hoogte van 0,30 m boven de bovenkant leiding met grond vrij van grove en harde bestanddelen worden opgevuld. Deze eerste aanvullaag moet van een zodanige kwaliteit zijn en zo worden aangebracht, dat de leiding aan alle zijden over de gehele lengte een gelijkmatige en stevige ondersteuning krijgt.
De aanvulling dient te worden uitgevoerd in lagen van maximaal 0,30 m, waarbij elke laag moet worden verdicht. De sleuf dient na verdichting te voldoen aan de RAW-standaard 2015 artikel 24.02.03 tot en met 24.02.06, 24.05.01 en 24.05.04 waarbij de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
Directie = vergunningverlener/toezichthouder
Bestek = vergunning / instemming
De leidingexploitant dient de verdichtingswaarden op verzoek aan de toezichthouder te overleggen. De toezichthouder mag controle aan de sleuf eisen.
Notabene: deze verdichtingseis geldt onverkort, ook indien er tijdens de werkzaamheden puin in de grond wordt aangetroffen en/of de grondsamenstelling een goede verdichting onmogelijk maakt. Het is dan aan de leidingexploitant om op zijn kosten maatregelen te treffen om een juiste verdichting te bereiken.
Grond en puinhoudend materiaal dat overblijft, dient conform de regels van het Besluit Bodemkwaliteit of conform het gebiedsspecifieke beleid van de gemeente door de leidingexploitant te worden onderzocht, afgevoerd en verwerkt. Kosten die voortvloeien uit het laden, vervoeren, storten en verwerken van overtollige grond komen ten laste van de leidingexploitant.
5.5.10 Boringen en persingen (sleufloze techniek)
Voor elke boring of persing dient een tekening, bij voorkeur digitaal, te worden geleverd met daarop het lengteprofiel, de in- en uittredepunten in ruimtebeslag aangegeven, de opstelplaatsen van materieel en opslagplaats materiaal.
Het leggen van leidingen dient in droge sleuven plaats te vinden. Wanneer er bemaling nodig is moet dit in overleg met de vergunningverlener plaats vinden.
Voor het onttrekken en lozen van grondwater is het waterschap het bevoegd gezag. Voor het lozen op het vuilwaterriool is toestemming van de gemeente nodig.
De leidingexploitant blijft verantwoordelijk voor eventuele schade aan bijvoorbeeld gebouwen, beplanting e.d. als gevolg van de bemaling. Voor bronbemaling binnen de kwestbare boomzone moeten de voorschriften van Handboek Bomen KBB worden aangehouden.
Indien binnen 5 jaar na groot onderhoud of herinrichting van de openbare gronden, door of namens de gemeente, de leidingexploitant werkzaamheden moet uitvoeren kan de vergunningverlener/toezichthouder nadere eisen stellen aan de leidingexploitant om de kwaliteit van het pas uitgevoerde werk te herstellen. De kosten worden verrekend tegen werkelijke kosten en maken geen deel uit van de herstraattarieven. Richtlijn voor het herstel van nieuw straatwerk;
Uitgezonderd op bovenstaande zijn nieuwbouwprojecten, herbestratingsprojecten en reconstructies welke nog niet aan gemeente zijn overgedragen. Hier mag de controle en goedkeuring op de verdichting en de herbestrating uitsluitend worden uitgevoerd door de firma’s die op de betreffende locatie verantwoordelijk zijn voor het aanbrengen van de bestrating. De vergunninghouder is verplicht om deze bedrijven voor eigen rekening en risico in te schakelen voor de herbestratings- en daaraan gerelateerde werkzaamheden en dit ruim voorafgaand aan de start van de werkzaamheden met de Kabel- en Leidingcoördinator en de betreffende projectleider van de gemeente af te stemmen en overeen te komen.
5.6.2 Herstel van de sleuf, elementenverharding
De leidingexploitant straat zelf dicht en is verplicht om degeneratie kosten, conform de richtlijn herstraattarieven van de VNG, te betalen. Onderhoudstermijn na oplevering bedraagt 6 maanden. Binnen deze termijn dient de leidingexploitant verzakkingen op eigen kosten te herstellen. Te kortkomend bestratingsmateriaal dient door en op kosten van de leidingexploitant bijgeleverd te worden. Bestratingsmateriaal dient van hetzelfde formaat en kleur en textuur te zijn als bestaand materiaal.
Voor herstel van sierbestrating worden aparte afspraken gemaakt.
Het dichtstraten van de aangevulde en verdichte gaten en sleuven moet worden uitgevoerd door een erkend straatmakersbedrijf of door een persoon die volgens de toezichthouder voldoende kundig is.
Opnemen en herstel natuursteenbestrating
Het opnemen en herstellen van natuursteenbestrating is specialistisch van aard en moet worden uitgevoerd door een door de gemeente aan te wijzen aannemer. De kosten hiervoor komen voor rekening van de leidingexploitant. Offerte aanvraag en opdrachtverstrekking wordt door de aanvrager gecoordineerd met de aannemer, de gemeente speelt hierin geen rol.
5.6.3 Herstel van de sleuf, asfaltverharding
Wanneer er toestemming is verleend om sleuven te zagen in asfaltverharding, moet de leidingexploitant de sleufbreedte afstemmen op het dichtblokken met betonstraatstenen (steenmaat). Vrijgekomen asfalt zowel niet- als teerhoudend dient door en op kosten van de leidingexploitatant afgevoerd te worden naar een erkend verwerkingsbedrijf. De randen moeten recht afgezaagd worden en de oorspronkelijke funderingsopbouw moet worden hersteld. De leidingexploitant levert de betonstraatstenen en blokt de sleuf dicht. Tussentijdse verzakkingen dienen op eerste aangeven te worden hersteld op kosten van de leidingexploitant. Na een inklinkperiode van een half jaar herstelt de gemeente de sleuf in asfalt, inclusief alle nodige markeringen e.d. De kosten worden in rekening gebracht bij de leidingexploitant.
5.6.4 Herstel van de sleuf, beplanting
Wanneer er toestemming is verleend voor een tracé door een groenstrook, moet de leidingexploitant de beplanting in overleg met de toezichthouder verwijderen. Grond moet gescheiden worden ontgraven en in dezelfde lagen worden teruggebracht.
De gemeente verzorgt de herplant van de beplanting. De (degeneratie-)kosten en eventuele vervangingskosten van de beplanting worden in rekening gebracht bij de leidingexploitant.
5.6.5 Schade aan huisaansluiting
Indien blijkt dat de zetting aan een gevel zodanig is dat verwacht kan worden dat de huisaansluiting dreigt te beschadigen of af te breken dan is de leidingexploitant verplicht hiernaar onderzoek te doen en zo nodig maatregelen te nemen.
Archeologische waarden dienen zoveel mogelijk behouden te blijven. Bij het onverwacht aantreffen van archeologische waarden of objecten dient dit direct gemeld te worden bij de vergunningverlener.
Stilstand / stagnatie kan niet doorberekend worden aan de gemeenten.
6Bedrijfsvoering en bedrijfsbeïndiging
Krachtens algemene wetgeving en de Leidingenverordening en Telecomverordening is een leidingexploitant verplicht zorg te dragen voor een goede staat van onderhoud van de leiding. De leidingexploitant is verantwoordelijk voor een duurzame economische bedrijfsvoering van de leiding met zorg voor mens en milieu (fysieke omgeving en eigendommen). Voor de uitvoering daarvan moet een preventiebeleid worden gevoerd in de vorm van een Risicomanagement Systeem (RMS) of onderhoudsplan/beheersysteem.
Bij de uitvoering en het beheer van leidingen met toebehoren moet, naarmate de vereiste veiligheid toeneemt, ook de controle en inspectie toenemen om ervoor te zorgen dat de vereiste veiligheid is verzekerd en blijft gewaarborgd.
Volgens de Leidingenverordening en Telecomverordening kan een leidingexploitant worden verplicht periodiek de onderhouds- en inspectieplannen van zijn leiding te presenteren.
Meer specifiek verwijzen we naar de volgende normen:
richtlijn Vewin (gebaseerd op NEN-EN 805:2000), hoofdstuk 14 en bijlage B | |
In principe moet een (permanent) buitengebruik gestelde leiding altijd worden verwijderd.
Voor het verwijderen van leidingen is het gestelde in de Leidingenverordening en Telecomverordening van toepassing, wat betekent dat er tevens een vergunning voor het verwijderen van de leiding moet worden aangevraagd.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij het verwijderen niet direct wenselijk is, zoals:
Na toestemming van de vergunningverlener kan de leiding(deel) dan tijdelijk worden gehandhaafd. Hiervoor gelden dan de volgende extra eisen:
7Aansprakelijkheid, schade en verzekeringen
De gemeente is niet aansprakelijk voor schade die leidingexploitant en/of grondroerder of derden lijden, ingeval leidingen van verschillende bedrijven door afwijking van de door haar gegeven aanwijzingen en richtlijnen in lengterichting boven elkaar of te dicht bij elkaar zijn of worden gelegd en dit is te wijten aan het feit dat bij het leggen is afgeweken van de door of namens gemeente gegeven aanwijzingen en richtlijnen.
De leidingexploitant is aansprakelijk voor alle schade aan gemeente-eigendommen die het gevolg is van het (ver)leggen, verwijderen repareren e.d. van leidingen mits hij volgens het aansprakelijkheidsrecht hiervoor aangesproken kan worden. Bij gecombineerde leidingaanleg zijn de deelhebbende bedrijven hoofdelijk aansprakelijk jegens de gemeente.
Schade aan gemeentelijke of andere eigendommen dient te worden vermeden. Mochten toch beschadigingen optreden dan dient vergunninghouder deze direct te melden aan de toezichthouder van de gemeente en aan de beheerder van het beschadigde eigendom. Hierna geeft vergunninghouder zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen 24 uur nadat hem daarvan is gebleken, schriftelijk kennis aan de gemeente.
Het herstel van de schade vindt plaats in overleg en voor rekening van de veroorzaker mits hij hiervoor aansprakelijk is. Uitgangspunt bij het herstel van de (voorziene) schade als gevolg van de werkzaamheden is dat de vergunninghouder de situatie in oorspronkelijke staat herstelt. Daarop zijn ook de vergunningvoorwaarden en deze uitvoeringsvoorschriften gericht.
Omdat bij straatwerk al op voorhand bekend is dat er, ook bij goed herstel van de verharding, toch sprake is van een kwaliteitsachteruitgang is de vergunninghouder aan de gemeente een vergoeding verschuldigd. De gemeente brengt de (degeneratie-) kosten in rekening bij de leidingexploitant. Voor de verrekening van deze vergoeding wordt het dan geldende rekenmodel van de VNG gebruikt.
Schade aan groenwerkzaamheden is aan de orde in de volgende situaties:
In deze gevallen zullen al vóór het verstrekken van de vergunning specifieke afspraken worden vastgelegd. Afhankelijk van de omvang van het werk kan in de vergunningsvoorwaarden "het 1e jaarsonderhoud groen" en "inboet beplanting na het 1e groeiseizoen" worden voorgeschreven. De schade aan bomen wordt vastgesteld op basis van de Richtlijnen NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen), meest recente versie of de methode Raad.
In geval van schade of vervanging aan/van groenvoorzieningen zal de gemeente voor herstel cq vervanging zorg dragen. De kosten hiervan worden doorbelast aan de vergunninghouder.
Voor schaderegeling zie ook bijlage 7 “Schaderegeling ingravingen Kabels & Leidingen”
Onverminderd het in voorgaande artikelen van deze paragraaf bepaalde zullen vergunninghouder en haar mede- en onderaannemers voor eigen rekening zorg moeten dragen voor de verzekeringen tegen schade als gevolg van Wettelijke Aansprakelijkheid welke voortvloeit uit het gebruik van aannemersmateriaal bij de uitvoering van het werk.
Objecten waarvoor een verzekeringsplicht krachtens de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (WAM) geldt, dienen overeenkomstig de voorschriften van de WAM, alsmede tegen het werkrisico verzekerd te zijn. Alleen door de in de vorige zin bedoelde verzekering gedekte motorrijtuigen mogen voor het werk worden gebruikt.
Het personeel dat bij de werkzaamheden is betrokken moet zijn geïnstrueerd met betrekking tot de op de bouwplaats geldende wetten en regels ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden. Leidinggevend personeel van de uitvoerende partij en de vergunninghouder moeten erop toezien dat de van toepassing zijnde voorschriften worden nageleefd.
Voor de aanvang van grootschalige en/of risicovolle werkzaamheden kan de gemeente een Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G plan) verlangen. Deze dient door de vergunninghouder te worden opgesteld en aan de toezichthouder van de gemeente te worden overhandigd en gemaild. In dit plan moet minimaal het volgende zijn opgenomen: