De raad van de gemeente Apeldoorn;
gelezen het voorstel van het college d.d. 24 september 2015, nr.
100/2015;
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
BESLUIT:
vast te stellen de navolgende Verordening op de heffing en invordering
van rioolheffing 2016.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
- a.
perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig
gedeelte daarvan;
- b.
gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van
voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of
transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom,
in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
- c.
water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater
of grondwater.
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter
bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en
bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk
afvalwater; en
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het
ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen
teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand
voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te
voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
- 1.
De belasting wordt geheven van de gebruiker van een
perceel van waaruit water direct of indirect op de
gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
- 2.
Met betrekking tot de heffing als bedoeld in het eerste
lid wordt als gebruiker aangemerkt:
- a.
degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel
al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of
persoonlijk recht gebruikt;
- b.
ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte
als bedoeld in artikel 4 –
voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor
gebruik heeft afgestaan.
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel
3 bedoeld perceel blijkens hun indeling
bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt,
wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd
gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die
gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één
perceel worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
- 1.
De belasting wordt geheven naar de waarde in het
economische verkeer van het perceel.
- 2.
Ingeval het perceel een onroerende zaak is, is de waarde
in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk
IV van de Wet waardering onroerende
zaken voor de onroerende zaak
vastgestelde waarde zoals deze voor het in
artikel 7 bedoelde
kalenderjaar geldt.
- 3.
Ingeval voor het perceel geen waarde op de voet van
hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken is vastgesteld,
wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met
overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of
krachtens de artikelen 17 ,
18 en 20,
tweede lid, van de Wet waardering onroerende
zaken .
Artikel 6 Belastingtarieven
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt
0,0652%.
Artikel 7 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar
tijdsgelang
- 1.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of,
zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
- 2.
- a.
Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de
loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting
verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar
verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de
belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, met
inachtneming van het hierna onder b bepaalde.
- b.
Vangt de belastingplicht voor de 16e van de maand aan, dan is de
belasting over die maand ten volle verschuldigd; vangt de
belastingplicht op of na de 16e van de maand aan, dan is over
die maand geen belasting verschuldigd.
- 3.
- a.
Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de
loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op
ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar
verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de
belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, met
inachtneming van het hierna onder b bepaalde, tenzij het bedrag
van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,--.
- b.
Eindigt de belastingplicht voor de 16e van de maand, dan wordt
over die volle maand ontheffing verleend; eindigt de
belastingplicht op of na de 16e van de maand, dan wordt over die
maand geen ontheffing verleend.
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de
belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een
ander perceel in gebruik neemt.
- 5.
Belastingbedragen van minder dan € 10,= worden niet
geheven.
Artikel 10 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de
Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald
uiterlijk op de laatste dag van de eerste maand volgend
op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet
is vermeld.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt,
ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet
verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één
aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,=
maar minder dan € 3.500,= en zolang de verschuldigde
bedragen door middel van automatische betalingsincasso
kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten
worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de
maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden
overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen
ten minste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste
termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend
op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is
vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een
maand later.
- 3.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in
de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels
geven met betrekking tot de heffing en invordering van de
rioolheffing.
Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De Verordening rioolheffing 2015, vastgesteld op 13 november
2014 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de
heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de
belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de
tweede dag na die van de
bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari
2016.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening
rioolheffing 2016’.