Organisatie | Bladel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavingsprotocol kinderopvang |
Citeertitel | Handhavingsprotocol kinderopvang |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Datum inwerkingtreding bij benadering
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-11-2012 | 24-11-2012 | intrekking | 13-11-2012 De Lantaarn, 24-11-2012 | 12it.03113 | |
17-07-2010 | 24-11-2012 | Onbekend | 26-05-2009 De Lantaarn, 17 juli 2010 | Collegebesluit |
De houder die van plan is een kinderopvangcentrum te exploiteren maakt hiervan melding bij de gemeente. Na ontvangst neemt de gemeente de gegevens, als bedoeld in de Regeling Wet Kinderopvang, paragraaf 3 artikel 5, zo spoedig mogelijk op in het openbaar register.
Na de melding stuurt de gemeente per mail ( toezichthouder en kinderopvang@ggdbzo.nl) en/of schriftelijk de registergegevens naar de GGD Brabant-Zuidoost, afdeling TMB, Postbus 810 5700 AV Helmond met het verzoek om een meldingsonderzoek uit te voeren. Voor dit verzoek moet gebruik worden gemaakt van het standaard aanvraagformulier (zie model 1).
De GGD gaat zo spoedig mogelijk, maar altijd binnen 8 weken op bezoek bij de houder en meldt ook binnen die 8 weken schriftelijk per brief en rapportage aan de betreffende gemeente of de exploitatie redelijkerwijs in overeenstemming met de WKO kan plaats-vinden. Indien gewenst stuurt de GGD een afschrift daarvan naar de houder maar doet geen uitspraak of toezegging of het kindercentrum wel of niet in exploitatie mag worden genomen.
Eveneens binnen de termijn van 8 weken bericht de gemeente de houder of de instelling wel of niet in exploitatie mag worden genomen. De gemeente stuurt een afschrift daarvan naar de GGD.
Indien de toezichthouder concludeert dat de exploitatie rederlijkerwijs niet zal of kan voldoen aan de Wet kinderopvang overlegt deze binnen de genoemde termijn van 8 weken met de gemeente over te nemen vervolgstappen.
Eveneens overlegt de gemeente met de GGD indien een kindercentrum in exploitatie wordt genomen voordat dit formeel is gemeld ofwel voordat de in de wet genoemde termijn van 8 weken na melding is verstreken. Indien ook maar het geringste vermoeden bestaat dat het centrum niet zal voldoen aan de kwaliteitseisen genoemd in de WKO dient een sanctie te worden opgelegd met een bestuurlijke boete op grond van artikel 72 WKO.
De GGD onderzoekt minimaal jaarlijks of de exploitatie van elk kindercentrum plaatsvindt in overeenstemming met de WKO. Indien dit voor de eerste keer plaatsvindt moet dit redelijkerwijs binnen 3 maanden nadat een kindercentrum in exploitatie is genomen. In dit specifieke geval heeft de gemeente de GGD hierom al verzocht via het aanvraag-formulier voor de meldingsinspectie.
De GGD geeft de gemeente bij het begin van ieder kalenderjaar een planningsoverzicht waarin zij aangeeft in welk kwartaal welk kinderopvangcentrum c.q. gastouderbureau zal worden geïnspecteerd.
Indien noodzakelijk wordt deze planning in overleg met de gemeente per kwartaal geactualiseerd.
Voor de jaarlijkse inspectie hoeft de gemeente de GGD niet apart opdracht te verstrekken.
Jaarlijkse inspecties worden niet onaangekondigd uitgevoerd.
Een houder is verplicht alle wijzigingen direct door te geven aan de gemeente. De gemeente verwerkt de gegevens na ontvangst in het openbaar register en informeert de GGD zowel per mail als schriftelijk over de wijzigingen. Ook hierbij gebruikt de gemeente het standaard aanvraagformulier. De GGD bepaalt of de wijzigingen aanleiding geven tot een vervroegde (jaarlijkse)inspectie en informeert de gemeente hierover.
Uit het inspectierapport blijkt of de gemeente de houder een schriftelijke waarschuwing geeft of een aanwijzingsbesluit oplegt. Indien blijkt dat de houder van het kindercentrum binnen de gestelde termijn daarop heeft gereageerd stelt de ambtenaar de GGD daarvan in kennis en geeft opdracht voor nader onderzoek of herinspectie door de GGD.
Het initiatief tot nader onderzoek of herinspectie ligt bij de gemeente. De gemeente verzoekt de GGD hiertoe per mail of schriftelijk en gebruikt hierbij het standaard aanvraagformulier. De GGD bepaalt aan de hand van het verzoek of in overleg met de ambtenaar of een bezoek noodzakelijk is of dat een papieren controle kan plaatsvinden.
De GGD geeft prioriteit aan het uitvoeren van een nader onderzoek.
Ook een houder kan en mag de gemeente (niet de GGD) verzoeken opdracht te geven tot nader onderzoek of herinspectie om de tekortkomingen opnieuw te beoordelen.
De gemeente kan de GGD ook verzoeken nader onderzoek of een herinspectie uit te voeren om na te gaan of de houder de geconstateerde tekortkomingen wel afdoende heeft gerealiseerd.
Naar aanleiding van een melding over onvoldoende kwaliteit, klachten van derden of berichten uit de media kan de GGD incidenteel onderzoek verrichten. Afhankelijk van de urgentie van de melding of de klacht kan dit onderzoek onaangekondigd worden uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek wordt niet eerder uitgevoerd dan nadat de GGD hiervoor een schriftelijke opdracht van de gemeente heeft ontvangen.
De uitkomst van een dergelijk onderzoek zal de GGD aan de directe betrokkenen (houder en/of klager) meedelen.
Ook kan de GGD op de hoogte raken of worden gebracht van niet gemelde, dus niet geregistreerde, kinderopvang. Na overleg hierover met de gemeente en na ontvangst van de schriftelijke opdracht van de gemeente vindt onderzoek plaats door de GGD.
Het actief opsporen van niet gemelde kinderopvang is en blijft een taak van de gemeente.
Van alle hiervoor genoemde inspecties stelt de GGD een rapport op. Na overleg met de houder van het kindercentrum wordt het rapport vastgesteld en gezonden naar de gemeente en de houder. De GGD stuurt het rapport ook digitaal naar de gemeente in PDF en/of WORD-format. Op verzoek kan het rapport ook digitaal naar de houder worden gezonden.
Binnen 3 weken na het vaststellen van het rapport maakt de GGD het rapport openbaar door het te plaatsen op de website van de GGD BZO, www.ggdbzo.nl (aanklikken informatie over - vervolgens kinderopvang - dan inspectierapporten - en klik op de betreffende gemeente)
Uitsluitend bij een incidentele inspectie kan het voorkomen dat de aard of omvang van het onderzoek zich tegen een openbare rapportage verzet.
De GGD zal hierover overleg voeren met de gemeente waarna de gemeente op advies van de GGD kan besluiten het rapport niet openbaar te maken.
Indien zich een situatie voordoet waarbij de GGD van oordeel is dat de tekortkomingen bij een kindercentrum of gastouderbureau zodanig zijn dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, wordt een bevel opgelegd.
Voordat hier toe wordt overgegaan overlegt de toezichthouder met de gemeente over alle, ook juridische, aspecten en consequenties. Indien dit overleg om enigerlei redenen vooraf niet mogelijk is, vindt dit overleg achteraf plaats.
Indien noodzakelijk geeft de GGD binnen zo kort mogelijke tijd een schriftelijk bevel.
Het bevel is 7 dagen geldig en deze termijn kan door de gemeente worden verlengd als het probleem dan nog niet is opgelost (zie modelbrief 2).
Indien uit het inspectierapport blijkt dat de houder niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen zoals aangegeven in het Afwegingsmodel handhaving kinderopvang geven burgemeester en wethouders de houder een schriftelijke waarschuwing. Ook is het mogelijk door mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen dus uitstel van het handhavingstraject. (zie modelbrief 3)
In de gevallen, waarbij naar het oordeel van de GGD de overtreding van dien aard is dat absoluut niet kan volstaan met een waarschuwing dan wel, nadat is gebleken dat de waarschuwing of overreding geen effect hebben gehad start de gemeente het handhavingstraject door de houder een ‘aanwijzingsbesluit’ op te leggen (model 4).
Toegevoegd is een overzicht waarin is aangegeven wanneer met een waarschuwing (kleur groen) kan worden volstaan dan wel wanneer direct tot het geven van een aanwijzing (kleur rood) moet worden overgegaan. In het afwegingsmodel van de VNG wordt het geven van een aanwijzing fase 1 genoemd. Wanneer fase 1 niet het gewenste resultaat oplevert leggen burgemeester en wethouders, gelet op de aanbevelingen volgens het handhavings-model van de VNG een toepasselijke sanctie op. Indien noodzakelijk kan hierbij de GGD om advies worden gevraagd.
In gevallen waarbij sprake is van herhalingen van dezelfde overtredingen kan gekozen worden voor het geven van een bevel door de GGD indien sprake is van ernstige overtredingen met een spoedeisend karakter. In alle andere gevallen kan bestuursdwang of lastgeving met dwangsom worden toegepast. Alvorens hiertoe over te kunnen gaan
dient wel een aanwijzingsbesluit te worden opgelegd.
Opgemerkt zei dat een college in alle gevallen gemotiveerd af kan wijken van het GGD-advies.
Tot slot wordt opgemerkt dat een college tevens gemotiveerd kan afwijken van het handhavingsbeleid.
Ambtenaar stelt GGD Brabant-Zuidoost altijd in kennis van het bovenstaande door het sturen van een afschrift van de brieven ( waarschuwing, aanwijzing).
Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks een verslag vast van alle werkzaamheden die de gemeente en de toezichthouders in het kader van de WKO in het voorafgaande kalenderjaar hebben verricht. Burgemeester en wethouders zenden het verslag naar de gemeenteraad en een afschrift naar de Inspectie van het Onderwijs en naar de GGD.
Voor het samenstellen van het jaarverslag kan de gemeente de GGD raadplegen om aanvullende gegevens.
Periodiek vindt erregio overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de diverse gemeenten en de GGD onder voorzittersschap van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven. Het SRE is verantwoordelijk voor afstemming, planning en coördinatie en vervult de secretariële werkzaamheden.
Van iedere gemeente afzonderlijk evenals van de GGD wordt verwacht zoveel als mogelijk deel te nemen aan deze regiobijeenkomsten.
Indien uit de praktijk blijkt dat houders en instellingen van kindercentra alsook de lokale gastouderbureau’s structureel afwijken van de kwaliteitseisen zoals aangegeven in de Wet kinderopvang zal de betreffende gemeente dit bespreekbaar maken en afstemmen binnen het SRE. Indien noodzakelijk zal iedere gemeente daarna afzonderlijk de communicatie daarover naar de houders verzorgen.
Indien een kindercentrum (KDV/BSO) of gastouderbureau bij meerdere inspecties tekortkomingen heeft getoond en geen blijk heeft gegeven van verbetering dan kan het onder verscherpt toezicht worden gesteld. Het besluit om verscherpt toezicht toe te passen ligt bij B&W. Voor verscherpt toezicht geldt een specifiek toezichtprotocol. Dat protocol moet nog worden ontwikkeld. Het voorstel protocol wordt voorgelegd aan het SRE- overleg en dient te worden vastgesteld door B&W
(dit kan evt tegelijkertijd me het besluit om in een bepaalde situatie verscherpt toezicht toe te passen).