Organisatie | Vianen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2012 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Vervangt de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009 en de Afstemmingsverordening WIJ 2010
Nee
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling | 20-12-2011 Het Kontakt, 27-12-2011 | Onbekend | |
01-10-2009 | 01-10-2009 | 01-01-2012 | Regeling vervangt Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2004 | 28-10-2009 Het Kontakt, 17-11-2009 | V30088 |
De raad van de gemeente Vianen;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 december 2011;
gelet op artikel 8 lid 1 onder b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand en de bepaling van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;
besluit vast te stellen de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2012.
Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. In het besluit tot het opleggen van een maatregel wordt in elk geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel.
Artikel 4 Ingangsdatum en tijdvak
Indien een maatregel niet of niet volledig kan worden opgelegd met toepassing van de leden 1, 2 of 3 vanwege intrekking of beëindiging, kan deze niet meer worden opgelegd. Wanneer belanghebbende binnen twaalf maanden na intrekking of beëindiging van de uitkering opnieuw een uitkering aanvraagt, kan rekening worden gehouden met het verwijtbare gedrag, indien de aanvraag rechtstreeks verband houdt met het verwijtbare gedrag.
Indien een belanghebbende zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan verschillende gedragingen, die het niet nakomen van de verplichtingen, als genoemd in artikel 2 inhouden, worden de maatregelen behorende bij deze gedragingen indien van toepassing opgeteld. Alleen wanneer dringende redenen zich daartoe verzetten kunnen de maatregelen na elkaar worden toegepast.
Indien een belanghebbende zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan gelijksoortige gedragingen, die het niet nakomen van de verplichtingen, als genoemd in artikel 2 inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en de duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichtingen op grond van de artikelen 9 en 17 van de wet niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden vastgelegd in de volgende categorieën:
Artikel 9 Hoogte en duur van de maatregel
De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie. Bij een maatregel van de vierde categorie wordt de duur verdubbeld.
De duur van de maatregel die is opgelegd vanwege recidive, als bedoeld in artikel 9 tweede lid, wordt verdubbeld als belanghebbende zich na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, binnen twaalf maanden opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging in dezelfde of een hogere categorie.
Indien de belanghebbende zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 17 van de wet en dit heeft niet geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, en er is niet eerder een maatregel hieromtrent opgelegd, kan het college volstaan met een maatregel van 0%, bij wijze van waarschuwing.
Artikel 10 Onjuiste, onvolledige of niet tijdige informatie
Indien het niet nakomen van de verplichtingen, als bedoeld in artikel 17 van de wet, heeft geleid tot het ten onrechte of teveel verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. Onverminderd artikel 2, lid 1, sub f, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie. Bij een maatregel zoals genoemd onder lid 1 sub d. wordt de duur verdubbeld.
Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren - onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 18 tweede lid van de wet - wordt onverminderd artikel 2 een maatregel opgelegd op de volgende wijze:
Artikel 13 Door eigen toedoen geen gebruik kunnen maken voorziening
Indien een belanghebbende zich naar het oordeel van het college verwijtbaar gedraagt ten aanzien van de verplichting, zoals bedoeld in artikel 55 WWB, of de verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, om kinderalimentatie of partneralimentatie te vorderen, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Artikel 14 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.
Deze verordening treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’, in werking treedt.
Toelichting op de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand
De begrippen in deze verordening hebben dezelfde betekenis als de omschrijving in de WWB. In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”.
Op grond van de WWB gelden voor een belanghebbende de volgende verplichtingen:
De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze verplichting is te verdelen in twee delen:
De plicht gebruik te maken van een door het college geboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.
Deze verplichtingen zullen nader moeten worden uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde. De re-integratieverordening die elke gemeente moet opstellen, vormt de juridische basis voor het opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het besluit tot het verlenen van bijstand moeten worden neergelegd.
De inlichtingenplicht (artikel 17, eerste lid). Op een belanghebbende rust de verplichting aan het college onverwijld op verzoek of uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan het UWV WERKbedrijf te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 30c, eerste en tweede lid Wet SUWI) en de ver-plichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan het UWV WERKbedrijf, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand.
In de Afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplich-ting betekenen standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verla-ging van de bijstandsnorm. Artikel 2 lid 2 laat zien dat elke maatregel individueel beoordeeld wordt. Dit betekent dat het college bij elke maatregel die wordt opgelegd moet nagaan of de individuele omstandigheden van de belanghebbende moeten leiden tot een afwijkende hoogte of duur van de standaardmaatregel. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Dit betekent dat het college bij het beoordelen van een maatregel deze stappen doorloopt:
De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd.
Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:
De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm. Dat betekent de wettelijke norm inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging, inclusief vakantietoeslag.
Onderdeel a: belanghebbenden van 18 tot 21 jaar ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld met aanvullende bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud. Een maatregel wordt ook over de bijzondere bijstand opgelegd, omdat anders rechtsongelijkheid zou ontstaan ten opzichte van belanghebbenden van 21 jaar en ouder. Onderdeel b: een maatregel kan in incidentele gevallen worden opgelegd over de bijzondere bij-stand of de langdurigheidstoeslag. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op hierop.
Een maatregel wordt opgelegd voor bepaalde tijd. De maatregel is gericht op gedragsverandering. De reden van de opgelegde maatregel wordt in het besluit gemotiveerd aangegeven. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden in acht genomen.
Wanneer een maatregel voor een langere duur dan drie maanden wordt opgelegd, beoordeelt het college in de derde maand of de maatregel wordt voortgezet. Wanneer de belanghebbende zijn gedrag niet heeft verbeterd, wordt de maatregel voorgezet.
Een maatregel wordt niet eerder opgelegd dan de dag waarop het maatregelwaardige gedrag zich voordeed. De ingangsdatum van de maatregel kan dus niet liggen voor de datum waarop de gedraging zich voordeed.
Om praktische redenen kan een maatregel worden opgelegd met ingang van de eerste dag van de nieuwe kalendermaand, volgend op het maatregelwaardige gedrag.
Wanneer een maatregel is opgelegd, maar de uitkering wordt tussentijds beëindigd, kan de maatregel niet worden ´bewaard´ tot een volgende uitkeringsperiode. Het restant van de maatregel vervalt dan. Is het echter zo dat de terugkeer in de uitkering rechtstreeks verband houdt met de gedraging waarvoor eerder een maatregel was opgelegd, kan in de nieuwe uitkeringsperiode hiermee rekening worden gehouden.
Op grond van afdeling 4.1.2 van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belangheb-bende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In beginsel wordt het aan de medewerkers overgelaten of de zienswijze van de belanghebbende wordt meegenomen in de beoordeling. Hierbij worden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in achtgenomen. Het tweede lid geeft weer wanneer de zienswijze achter-wege gelaten kan worden.
Het lik-op-stukbeleid kan worden toegepast wanneer een belanghebbende zich niet houdt aan zijn re-integratieverplichtingen, zoals het niet verschijnen op een afspraak met de gemeente, een reïn-tegratiebedrijf,een opleidings- of schuldhulpverleningsinstelling.
Een maatregel van 20% of meer wordt geacht dermate ingrijpend te zijn, dat in geval van een dergelijke maatregel altijd de zienswijze van belanghebbende wordt betrokken. Eventueel is artikel 5 lid 2 onder a van toepassing.
Wanneer de belanghebbende in een gesprek zijn verklaring wil afgeven wordt hij gewezen op zijn zwijgrecht (cautie). Hij is niet verplicht een verklaring af te leggen.
Wanneer het de belanghebbende geenszins te verwijten valt, wordt er afgezien van het opleggen van een maatregel. Ook wanneer een maatregelwaardige gedraging wordt geconstateerd die zich meer dan een jaar eerder voordeed, wordt afgezien van het opleggen van een maatregel (verjaring). Wanneer de inlichtingenplicht is geschonden, waardoor er ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt die verjaringstermijn niet. Hierbij geldt een verjaringstermijn van 5 jaren, hetgeen aansluit op artikel 14 sub e Algemene bijstandswet. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbe-drag) vast te stellen.
Wanneer het college afziet van het opleggen van een maatregel, wegens een dringende reden, wordt dit schriftelijk medegedeeld. De reden daarvoor is eventuele recidive in de toekomst.
De samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. Het gaat dus niet om één gedra-ging die de schending van meerdere verplichtingen betekent. Wanneer de belanghebbende verplichtingen schendt (inlichtingenplicht, arbeidsplicht, etc.) kunnen de verschillende maatregelen bij elkaar worden opgeteld. Wanneer de belanghebbende gelijksoortige gedragingen vertoont (bijv. de arbeidsplicht in meerdere categorieën), die het schenden van de verplichtingen tot gevolg hebben, wordt uitgegaan van de zwaarste maatregel.
De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen worden in vier categorieën onderscheiden. Hierbij geeft de ernst van de gedraging de doorslag, geclusterd in categorieën. Hoe meer de gedraging de kansen en mogelijkheden tot uitstroom naar de arbeidsmarkt belemmeren, des te hoger de maatregel.
Indien de belanghebbende binnen een jaar na de eerste verwijtbare gedraging zich opnieuw verwijtbaar gedraagt, wordt de op te leggen maatregel verdubbeld in hoogte, met een maximum van 100%. Ook wanneer er bij de eerste gedraging is afgezien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, is er sprake van herhaling. De periode van een jaar betekent 12 maanden nadat het besluit waarmee de maatregel is opgelegd is bekendgemaakt.
Indien de belanghebbende binnen een jaar na de tweede verwijtbare gedraging waarvoor een maatregel is opgelegd, zich opnieuw verwijtbaar gedraagt, wordt de recidivemaatregel verdubbeld in duur, met een maximum van 100% per maand. De periode van een jaar betekent 12 maanden nadat het besluit waarmee de maatregel is opgelegd is bekendgemaakt. Wanneer de belangheb-bende voor de derde maal zich verwijtbaar gedraagt wordt de hoogte en de duur van de maatregel individueel vastgesteld.
Wanneer het niet nakomen van de verplichtingen niet heeft geleid tot ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand, is er sprake van zogeheten nulfraude. Voorbeelden daarvan zijn het niet opgeven van vermogensbestanddelen onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk zonder financiële tegemoetkomingen. Indien het niet nakomen van de verplichtingen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van bijstand, hoger dan € 10.000 wordt er aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. De sociale recherche wordt hier veelal bij ingeschakeld.
Er moet sprake zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Een maatregel kan alleen worden opge-legd indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. De zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB. Een maatregel op grond van dit artikel kan niet worden opgelegd indien het agressieve gedrag was gericht tegen medewerkers van andere organisaties die zijn belast met de uitvoering van de WWB (zoals een re-integratiebedrijf), in opdracht van het college. Het is wel mogelijk een maatregel op te leggen wegens het geen of onvoldoende medewerking verlenen (artikel 8 lid 3 van deze verordening). Het opleggen van een maatregel staat overigens geheel los van het doen van aan-gifte bij de politie.
Bij het vaststellen van deze maatregel wordt berekend hoe lang de belanghebbende had kunnen voorzien in de kosten van zijn levensonderhoud, wanneer hij zijn vermogen op verantwoorde wijze had besteed. Bij verantwoorde wijze gaan wij uit van 1,5 maal de toepasselijke bijstandsnorm.
Met voorliggende voorzieningen wordt bedoeld de bepaling zoals vastgelegd in artikel 15 WWB. Door verwijtbare werkloosheid geen aanspraak kunnen maken van een WW-uitkering wordt hier expliciet niet bedoeld. Wanneer de belanghebbende zich dusdanig verwijtbaar gedraagt dat het vorderen van kinderalimentatie of partneralimentatie geen kans van slagen meer heeft, is er spra-ke van verwijtbaar gedrag. Ook wanneer belanghebbende de opgelegde verplichting om zulks te vorderen bij een ex-partner niet of onvoldoende nakomt is er sprake van verwijtbaar gedrag.