Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Losser

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLosser
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2016
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2016
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlageToelichting Verordening Wmo 2016

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de 'Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2015.

Artikel 6.9 bevat overgangsrecht.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.1.3
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.1.4, lid 1
  3. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.1.4, lid 3
  4. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.1.4, lid 7
  5. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.1.5, lid 1
  6. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.1.6
  7. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.3.6, lid 4
  8. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.6.6, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201601-01-2018nieuwe regeling

15-12-2015

Elektronisch Gemeenteblad, 28-12-2015

15.0012349

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2016

De raad van de gemeente Losser;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, documentnummer 15.0012349 d.d. 03-08-2015

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4,eerste, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

 

besluit vast te stellen de volgende

 

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2016

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • ·

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • ·

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • ·

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • ·

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • ·

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • ·

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • ·

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • ·

    vaste contractpartner: aanbieder waarmee de gemeente voor minimaal een jaar een overeenkomst voor de levering van voorzieningen of diensten heeft afgesloten;

  • ·

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • ·

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • ·

    zorginstelling: instelling als bedoeld in de Kwaliteitswet zorginstellingen.

HOOFDSTUK 2 MELDING, ONDERZOEK EN AANVRAAG

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk binnen 5 werkdagen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college is er verantwoordelijk voor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op onafhankelijke kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor aanvang van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt binnen 10 werkdagen met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 2.4 Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.5 Ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college stelt na het gesprek een ondersteuningsplan op en verstrekt dat binnen vier weken aan de cliënt.

  • 2.

    Het college formuleert in het ondersteuningsplan ook de behoefte aan maatregelen om de mantelzorger te ondersteunen.

  • 3.

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 5 werkdagen wordt geretourneerd aan het college.

  • 4.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

Artikel 2.6 Onderzoekstermijn en verlenging

Het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, wordt afgerond binnen zes weken na registratie van de melding, tenzij cliënt heeft ingestemd met verlenging van deze termijn met maximaal zes weken.

Artikel 2.7 Advisering

  • 1.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 2.8 Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Het college kan het volledig ingevulde en ondertekend ondersteuningsplan aanmerken als aanvraag.

HOOFDSTUK 3 BEOORDELING MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 3.1. Wettelijke criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Losser;

    • b.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • c.

      indien de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 4.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 6.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 3.2. Aanvullende criteria voor huishoudelijke ondersteuning

  • 1.

    De huishoudelijke ondersteuning is gericht op één of meer van de volgende resultaten:

    • a.

      het schoon en leefbaar houden van de woning;

    • b.

      het beschikken over schone en draagbare kleding;

    • c.

      het beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden;

    • d.

      het thuis kunnen zorgen voor de minderjarige kinderen.

  • 2.

    Het schoon en leefbaar houden van de woning heeft uitsluitend betrekking op woonruimten die:

    • a.

      nodig zijn voor het normale gebruik van de woning, en

    • b.

      daadwerkelijk in gebruik zijn.

  • 3.

    Een cliënt komt niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning indien hij één of meer huisgenoten heeft die naar oordeel van het college gebruikelijk hulp kunnen verlenen. Bij het oordeel of gebruikelijke hulp kan worden gevergd, houdt het college -onverminderd de wettelijke definitie- in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

    • c.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • d.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of huisgenoten van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd;

    • e.

      de omstandigheid dat een huisgenoot regelmatig niet aanwezig is vanwege activiteiten elders.

Artikel 3.3. Aanvullende criteria ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname.

  • 1.

    Maatschappelijke deelname kan slechts worden toegekend aan de cliënt die niet beschikt over arbeidsvermogen in de zin van de Participatiewet.

  • 2.

    De cliënt komt niet in aanmerking voor ondersteuning indien hij één of meer huisgenoten heeft die naar oordeel van het college, voor dat deel waar ondersteuning voor nodig is, gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • 3.

    Bij het oordeel of gebruikelijke hulp kan worden gevergd houdt het college -onverminderd de wettelijke definitie- in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

    • c.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • d.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of huisgenoten van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd;

    • e.

      de omstandigheid dat een huisgenoot regelmatig niet aanwezig is vanwege activiteiten elders.

Artikel 3.4. Aanvullende criteria kortdurend verblijf in een instelling

  • 1.

    Een cliënt kan gedurende maximaal drie etmalen per week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als er zonder de inzet hiervan overbelasting van de mantelzorger dreigt en

    • a.

      De cliënt langdurig is aangewezen op meer dan gebruikelijke zorg, en

    • b.

      Ondersteuning maatschappelijke deelname niet voldoende oplossing biedt, en

    • c.

      de cliënt geen aanspraak kan maken op de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg om de overbelasting te voorkomen.

  • 2.

    Een cliënt kan maximaal één keer per jaar in aanmerking komen voor kortdurend verblijf voor meer dan drie etmalen per week wanneer de mantelzorger tijdelijk ontlast moet worden.

Artikel 3.5. Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening als hij

    • a.

      Aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning, en

    • b.

      Alles heeft gedaan om een geschikte woning te bewonen, of

    • c.

      Een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis heeft met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 3.

    Een cliënt kan alleen voor een woningaanpassing in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 4.

    Een persoon met beperkingen kan alleen voor een woningaanpassing in aanmerking komen als hij rechtmatig een woonruimte bewoont, geen tijdelijke huurovereenkomst heeft en de ondervonden beperkingen in de woonruimte niet voortvloeien uit de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woonruimte.

  • 5.

    Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het logeerbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft, als het hoofdverblijf van de cliënt een erkende zorginstelling is.

Artikel 3.6. Aanvullende criteria voor vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een kortingspasje ten behoeve van het collectief vervoer als de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer en/of het collectief taxivervoer zonder taxipasje.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan een cliënt in aanmerking komen voor een maatwerk vervoersvoorziening als deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer niet afdoende is.

  • 3.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van de maatschappelijke participatie uitsluiten rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een vervoervoorziening worden verstrekt als zich een situatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met de beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met de beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 5.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met maximaal een omvang per jaar van 1.500 kilometer mogelijk maken.

Artikel 3.7. aanvullende criteria voor rolstoelvoorzieningen

Een cliënt kan in aanmerking komen voor een rolstoel als het voor hem regelmatig noodzakelijk is om zich zittend te verplaatsen.

Artikel 3.8. aanvullende criteria voor beschermd wonen

  • 1.

    Indien uit het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2. van de wet blijkt dat de ingezetene opvang of beschermd wonen  nodig heeft, wordt deze situatie gemeld bij de Centrale Intake Maatschappelijke Opvang Twente (CIMOT). Vanuit het Cimot wordt, samen met de gemeente van herkomst en de melder de noodzaak beoordeeld. Indien een voorziening in de vorm van opvang of beschermd wonen noodzakelijk is, wordt bij voorkeur een plaats in de gemeente van herkomst gerealiseerd.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen  dient de gemeente waar iemand een aanvraag indient onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

HOOFDSTUK 4 DE BESCHIKKING

Artikel 4.1. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb wordt aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

HOOFDSTUK 5. PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 5.1 regels voor een persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 4.

    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden, o.a. betreffende het tarief, een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

HOOFDSTUK 6. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 6.1. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, en,

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 3.

    Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4.

    Het college bepaalt bij nadere regeling:

    • a.

      voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd;

    • b.

      wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;

    • c.

      voor welke groep personen een korting op de bijdrage van toepassing is, en

    • d.

      dat de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb’s overeenkomstig artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt verlaagd, waarbij wordt bepaald welke afwijkende bedragen, percentages en inkomensbedragen worden gehanteerd.

Artikel 6.2. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      een regeling vast te stellen voor de afhandeling van klachten van cliënten, in zoverre de aanbieder een vaste contractpartner is, en

    • e.

      een regeling vast te stellen voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, in zoverre de aanbieder een vaste contractpartner, zijnde een zorginstelling, is.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 6.3. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 6.4 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 6.5 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • c.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

    • d.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • 1o.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • 2o.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • 3o.

        onderhoud van de voorziening, en

      • 4o.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams).

Artikel 6.6 Klachtregeling

  • 1.

    Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Vaste contractpartners stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van geleverde voorzieningen en diensten.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van vaste contractpartners door periodieke overleggen met de vaste contract-partners, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 6.7 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Vaste contractpartners, zijnde zorginstellingen, stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van te leveren voorzieningen en diensten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van vaste contractpartners, zijnde zorginstellingen, door periodieke overleggen met de vaste contractpartners, zijnde zorginstellingen, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 6.8 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 6.9 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De 'Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2015' wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de 'Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2015', totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de 'Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2015' en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening, tenzij dit de aanvrager in een nadeliger positie brengt.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de 'Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2015', wordt beslist met inachtneming van die verordening.

HOOFDSTUK 7 INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

Artikel 7.1 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2016.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2016.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2015.

griffier, voorzitter,