RAADSBESLUIT
Verordening maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel 2015
De raad van de gemeente Ouder-Amstel;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van
7 oktober 2014;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4,eerste, tweede derde
enzevende lid, 2.1.5,
eerste lid, 2.1.6, 2.1.7,
2.3.6,vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van
de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
gezien het advies van de commissie burger en bestuur;
overwegende:
- ·
dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze
waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het
maatschappelijk leven;
- ·
dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar
vermogen bijstaan;
- ·
dat burgers die zelf (dan wel samen met personen in hun
omgeving) onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat
zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op
ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de
eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
- ·
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering
van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met
betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de
zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking
of met chronische psychische of psychosociale problemen,
beschermd wonen en opvang, en
- ·
dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van
voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking
te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van
een inclusieve samenleving;
besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke
ondersteuning Ouder-Amstel 2015
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
- -
algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet
speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die
algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan
vergelijkbare producten;
- -
andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- -
bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van
de wet;
- -
gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in
artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
- -
hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als
bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
- -
melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2,
eerste lid, van de wet;
- -
pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de
wet;
- -
voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere
voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;
- -
wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Artikel 2. Melding hulpvraag
- 1.
Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden
gemeld.
- 2.
Het college bevestigt de ontvangst van een melding
schriftelijk.
- 3.
In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet
treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke
maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het
onderzoek.
Artikel 3. Cliëntondersteuning
- 1.
Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op
kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt
uitgangspunt is.
- 2.
Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek,
bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid
gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
- 1.
Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel
2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke
gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig
mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.
- 2.
Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige
gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het
onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking
kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een
identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage.
- 3.
Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college
in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als
bedoeld in het eerste en tweede lid.
- 4.
Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een
persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de
wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding
in de gelegenheid het plan te overhandigen.
Artikel 5. Gesprek
- 1.
Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de
degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens
vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of
mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor
zover nodig:
- a.
de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de
cliënt;
- b.
het gewenste resultaat van het verzoek om
ondersteuning;
- c.
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke
hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn
zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te
verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd
wonen of opvang;
- d.
de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere
personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering
van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te
voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of
opvang;
- e.
de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de
mantelzorger van de cliënt;
- f.
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene
voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in
artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van
maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot
verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie,
of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene
voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen
of opvang;
- g.
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met
zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de
Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke
gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en
inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde
dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering
van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan
beschermd wonen of opvang;
- h.
de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te
verstrekken;
- i.
welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van
het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet
verschuldigd zal zijn, en
- j.
de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een
pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt
ingelicht over de gevolgen van die keuze.
- 2.
Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde
lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan
bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het
gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt
de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.
- 4.
Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd
het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt
afzien van een gesprek.
Artikel 6. Verslag
- 1.
Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het
onderzoek.
- 2.
Binnen maximaal 6 weken na het indienen van de melding, verstrekt
het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het
onderzoek.
- 3.
Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het
verslag toegevoegd.
Artikel 7. Aanvraag
- 1.
Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag
om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het
college.
- 2.
Het college kan een ondertekend verslag van het onderzoek aanmerken
als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.
Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening
- 1.
Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling
van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.
- 2.
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
- a.
ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of
participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt
deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op
eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met
hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel
met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen
of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De
maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de
uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een
passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin
de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of
participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving
kan blijven,of
- b.
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in
de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale
problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten,
al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als
gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze
problemen naar het oordeel van het college niet op eigen
kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp
van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met
gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of
wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend
met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek,
een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de
cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren
van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo
zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de
samenleving.
- 3.
Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot
zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een
maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:
- a.
de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs
niet vermijdbaar was, en
- b.
de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt
redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te
hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had
gemaakt.
- 4.
Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een
eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts
verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is
afgeschreven,
- a.
tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan
als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn
toe te rekenen;
- b.
tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de
veroorzaakte kosten, of
- c.
als de eerder verstrekte voorziening niet langer een
oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan
maatschappelijke ondersteuning.
- 5.
Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college
de goedkoopst adequate voorziening.
Artikel 9. Advisering
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om
advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de
aanvraag om een maatwerkvoorziening.
Artikel 10. Inhoud beschikking
- 1.
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt
in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als
pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de
beschikking kan worden gemaakt.
- 2.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in
de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde
resultaat daarvan is;
- b.
wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
- c.
hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van
toepassing, en
- d.
welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen
zijn.
- 3.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een
pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het
pgb;
- c.
wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
- d.
wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is
bedoeld, en
- e.
de wijze van verantwoording van de besteding van het
pgb.
- 4.
Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover
in de beschikking geïnformeerd.
Artikel 11. Regels voor pgb
- 1.
Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6
van de wet.
- 2.
Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet
verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking
heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening
van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de
ingekochte voorziening noodzakelijk was.
- 3.
Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte
van een pgb wordt vastgesteld.
- 4.
Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden
betreffende het tarief, een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt
de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen
en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot
het sociaal netwerk.
Artikel 12. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en
algemene voorzieningen
- 1.
Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:
- a.
voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde
cliëntondersteuning, en,
- b.
voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de
maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode
waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het
inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.
- 2.
Het college kan bij nadere regeling bepalen:
- a.
voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde
cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is
verschuldigd;
- b.
wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze
bijdrage is; en
- c.
dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten
behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is
verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder
begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van
het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en
degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag
uitoefent over een cliënt.
- 3.
Het college bepaalt bij nadere regeling:
- a.
op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en
pgb wordt bepaald, en
- b.
door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen
bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, de bijdragen voor een
maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en geïnd.
Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
- 1.
Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen
met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder
begrepen, door:
- a.
het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie
van de cliënt;
- b.
het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van
zorg;
- c.
erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun
werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen
handelen in overeenstemming met de professionele
standaard;
- 2.
Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen
worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met
betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder
begrepen.
- 3.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op
de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de
aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig
in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde
voorzieningen.
Artikel 14. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Artikel 14. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
- 1.
Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en
geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een
aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
- 2.
Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat
zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening
onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.
- 3.
De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet,
doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en
adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en
het bestrijden van geweld.
- 4.
Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen
gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de
verstrekking van een voorziening.
Artikel 15. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of
terugvordering
- 1.
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het
college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van
alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk
moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een
beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
- 2.
Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een
beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien
dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt
en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een
andere beslissing zou hebben geleid;
- b.
de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb
is aangewezen;
- c.
de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te
achten;
- d.
de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of
het pgb verbonden voorwaarden, of
- e.
de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een
ander doel gebruikt.
- 3.
Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als
blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend
voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft
plaatsgevonden.
- 4.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a,
heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige
gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het
college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn
medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde
vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten
onrechte genoten pgb.
- 5.
Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is
ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
- 6.
Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is
ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
- 7.
Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de
geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van
pgb’s.
Artikel 16. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van
waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Artikel 17. Tegemoetkoming personen met een beperking of chronische
problemen
- 1.
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in
artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking
of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee
verband houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming
verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de
participatie.
- 2.
Het college bepaalt bij nadere regeling in welke gevallen en in
welke mate een tegemoetkoming kan worden toegekend.
Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door
derden
- 1.
Het college houdt in het belang van een goede
prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die
het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval
rekening met:
- a.
de aard en omvang van de te verrichten taken;
- b.
een redelijke toeslag voor overheadkosten;
- c.
een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het
personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en
werkoverleg;
- d.
kosten voor bijscholing van het personeel, en
- 2.
Het college houdt in het belang van een goede
prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die
het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in
ieder geval rekening met:
- a.
de marktprijs van de voorziening, en
- b.
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening
van de leverancier worden gevraagd, zoals:
- 1.
aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
- 2.
instructie over het gebruik van de voorziening;
- 3.
onderhoud van de voorziening, en
- 4.
verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv.
sociaal wijkteams).
Artikel 19. Klachtregeling
- 1.
Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten
van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van
meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
- 2.
Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van
klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen .
- 3.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op
de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke
overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks
cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 20. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke
ondersteuning
- 1.
Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van
cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de
gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle
maatwerkvoorzieningen. Het college bepaalt bij nadere regeling ten
aanzien van welke maatwerkvoorzieningen aanbieders een regeling voor
medezeggenschap van cliënten moeten vaststellen.
- 2.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op
de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door
periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks
cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
- 1.
Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of
hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het
beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen,
vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de
besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende
maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om
hun rol effectief te kunnen vervullen.
- 2.
Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval
cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek
overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en
dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het
overleg benodigde informatie.
- 3.
Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste
en tweede lid.
Artikel 22. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
- 1.
De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning
Ouder-Amstel 2010 wordt ingetrokken.
- 2.
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond
van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning
Ouder-Amstel 2010, totdat het college een nieuw besluit heeft
genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt,
wordt ingetrokken.
- 3.
Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen
maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel 2010 en waarop nog niet
is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden
afgehandeld krachtens deze verordening.
- 4.
Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening
voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel 2010,
wordt beslist met inachtneming van die verordening.
Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
- 2.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening
maatschappelijke ondersteuning Ouder-Amstel 2015.