Organisatie | Ten Boer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening Ten Boer |
Citeertitel | APV Gemeente Ten Boer 2016 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | algemeen |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | 01-01-2021 | Wijzigingen n.a.v. het nieuwe prositutiehoofdstuk en enkele technische wijzigingen | 16-12-2015 Gemeenteblad d.d. 27-12-2015 | Onbekend |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1.2 Beslissingstermijn
Artikel 1.3 Indiening aanvraag
Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd
Artikel 1.8 Algemene weigeringsgronden
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Paragraaf 2 Optochten en betogingen
Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn
Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens
Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2.1.4.1 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg
Paragraaf 6 Veiligheid van de weg
Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.
Artikel 2.1.6.12 Veiligheid op het ijs
Afdeling 2 Toezicht op evenementen
Artikel 2.2.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 2.2.3 Uitzonderingen vergunningsplicht
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 2.3.1.5 Tijdelijk geldende sluitingsuren; tijdelijke sluiting
Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring
Artikel 2.3.1.8 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan
Artikel 2.3.1.9 Zakelijke karakter van de vergunning
Artikel 2.3.1.10 Toegang ambtenaren van politie
Artikel 2.3.1.11 Handel in horecabedrijven
Paragraaf 2 (Vervallen) Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.2 Kansspelautomaten
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.1a Betreden gesloten woning, lokaal
Artikel 2.4.2 Plakken en kladden
Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik
Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur
Artikel 2.4.17 Loslopende honden
Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden
Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden
Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Afdeling 6 Consumentenvuurwerk
Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving
Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat
Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank en Horecawet
Artikel 2.34 Begripsbepalingen
Artikel 2.36 Bijeenkomsten paracommerciële rechtspersonen
Artikel 2.35 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen
HOOFDSTUK 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1.2 Begripsomschrijving
Artikel 3.2.2 Concentratie seksinrichtingen
Artikel 3.2.3 0-optie raamprostitutiebedrijven
Artikel 3.2.5 Weigeringsgronden
Artikel 3.2.6 Eisen met betrekking tot vergunning
Artikel 3.2.7 Intrekkingsgronden
Artikel 3.2.8 Melding gewijzigde omstandigheden
Artikel 3.2.9 Verlenging vergunning
Afdeling 3 Uitoefenen seksbedrijf Paragraaf 1 Regels voor alle seksbedrijven
Artikel 3.3.1.1 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang
Paragraaf 2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees
Artikel 3.3.2.1 Leeftijd en verblijfstitel prostituees
Artikel 3.3.2.3 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf
Paragraaf 3 Raam- en straatprostitutie
Artikel 3.3.3.1 Raamprostitutie
Artikel 3.3.3.2 Straatprostitutie
Artikel 3.3.3.3 Handhaving straatprostitutie
Artikel 3.4.1 Verbodsbepalingen klanten
Artikel 3.4.2 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1 Voorschriften ter uitvoering van voorschrift 2.12 van het Besluit horeca-inrichtingen milieubeheer
Artikel 4.1.1 Begripsbepalingen
Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Artikel 4.1.7 Overige geluidhinder
Afdeling 2 Afvalstoffen (vervallen)
Paragraaf 3 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen(vervallen)
Paragraaf 4 Inzameling van andere categorieën van afvalstoffen
Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen
Artikel 4.4.8 Toestand van sloten
Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 4.5.3 Aanvraag vergunning
Artikel 4.5.3a Weigeringsgronden
Artikel 4.5.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften
Artikel 4.5.6 Herplant-/instandhoudingsplicht
Artikel 4.5.7 Schadevergoeding
Artikel 4.5.8 Bestrijding iepziekte
Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna
Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoorzieningen
Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.7.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.
Artikel 4.7.2 Vergunningsplicht handelsreclame
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen
Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5.1.11 Overlast door fiets of bromfiets
Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg
Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water
Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Artikel 5.3.3 Voorschriften ligplaats
Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats
Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen
Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water
Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen
Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5.4.2 Beperking gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5.5.1 Verbod vuur te stoken
Afdeling 6 Lijkbezorging en asverstrooiing
Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving
Artikel 5.6.2 Tijdvak voor begraven e.d.
Artikel 5.6.3 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats
Artikel 5.6.5 incidentele asverstrooiing
Afdeling 7 Benoemen van openbare ruimte en het nummeren van bouwwerken, gebouwen, complexen, afgebakende terreinen, lig- en standplaatsen
Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 5.7.2 delegatie van beslissingen aan het college.
Artikel 5.7.3 Naamgeving en begrenzing van woonplaatsen, wijken, buurten en openbare ruimte
Artikel 5.7.4 vaststelling ligplaatsen en standplaatsen
Artikel 5.7.5 Afbakenen van panden en verblijfsobjecten
Artikel 5.7.6 nummering van verblijfsobjecten, ligplaatsen, standplaatsen en afgebakende terreinen
Artikel 5.7.7 aanbrengen van namen en nummers
Artikel 5.7.8. Uitvoeringsvoorschriften en handhaving
Hoofdstuk 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 6.3 Betreden dan wel binnentreden woningen, andere gebouwen en terreinen
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
B. Openbaar water:alle wateren die al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.
C. Bebouwde kom:de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 29 april 1993, provinciaal blad nummer 25.
D. Rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
E. Voertuigen: alle voertuigen als bedoel in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:
2 .kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.
F. Vaartuigen:alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.
G. Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.
H. Bouwwerk:elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
I. Gebouw:elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
J. Vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.
K. Handelsreclame:iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.
L. Bevoegd gezag: Bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Paragraaf 2 Optochten en betogingen
Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid hierover is bepaald.
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.
Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2 eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.
Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels, leidingen en buizen met toebehoren in wegen door aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk waarop Telecommunciatieverordening gemeente Ten Boer van toepassing is, dan wel door een aanbieder van een openbare nutsvoorziening waarop de Graafverordening Ten Boer van Toepassing is.
Paragraaf 6 Veiligheid van de weg
Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daardoor op andere wijze hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimten waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis.
Artikel 2.3.1.5 Tijdelijk geldende sluitingsuren; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.
Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 2.3.1.8 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.
Artikel 2.3.1.10 Toegang ambtenaren van politie
De houder van een horecabedrijf is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:
Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op
Speelgelegenheden alwaar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de Kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.
Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur
Het is verboden zonder toestemming bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een ander gebouw, vaartuig of besloten erf.
Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie
Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap laat begeleiden door een geleidehond of sociale hulphond en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden
De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met een hond op een openbare plaats bevindt, een hulpmiddel bij zich te hebben dat dient tot het opruimen van openbare plaats bevindt, een hulpmiddel bij zich te hebben dat dient tot het opruimen van openbare plaats bevindt, een hulpmiddel bij zich te hebben dat dient tot het opruimen van hondenuitwerpselen.
Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen.
Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf werkdagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Afdeling 6 Consumentenvuurwerk
Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank en Horecawet
Artikel 2.34 Begripsbepalingen
De begripsbepalingen uit artikel 1 van de Drank- en Horecawet zijn op deze verordening van toepassing.
Artikel 2.36 Bijeenkomsten paracommerciële rechtspersonen
Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens in de inrichting plaatsvindende bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging.
Paracommerciële rechtspersonen geven aan derden geen gelegenheid om in de inrichting alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens in de inrichting plaatsvindende bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
HOOFDSTUK 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen.
Afdeling 1 Algemene bepalingen
De artikelen 1.2, 1.3 en 1.5 tot en met 1.8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
Artikel 3.1.2 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie; de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf
Artikel 3.2.2 Concentratie seksinrichtingen
Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.
Artikel 3.2.5 Weigeringsgronden
Een vergunning wordt geweigerd als:
er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;
de exploitant of beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500,- euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
1o bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Ten Boer;
2o.de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;
3o artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;
4o de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
5o de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
6o de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:
voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3.2.6, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;
Artikel 3.2.8 Melding gewijzigde omstandigheden
De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3.2.6, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan de burgemeester. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.
Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf
paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees
Artikel 3.3.2.1 Leeftijd en verblijfstitel prostituees
Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken:
De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan de burgemeester. De wijziging wordt na goedkeuring van de burgemeester als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.
Artikel 3.3.2.3 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf
1°. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;
3°. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3.3.2.2, tweede lid, onder k;
4°. de werkroosters van de beheerders;
Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie
Artikel 3.3.3.2 Straatprostitutie
Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.
Afdeling 4. Overige bepalingen
Artikel 3.4.2 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.
Het in het eerste lid gesteld verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1 Geluid- en lichthinder.
Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 3 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de Bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4.4.8 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4.5.1 Begripsbepalingen
1 In deze afdeling wordt verstaan onder:
Boom: een houtachtig, overblijvend gewas, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 centimeter op 1,30 hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;
Houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;
Hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;
Dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;
Monumentale houtopstand: de houtopstand die voldoet aan de hierna te noemen basisvoorwaarden en aan tenminste één van de nader te noemen specifieke voorwaarden:
f) potentieel monumentale houtopstand: de houtopstand die voldoet aan de hierna te noemen basisvoorwaarden en aan tenminste één van de nader te noemen specifieke voorwaarden:
g) bomenlijst: lijst waarop monumentale en potentieel monumentale houtopstanden zijn opgenomen.
h) bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.
i) iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostom ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocytis ulmi (Buism.) C. Moreau);
j) iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.), Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.
2.In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de bomenlijst.
Artikel 4.5.3 Aanvraag vergunning
De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken. Wanneer het bureau LASER aan burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.
Artikel 4.5.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant.
Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt en dat indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de vergunning niet van kracht wordt voordat op dat verzoek is beslist.
Artikel 4.5.6 Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 4.5.7 Schadevergoeding
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.5.2, artikel 4.5.5 of artikel 4.5.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 4.5.8 Bestrijding iepziekte
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.7 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4.7.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Artikel 4.7.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;
Artikel 4.7.2 Vergunningsplicht handelsreclame
Het verbod geldt niet voor onverlichte:
opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het is de rechthebbende of houder van kampeerwagens, caravans, magazijnwagens, aanhangwagens, keetwagens of andere dergelijke voertuigen die voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden worden gebezigd verboden deze langer dan vijf werkdagen achtereen te doen of te laten staan op wegen, waaronder mede worden begrepen openbare parkeerterreinen.
Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,6 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.1.11 Overlast door fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.
a in het belang van de openbare orde;
vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.
Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuwet plichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de milieuvergunningaanvraag is genomen.
Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het de Scheepvaartverkeerwet, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.
Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kunnen burgemeester en wethouders aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid en 5.3.3 bepaalde.
Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden
Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.
Artikel 5.5a.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
I.carbidschieten: het in een (melk)bus, container, opslagvat of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.
II. bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het openbare vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet betreft, de burgemeester.
Artikel 5.5a.2 Verbodsbepalingen
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar op een erf behorende bij een woning buiten de bebouwde kom, waarbij gebruik gemaakt wordt van bussen met een maximale inhoud van 60 liter mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
I er maximaal vier personen aanwezig zijn die carbidschieten, waaronder een meerderjarige bewoner van de betreffende woning die ervoor zorgdraagt dat deze voorwaarden worden nageleefd;
II er geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar kan optreden voor mens en milieu;
III er in totaal niet meer dan twee bussen worden gebruikt;
IV er naast de onder I genoemde personen geen publiek aanwezig is anders dan bewoners van de betreffende woning;
V de afstand vanaf de plek waar het carbidschieten plaatsvindt tot gebouwen van derden tenminste 100 meter bedraagt;
VI het vrij schootsveld tenminste 75 meter bedraagt; dit terrein is in eigendom van of wordt gehuurd of gepacht door een bewoner van de betreffende woning en daarin zijn geen openbare pad en/of wegen gelegen;
VII indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang dient het schietterrein goed te worden verlicht.
VIII De onderdelen I en IV zijn niet van toepassing op de door het college aangewezen gebieden of op aanvraag toegewezen locaties buiten de bebouwde kom
Afdeling 6 Lijkbezorging en asverstrooiing
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent terrein.
Artikel 5.6.2 Tijdvak voor begraven e.d.
Het is verboden te begraven of urnen met asbus bij te zetten buiten het tijdvak van 17.00 uur tot 09.00 uur.
Artikel 5.6.3 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats
Het is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins onbetamelijk te gedragen.
Een ieder is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die door of namens de rechthebbende op een begraafplaats gegeven worden met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden of in het belang van de orde en rust op de begraafplaats.
Artikel 5.6.5 Verboden plaatsen
Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid tot incidentele asverstrooiing op verharde delen van de weg. Geen ontheffing wordt verleend van het verbod tot incidentele asverstrooiing op schoolpleinen en kinderspeelplaatsen.
Afdeling 7 Benoemen van openbare ruimte en het nummeren van bouwwerken, gebouwen, complexen, afgebakende terreinen, lig- en standplaatsen
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Verblijfsobject: de kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.
Artikel 5.7.2 Delegatie van beslissingen aan het college
De raad delegeert de beslissingen met betrekking tot naamgeving en vaststelling, genoemd in artikel 5.7.3 aan het college op grond van de algemene delegatiebevoegdheid van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet.
Artikel 5.7.3 Naamgeving en begrenzing van woonplaatsen, wijken, buurten en openbare ruimte.
Artikel 5.7.6 Nummering van verblijfsobjecten, ligplaatsen, standplaatsen en afgebakende terreinen
Artikel 5.7.7 Aanbrengen van namen en nummers
Indien het college het nodig oordeelt dat borden met wijk-of buuraanduiding, borden met namen van openbare ruimte en naamverwijsborden aan een gebouw, muur of andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van de gemeente worden bevestigd, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 5.7.8 Uitvoeringsvoorschriften en handhaving
De uitvoeringsvoorschriften zijn beschreven in het handboek naamgeving en nummering en zijn opgesteld onder verantwoordelijkheid van de algemeen directeur van de dienst die belast is met de uitvoering van de wet. Handhaving van de uitvoeringsvoorschriften is opgedragen aan de algemeen directeur van de dienst die is belast met het beheer en onderhoud van de openbare ruimte.
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1. 4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt, voor zover niet reeds bij of krachten de wet strafbaar gesteld, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6.3 Betreden dan wel binnentreden woning, andere gebouwen en terreinen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening, behoudens hoofdstuk 3, gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
De in artikel 6:2, derde lid, bedoelde ambtenaren, voor zover zij zijn belast met de opsporing van de strafbare feiten, bedoeld in de artikelen 3.3.2.1 zijn bevoegd zonder toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden waar een overtreding van een dergelijk strafbaar feit wordt gepleegd of naar hun redelijk vermoeden wordt gepleegd.
Artikel 6.5 Ovregangsbepalingen
Vergunningen en ontheffingen hoe ook genaamd verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening van kracht.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de wijzigingsverordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening van kracht.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing hoe ook genaamd op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze wijzigingsverordening toegepast.
Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze wijzigingsverordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste zestig dagen voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
Toelichting bij het vernieuwde prostitutiehoofdstuk
Afbakening van dit hoofdstuk van de APV ten opzichte van enkele (algemene) bepalingen uit andere delen van de APV is wenselijk aangezien de genoemde bepalingen betrekking hebben op onderwerpen die waarschijnlijk op termijn in of krachtens de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (hierna: Wrp) in afwijking van de (algemene) bepalingen van de APV geregeld (moeten) worden. Om niet binnen afzienbare termijn opnieuw substantiële materiële wijzigingen aan te hoeven brengen in de betreffende regelgeving – en om de ontvlechting daarvan t.z.t. te vergemakkelijken – is ervoor gekozen vooruitlopend op de verwachte inwerkingtreding van de Wrp deze materie nu veelal in lijn met de Wrp te regelen. Het betreft de volgende onderwerpen: 1.2 (Beslistermijn), 1.3 (Indiening aanvraag), 1.5 (Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing), 1.6 (Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing), 1.7 (Termijnen) en 1.8 (Weigeringsgronden).
In artikel 3.1.2 worden veel voorkomende begrippen gedefinieerd, waarbij op onderdelen wordt aangesloten bij bestaande definities. De huidige APV Ten Boer vermeld ook een aantal definities. Echter moeten enkele van de huidige definities, bij de invoering van het nieuwe prostitutiehoofdstuk, worden aangepast. Daarnaast is het van belang dat er een aantal nieuwe begrippen aan het artikel worden toegevoegd.
Omdat de APV, met het oog op het toezicht, bepaalt dat in advertenties voor seksbedrijven of prostituees bepaalde nummers (vergunningnummer, telefoonnummer) moeten worden vermeld, is ervoor gekozen het begrip ‘advertentie’ ruim te omschrijven. Eer is immers een veelheid aan mogelijkheden om aandacht op de aangeboden dienstverlening te vestigen. Voor alle vormen van reclame met behulp van een medium (kranten, televisie, internet, posters, flyers) geldt het voorschrift. Daarbij moet het gaan om uitingen die wervend van karakter zijn en het oogmerk hebben de klandizie te vergroten. Daarop ziet het bijvoeglijk naamwoord: commerciële.
De dagelijkse leiding in een seksinrichting kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder berusten. Het is van belang ook voor deze persoon, die primair verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken in de seksinrichting, expliciet enkele bepalingen op te nemen in de APV.
Een veel voorkomende vorm van een niet-locatiegebonden prostitutiebedrijf is een escortbedrijf. Een escortbedrijf bemiddelt tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant, of gaat met de klant naar een andere plaats dan de plek waar de bemiddeling plaatsvindt. De bemiddeling kan plaatsvinden vanuit een bedrijfspand, maar onder omstandigheden ook vanaf een privé-adres. De bemiddeling kan in persoon plaatsvinden, maar over het algemeen zal het telefonisch gaan of via een website op internet.
Voor de definitie van exploitant is aansluiting gezocht bij een van de definities van het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1°, van de Drank- en Horecawet. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Onder deze definitie valt ook de vennoot in een personenvennootschap. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant, dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon.
Een seksbedrijf heeft altijd een exploitant. Ook in het geval een prostituee zelfstandig bedrijfsmatige activiteiten opereert is er sprake van een seksbedrijf, meer precies: een prostitutiebedrijf. In dergelijke gevallen dient de prostituee enerzijds aangemerkt te worden als prostituee, maar anderzijds ook als exploitant. De prostituee/exploitant dient daarmee dus ook te voldoen aan alle eisen die aan prostituee worden gesteld én aan de eisen die aan de exploitant worden gesteld. Hieruit volgt o.a. dat de prostituee/exploitant minimaal 21 dient te zijn. Vergunningen worden immers geweigerd als de exploitant de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft (artikel 3.2.4, eerste lid, aanhef en onder d).
In dit hoofdstuk van de APV heeft het begrip ‘klant’ een beperktere betekenis dan in het spraakgebruik: het is hier een afnemer van seksuele diensten. Dus aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) slechts iets drinken, of een vertoning komen bekijken, vallen niet onder dit begrip. Hetzelfde geldt uiteraard voor eventuele andere aanwezigen, zoals de exploitant, de beheerder, het personeel dat in de bedrijfsruimte van het seksbedrijf werkzaam is, toezichthouders en personen die aanwezig zijn vanwege bijvoorbeeld het leveren van goederen of het uitvoeren van reparaties of onderhoud.
In de APV wordt het begrip ‘prostituee’ gebruikt, omdat dit het meest aansluit bij het spraakgebruik en bij de praktijk binnen de prostitutiebranche. Aangezien dit woord, op deze wijze geschreven, taalkundig vrouwelijk is, wordt in voorkomende gevallen gebruik gemaakt van vrouwelijke voornaamwoorden (zij, haar). In alle gevallen waar ‘prostituee’ staat, wordt evenzeer de (mannelijke) prostitué bedoeld. Dit komt in de definitie van de term ‘prostituee’ tot uitdrukking door de sekseneutrale aanduiding: degene die.
De definitie van prostitutie sluit aan bij de formulering in artikel 273f, eerste lid, onder 3 en 5, van het Wetboek van Strafrecht. Het ‘zich beschikbaar stellen’ duidt op een structurele situatie, zodat allerlei incidentele seksuele handelingen met een ander niet onder het begrip ‘prostitutie’ vallen, zelfs niet als ‘de ander’ een tegenprestatie levert. Bij «betaling» zal het veelal gaan om een geldbedrag, maar het is daar niet toe beperkt. De betaling geschiedt door of ten behoeve van ‘de ander’, wat impliceert dat het meewerken aan pornofilms geen prostitutie is in de zin van de APV.
Prostitutiebedrijven zijn er in verschillende varianten. In de eerste plaats vallen hieronder de locatiegebonden bedrijven met één of meerdere seksinrichtingen. Ook een niet-locatiegebonden bedrijf kan een prostitutiebedrijf zijn; veelal gaat het dan om een escortbedrijf, dat bemiddelt tussen prostituees en klanten. Als prostitutie plaatsvindt in woningen, kunnen (delen van) deze locaties – onder omstandigheden – als seksinrichting aangemerkt worden. Een dergelijke (ruimte in een) ‘privéwoning’ is voor het publiek toegankelijk nu klanten toegang wordt verschaft. Is de prostituee op enigerlei wijze werkzaam voor degene die de ruimte beschikbaar stelt, dan is er zonder meer sprake van een prostitutiebedrijf. Er zijn ook prostituees die niet werkzaam zijn voor of bij een door een ander geëxploiteerd prostitutiebedrijf, maar die zelfstandig werken, veelal thuis. Als een prostituee op haar thuisadres werkzaam is en geen andere prostituees in haar woning laat werken, is er in beginsel geen sprake van een prostitutiebedrijf, maar van een aan huis gebonden beroep, en is geen vergunning nodig (wel kunnen uit het bestemmingsplan belemmeringen voortvloeien om dergelijke activiteiten te mogen ondernemen). Als echter de activiteiten van de thuiswerkende prostituee een zakelijke uitstraling hebben, bijvoorbeeld als er zodanig met dat adres wordt geadverteerd dat er een publiekstrekkende werking vanuit gaat, er verlichting of reclame-uitingen aan het pand zichtbaar zijn of er meerdere prostituees op hetzelfde adres werkzaam zijn, dan is er sprake van bedrijfsmatige activiteiten en daarmee van een prostitutiebedrijf waarvoor een vergunning noodzakelijk is.
Het begrip ‘seksbedrijf’ duidt op een activiteit of op activiteiten, en dus niet op de locatie waar de verrichtingen of vertoningen plaatsvinden; daarvoor wordt in de APV de term ‘seksinrichting’ gebruikt. Binnen de omschrijving valt het gelegenheid geven tot het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling (prostitutie), en het gelegenheid geven tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander, zoals ‘peepshows’ en sekstheaters, maar bijvoorbeeld ook het bedrijfsmatig en tegen betaling verzorgen van webcamseks. Daarnaast wordt onder dit begrip ook verstaan het in een seksinrichting tegen betaling aanbieden van erotisch-pornografische vertoningen: de seksbioscopen. Of een activiteit ‘bedrijfsmatig’ wordt verricht, hangt af van een aantal factoren. Is er personeel in dienst, dan is er zonder meer sprake van een bedrijf. Maar een individu zonder personeel kan ook een bedrijf zijn in de zin van de APV, en is dan dus vergunningplichtig. Het oogmerk om (een aanvulling op) een inkomen te genereren, het aantal uren dat aan de activiteit wordt besteed, de wijze van klantenwerving (bijvoorbeeld of er wordt geadverteerd om de werkzaamheden onder de aandacht van publiek te brengen en klanten te trekken) en de organisatiegraad en de omvang van het prostitutieaanbod zijn aspecten om te bepalen of er bedrijfsmatig activiteiten worden verricht. Of er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten zal dus moeten worden vastgesteld aan de hand van de feitelijke situatie.
Het begrip ‘seksbedrijf’ wordt dus gebruikt als verzamelnaam, waarbinnen specifieke vormen zijn te onderscheiden: als gelegenheid wordt geboden tot prostitutie, dan is er sprake van een ‘prostitutiebedrijf’, en als dat geschiedt door bemiddeling tussen prostituees en klanten, dan wordt van een ‘escortbedrijf’ gesproken. Zo is ‘prostitutiebedrijf’ dus een species van ‘seksbedrijf’ en ‘escortbedrijf’ weer een species van ‘prostitutiebedrijf’.
Er is voor gekozen om een aparte definitie op te nemen voor het begrip ‘raamprostitutiebedrijf’ omdat dit onderdeel van de prostitutiesector een bijzondere uiterlijke verschijningsvorm en invloed op de omgeving heeft en er daarom sectorspecifieke regels voor de raamprostitutie in dit hoofdstuk zijn opgenomen.
Met het begrip ‘seksinrichting’ wordt geduid op de voor publiek toegankelijk locatie van een seksbedrijf. Dit kan samen vallen met de locatie waar de exploitant van het seksbedrijf zich heeft gevestigd, maar dat is zeker niet altijd – en bij escortbedrijven per definitie niet – het geval.
Onder ‘besloten ruimte’ worden ook begrepen een vaar- of voertuig. Het bijvoeglijk naamwoord ‘besloten’ duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk is.
Onder werkruimte wordt verstaan een zelfstandig onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht. Eén seksinrichting kan één (of natuurlijk geen) werkruimte hebben, of meerdere. Met ‘zelfstandig’ wordt hier niet bedoeld dat een werkruimte altijd geheel zelfvoorzienend hoeft te zijn; het ziet op de van elkaar te onderscheiden delen van een seksinrichting waarin over het algemeen telkens één prostitutie haar diensten aanbiedt. Een raam (met bijbehorende ‘peeskamer’) zal veelal een afzonderlijke werkruimte zijn; een deel van een seksinrichting dat apart verhuurd wordt zal veelal een afzonderlijke werkruimte zijn.
Er is voor gekozen om seksbedrijven met een vergunningenstelsel te reguleren. Dit houdt in dat het uitoefenen van een seksbedrijf verboden is, tenzij een vergunning is verleend. De keuze voor een vergunningenstelsel sluit aan bij bestaande structuren. Een uitgangspunt is tevens dat legaal aanbod in beginsel illegaal aanbod tegengaat, de zogeheten kanalisatiegedachte. Daarbij wordt aangenomen dat als er een legaal en betrouwbaar aanbod bestaat, er niet langer aanleiding is voor klanten om te kiezen voor een illegaal aanbod met alle daarmee samenhangende onwenselijkheden en onzekerheden.
Met het oog op de rechtszekerheid voor het bedrijfsleven is bepaald dat de beslistermijn voor een vergunning voor een seksbedrijf twaalf weken telt (tweede lid). Deze termijn kan éénmaal met twaalf weken worden verlengd (derde lid).
Het vierde lid is opgenomen omdat na inwerkingtreding van de Dienstenwet, als uitgangspunt geldt dat een vergunning van rechtswege wordt verleend wanneer de termijn, waarbinnen het antwoord op de aanvraag moet volgen, verstreken is (zie ook artikel 13, vierde lid, van de Dienstenrichtlijn). Dit is bedoeld als prikkel voor de overheid om tijdig te beslissen, en zorgt ervoor dat burgers en bedrijven geen nadeel ondervinden van een mogelijk te trage besluitvorming. De verwachting bestaat dat de wettelijke termijnen in dit artikel ruim genoeg zijn om tijdig op een aanvraag om een vergunning te besluiten. Zou dat evenwel niet lukken, dan wordt het belang van een daadwerkelijke afweging bij vergunningen als hier aan de orde geacht zwaarder te wegen dan voornoemd uitgangspunt. Dit is in overeenstemming met de uitzonderingsgrond van artikel 13, vierde lid, van de Dienstenrichtlijn: dwingende redenen van algemeen belang, te weten de bescherming van de openbare orde. Wanneer een vergunning van rechtswege ten onrechte is verleend, kan dit namelijk ernstige, onomkeerbare schade voor derden (de menselijke waardigheid van de prostituee, de veiligheid en gezondheid van minderjarigen en kwetsbare volwassenen) tot gevolg hebben.
Uit het vijfde lid, volgt dat een vergunning voor ten hoogste één seksinrichting kan gelden. Daarmee is het van belang wat onder ‘één seksinrichting’ wordt verstaan. Bij voorbaat een sluitende definitie geven zou in de praktijk tot onwenselijke resultaten kunnen leiden; situaties zullen telkens met gezond verstand bezien worden. Daarbij zal blijk gegeven moeten worden van enige realiteitszin en aangesloten worden bij de normale perceptie. Het te hanteren uitgangspunt is dat er sprake is van één seksinrichting als het een visueel aaneengesloten eenheid betreft (kan meerdere panden betreffen met meerdere werkruimtes (per pand)) met een homogene functie (uitoefening van een seksbedrijf in enigerlei vorm) die tot de beschikking staat van één exploitant. Als er meerdere exploitanten in één pand zijn gevestigd zal ieder deel waarover één van de exploitanten de beschikking heeft als één afzonderlijke seksinrichting worden gekwalificeerd.
In de huidige APV is opgenomen dat een vergunning voor een periode van 4 jaar wordt verleend. Omdat het voor de gemeente Ten Boer niet wenselijk is om op dit gebied een vergunning voor onbepaalde tijd te verlenen, wordt deze bepaling ook aan de nieuwe APV toegevoegd.
Artikel 3.2.2 Concentratie seksinrichtingen
Op grond van dit artikel kan het college delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van seksinrichtingen geen vergunning wordt verleend. Op deze manier kan de gemeente Ten Boer bij voorbaat voorkomen dat in bepaalde gebieden een inrichting wordt gevestigd. Dit kan bijvoorbeeld gewenst zijn om daarop met voldoende intensiteit toezicht te kunnen uitoefenen of om deze inrichtingen te weren uit woonwijken of andere gebieden die vanuit een oogpunt van woon- en leefomgeving ‘gevoelig’ zijn. De aanwijzing van het college betreft een concretiserend besluit van algemene strekking waartegen bezwaar en beroep open staat. Straatprostitutie wordt verboden in artikel 3.3.3.2 en verder.
Het langs deze weg vormgegeven concentratiebeleid moet altijd in samenhang bekeken worden met de relevante bestemmingsplannen, waarin – louter ter behartiging van het belang van een goede ruimtelijke ordening en derhalve noodzakelijk enkel gestoeld op ruimtelijk relevante overwegingen en criteria – voort kan vloeien dat het uitoefenen van (een bepaald type) seksbedrijf (op bepaalde) locaties planologisch niet aanvaardbaar wordt bevonden. We merken op dat de locatie van het uitoefenen van een seksbedrijf reeds gereguleerd wordt via de bestemmingsplannen.
Artikel 3.2.3 0-optie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen
De ledenbrief geeft diverse varianten voor het invoeren van dit artikel. De ‘strengste’ variant bestaat uit het opnemen van een 0-optie voor prostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen.
Ten Boer is een gemeente waar op dit moment geen raamprostitutie voorkomt. Het is voor de gemeente ook niet wenselijk dat dit zich in de toekomst wel zal voordoen. Om deze reden wordt er voor gekozen om de 0-optie voor raamprostitutie in de APV op te nemen. Het eerste lid sluit uit dat er een vergunning kan worden verleend voor een raamprostitutiebedrijf.
Uit het tweede lid volgt, dat er voor slechts één seksinrichting een vergunning kan worden verleend. In de huidige APV is opgenomen dat er slechts voor één prostitutiebedrijf een vergunning zal worden verleend. Hiermee rekening houdend en gezien het feit dat het aantal gevestigde prostitutiebedrijven in de gemeente Ten Boer op dit moment nihil is, wordt er in de nieuwe APV ook opgenomen dat er voor ten hoogste één seksinrichting een vergunning mag worden verleend.
Met dit artikel wordt de wijze van indiening van de aanvraag om een vergunning geregeld, evenals welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegevens worden nodig geacht teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de aanvraag om de vergunning.
Het overleggen van een situatietekening en plattegrond is uiteraard niet nodig als het een vergunning betreft die niet (mede) voor een seksinrichting wordt aangevraagd. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als het gaat om het bedrijfsmatig en tegen betaling verzorgen van webcamseks vanuit een locatie die niet voor publiek toegankelijk is; er is dan wel sprake van een seksbedrijf, maar niet van een seksinrichting.
Omdat in de toekomst naar verwachting steeds vaker bij indiening sprake zal zijn van digitale documenten, wordt geen specifieke schaalaanduiding voorgeschreven. De maatvoering moet uit de situatieschets (onder k) en tekening (onder l) blijken. Als bescheiden worden overgelegd, moet de gekozen schaal zodanig zijn dat de burgemeester er voldoende informatie uit kan halen om tot beoordeling van de aanvraag te komen.
Tot het eisen dat het telefoonnummer dat gebruikt zal worden in advertenties overgelegd moet worden – en in de vergunning zal worden vermeld (zie artikel 3.2.5, eerste lid, aanhef en onder e) – is gekomen met het oog op de toezicht en handhaving. Zo wordt bewerkstelligd dat een bepaald telefoonnummer waarmee geadverteerd wordt altijd te herleiden is tot een bepaald seksbedrijf, een bepaalde exploitant en het adres waar het bedrijf wordt uitgeoefend. Doordat het telefoonnummer bovendien in de vergunning zal worden vermeld wordt voorkomen dat het nummer vaak verandert, dan zou immers telkens op aanvraag de vergunning gewijzigd dienen te worden. In die zin is het een ‘vast’ telefoonnummer; dit kan ook een mobiel nummer zijn.
Als de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd (vierde lid). Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning.
Artikel 3.2.5 Weigeringsgronden
Het eerste lid – in samenhang met het tweede tot en met vierde lid – bevat de gronden op basis waarvan een vergunning in ieder geval wordt geweigerd. Ter zake de in het vijfde lid genoemde gronden bestaat ruimte voor een afweging of een vergunning al dan niet zal worden geweigerd.
Buiten op basis van de in dit artikel genoemde gronden, kan een vergunning bovendien geweigerd worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet.
Artikel 3.2.6 Eisen met betrekking tot vergunning
In dit artikel wordt bepaald welke gegevens in ieder geval in een vergunning worden vermeld. Hiermee wordt getracht het toezicht op en de naleving van de vergunningsvoorwaarden te faciliteren. Doordat het telefoonnummer op de vergunning staat wordt o.a. voorkomen dat dit nummer regelmatig wijzigt, waardoor het telefoonnummer – dat ook in advertenties gebruikt moet worden – niet langer herleidbaar zou zijn tot een bepaald vergund seksbedrijf. Als de exploitant een ander telefoonnummer wil hanteren, dan zal deze immers eerst een aanvraag in moeten dienen om de vergunning te laten wijzigen; aangezien dit tijd en geld (leges) kost valt te verwachten dat dit slechts sporadisch zal gebeuren. In die zin is het een ‘vast’ telefoonnummer; dit kan ook een mobiel nummer zijn.
Hetzelfde doel heeft het tweede lid, dat daarnaast ook van betekenis is voor (mogelijke) klanten van een seksbedrijf: zij kunnen eenvoudig vaststellen of het om een vergund bedrijf gaat.
Artikel 3.2.7 Intrekkingsgronden
Het eerste lid bevat een opsomming van de omstandigheden waaronder een vergunning zonder meer moet worden ingetrokken. Anders dan in het tweede lid is hier dus geen sprake van een discretionaire bevoegdheid van de burgemeester. In de gevallen opgenomen in het tweede lid kan – als het een tijdelijke en beperkte afwijking van de regels betreft – een vergunning ook worden geschorst, om deze desnoods later – als de reden om tot schorsing over te gaan blijft voortbestaan – alsnog in te trekken. Buiten op basis van de in dit het tweede lid genoemde gronden, kan een vergunning bovendien ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet. Omdat schorsing in die gevallen niet voor de hand ligt, is dat hier verder niet geregeld.
Artikel 3.2.8 Melding gewijzigde omstandigheden
Om oog te kunnen houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De vergunninghouder wordt derhalve verplicht dergelijke wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend; daarbij behoeft niet de gehele procedure te worden doorlopen als ware het een aanvraag om een nieuwe vergunning. Afhankelijk van de aard van de wijzigingen kan ook de geldigheidsduur van de vergunning worden aangepast. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, moet dat leiden tot het intrekken van de vergunning (artikel 3.2.6, eerste lid, aanhef en onder c).
Artikel 3.2.9 Verlenging vergunning
De aanvraag om de verlenging van een vergunning wordt behandeld als zijnde een nieuwe aanvraag. Daardoor kunnen de belangrijke vragen die ten tijde van oorspronkelijke beoordeling beantwoord zijn nogmaals bekeken worden in het licht van de nieuwe situatie. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen is het niet nodig om bij de aanvraag om verlenging van een vergunning nogmaals actuele gegevens en bescheiden te overleggen waarover de burgemeester al beschikking heeft. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de gegevens die overeenkomstig artikel 3.2.6, eerste lid op de vergunning vermeld staan. Deze zouden te allen tijde actueel moeten zijn (zie artikel 3.2.8). Ook is het bijvoorbeeld overbodig om plattegronden, situatietekeningen en het bedrijfsplan nogmaals aan te leveren, voor zover deze ongewijzigd zijn.
Om te voorkomen dat exploitanten hun vergunning ‘verliezen’ is het tweede lid opgenomen. Om hierop aanspraak te kunnen maken dient een aanvraag uiteraard tijdig gedaan te worden en ontvankelijk te zijn. Gedurende de periode dat de aanvraag in behandeling is kunnen uiteraard gewoon maatregelen genomen worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als zich feiten voordoen of er redenen zijn om de vergunning in te trekken of te schorsen.
Artikel 3.3.1.1 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang
De algemene sluitingstijden van het eerste lid gelden niet voor seksinrichtingen waarvan bij vergunning is bepaald dat daarvoor afwijkende sluitingstijden gelden. Dergelijke afwijkende sluitingstijden kunnen bij het verlenen van de vergunning daaraan verbonden worden, maar ook lopende de vergunning, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Afwijkende sluitingstijden kunnen zowel ruimer als beperkender zijn. De sluitingstijden zijn echter niet van toepassing op sekswinkels; daarop is het regime van de Winkeltijdenwet van toepassing.
Het tweede lid richt zich niet tot de exploitant en beheerder, maar tot de bezoekers van de seksinrichting. Het begrip ‘bezoeker’ heeft een ruimere betekenis dan het in de APV gehanteerde begrip ‘klant’. Een klant is een afnemer van seksuele diensten; onder bezoekers vallen echter bijvoorbeeld ook de aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) slechts iets drinken, of een vertoning komen bekijken. Hoewel niet iedere bezoeker per definitie een klant is, is iedere klant per definitie wel een bezoeker. Personen die bijvoorbeeld professionele reparatie- of schoonmaakwerkzaamheden uitvoeren, zullen – als zij zich daartoe beperken – uiteraard niet als ‘bezoeker’ aangemerkt worden.
Het derde lid richt zich tot de prostituee en heeft als doel te voorkomen dat seksinrichtingen gebruikt worden om te overnachten.
De verplichting in advertenties het nummer te vermelden van de vergunning die aan een seksbedrijf is verleend, en geen andere nummers, vergemakkelijkt het toezicht. Voor niet-vergunde bedrijven is het niet mogelijk op deze manier te adverteren.
Artikel 3.3.2.1 Leeftijd en verblijfstitel prostituees
De ledenbrief geeft voor het opnemen van deze bepaling twee varianten waar uit gekozen kan worden. In variant 1 – de voorkeursvariant – is enkel de exploitant strafbaar voor het overtreden van de leeftijdseis; via het facultatieve tweede lid kan de prostituee wel strafbaar gesteld worden als zij aan de slag gaat bij een onvergund prostitutiebedrijf. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat, ook als voor deze variant gekozen wordt, de prostituee die de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft in bepaalde gevallen strafbaar is (als zij zelfstandig een prostitutiebedrijf exploiteert, lees als zij zelfstandig bedrijfsmatig actief en dus vergunningplichtig is; zie ook paragraaf 6 van de ledenbrief). Maar dan vanuit haar positie als exploitant van een (onvergund) seksbedrijf. Zij komt immers pas – als exploitant – in aanmerking voor een vergunning als ze minimaal 21 jaar oud is.
In variant 2 – en daarmee in lijn met het wetsvoorstel zoals dat nu nog luidt – zijn zowel de exploitant als de prostituee strafbaar voor het overtreden van de leeftijdseis, ieder gerelateerd aan hun specifieke taak en werkzaamheden. Voorts is – in lijn met het wetsvoorstel zoals dat nu nog luidt – de prostituee strafbaar als zij werkt voor of bij een onvergund prostitutiebedrijf.
Met dit voorschrift wordt o.a. – net als voor de exploitant van een seksbedrijf – een leeftijdseis voor prostituees geïntroduceerd. Hiertoe is besloten vanwege het gegeven dat jonge prostituees met name vatbaar voor en slachtoffer van misstanden als dwang, misbruik en mensenhandel zijn. Bovendien zijn prostituees van 21 jaar en ouder weerbaarder dan zeer jonge prostituees en is de kans groter dat ze over een startkwalificatie beschikking waarmee de eventuele economische druk om te kiezen voor de prostitutie lager is en bovendien een eventuele gewenste uitstap vergemakkelijkt wordt. Het stellen van een leeftijdgrens wordt als passend en noodzakelijk middel beschouwd om deze misstanden te bestrijden. Daarmee is het gemaakte onderscheid objectief gerechtvaardigd door een legitiem doel, bovendien zijn de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk. Hierdoor levert het onderscheid naar leeftijd geen strijd op met het verbod van leeftijdsdiscriminatie.
In het ontwerpbesluit is de eerste variant opgenomen. Het is in de eerste plaats de exploitant die moet voorkomen dat er bij zijn bedrijf prostituees werkzaam zijn die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Zijn die daar toch werkzaam, dan is de exploitant in overtreding. Overigens, zoals eerder opgemerkt, een prostituee die zelfstandig bedrijfsmatige activiteiten opereert valt enerzijds aan te merken als exploitant van een vergunningplichting prostitutiebedrijf en anderzijds als prostituee bij dat bedrijf. Los van de hier gestelde leeftijdseis is dus uitgesloten dat in een dergelijke constructie prostituees legaal aan de slag kunnen; de aanvraag van een exploitant/prostituee die de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft zal immers geweigerd worden (artikel 3.2.4, eerste lid, aanhef en onder d).
Ter versterking van de sociale positie van de prostituee is het van belang dat er in een prostitutiebedrijf maatregelen worden getroffen op het gebied van hygiëne en van de gezondheid, de veiligheid, het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees. Daartoe moet bij het aanvragen van een vergunning de exploitant een bedrijfsplan overleggen, zodat vooraf kan worden beoordeeld of de exploitant voor deze punten voldoende oog heeft, en zorg draagt voor goede arbeidsomstandigheden. Deze verplichting geldt voor alle prostitutiebedrijven, dus ook voor escortbedrijven. Uiteraard volgt uit de aard van de werkzaamheden dat een bedrijfsplan van een escortbureau – op bepaalde punten – een andere uitwerking vereist dan een bedrijfsplan van een prostitutiebedrijf met een andere aard.
In het tweede lid, aanhef en onder a, is opgenomen dat de exploitant maatregelen treft om er voor te zorgen dat de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden. Het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid heeft in september 2013 de Hygiënerichtlijn voor Seksbedrijven (voorheen Hygiënerichtlijnen voor Seksinrichtingen) gepubliceerd. Deze richtlijn is geschreven voor exploitanten en eigenaren van seksbedrijven en wordt uitgegeven door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu . De branche zelf, vertegenwoordigd door de Vereniging Exploitanten Relaxbedrijven en de Vereniging Legale Escortbedrijven , heeft aan het opstellen en bijwerken van deze richtlijn bijgedragen. In de richtlijn zijn zogenaamde hygiënenormen, dit zijn de minimale eisen aan een goed hygiënebeleid, opgenomen. Een exploitant van een seksbedrijf zal om te voldoen aan de maatstaven voor een goede hygiëne zich ten minste aan deze normen moeten houden.
Belangrijk doel van goede hygiëne in seksbedrijven is het voorkomen van (seksueel overdraagbare) ziektes. Dat is zowel voor de prostituees als de klanten van belang. Een goede hygiëne zorgt echter ook voor een veilige en prettige werkomgeving. Van de exploitant mag worden verwacht dat hij in het bedrijfsplan daarnaast inzichtelijk maakt hoe hij verder zorgt draagt voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees. Dit is opgenomen in onderdeel in het tweede lid, aanhef en onder a en b. De veiligheid en gezondheid van een prostituee worden ook gediend met aparte garanties voor de kwaliteit van de werkomstandigheden in de werkruimten. Een prostituee moet daar altijd gebruik kunnen maken van een alarm waarmee zij hulp van derden kan inroepen als er wat misgaat. De luchtventilatie die in het kader van de algemene luchtkwaliteit en hygiëne afdoende is, brengt nog niet met zich mee dat de prostituee niet in te koude of te warme werkruimte haar diensten moet verrichten. In het tweede lid, aanhef en onder d, wordt zodoende geëist dat de exploitant aangeeft welke maatregelen hij hiervoor treft.
De normen die worden geformuleerd over het gebruik van condooms en de mogelijkheid om je als prostituee te laten controleren op seksueel overdraagbare aandoeningen waarborgen de gezondheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituee. Deze normen zijn opgenomen in het tweede lid, aanhef en onder c en e. De prostituee mag niet verplicht worden zich geneeskundig te laten onderzoeken en heeft recht op een vrije artsenkeuze (tweede lid, aanhef en onder f). Bovendien moet de exploitant prostituees in de gelegenheid stellen zich regelmatig te laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen. Het moet niet zo zijn dat een prostituee vanwege de openingstijden van de seksinrichting waar zij werkzaam is, geen tijd heeft om zich bijvoorbeeld voor een SOA-onderzoek bij de GGD te melden. De exploitant dient er zorg voor te dragen dat onder de in het prostitutiebedrijf werkzame prostituees voldoende informatie- en voorlichtingsmateriaal in verschillende talen wordt verspreid over de aan prostitutie verbonden gezondheidsrisico’s en over de aanwezigheid en bereikbaarheid van instellingen op het gebied van de gezondheidszorg en hulpverlening. De exploitant is daarnaast verplicht informatie over mogelijke uitstapprogramma’s aan de voor hem werkzame prostituees te verstrekken.
Een belangrijk aspect van het zelfbeschikkingsrecht is dat gewaarborgd is dat de prostituee vrij is te bepalen aan welke klanten zij seksuele diensten verleent en welke diensten zij al dan niet wil verlenen. Dit is ook bij de escort bijzonder van belang. Hoewel in een arbeidsrelatie geldt dat een werknemer opdrachten van de werkgever met betrekking tot de overeengekomen arbeid in beginsel moet opvolgen, dient het grondwettelijk gewaarborgde recht op lichamelijke integriteit daarboven altijd voorrang te krijgen. Een exploitant dient inzichtelijk te maken hoe in zijn bedrijf met dergelijke zaken wordt omgegaan (tweede lid, aanhef en onder h).
Vanwege de aard van de dienstverlening en de branche dient de exploitant er in ieder geval zorg voor te dragen dat degene die als beheerder werkzaam is, kan omgaan met agressieve klanten (tweede lid, aanhef en onder j).
Het doel van hoofdstuk 3 is onder meer onvrijwillige prostitutie te bestrijden. Als een prostituee nauwelijks zelfredzaam is, geen Nederlands of Engels spreekt of bijvoorbeeld niet makkelijk geld kan wisselen, omdat ze niet kan rekenen, is moeilijk voor te stellen dat zij vrijwillig voor de prostitutie heeft gekozen. De exploitant kan zich met eenvoudige middelen hiervan een beeld vormen. In het bedrijfsplan moet worden vastgelegd welke vereisten de exploitant minimaal stelt aan de zelfredzaamheid van de bij hem werkzame prostituees en hoe hij dit controleert (tweede lid, aanhef en onder k). In dat kader is het ook onderdeel van een deugdelijke bedrijfsvoering om als exploitant periodiek een gesprek te voeren en daarbij vooral te letten op signalen van uitbuiting of onvrijwilligheid. Prostituees moeten in dat kader ook steeds over hun rechten geïnformeerd worden. Het is aan de exploitant om ook informatie van hulpverlenende instanties beschikbaar te stellen (tweede lid, aanhef en onder m). Ook informatie over de mogelijkheden om met het werk als prostituee te stoppen moet door de exploitant beschikbaar worden gesteld (tweede lid, aanhef en onder n).
Het bedrijfsplan dient bij de aanvraag om een vergunning overgelegd te worden, zodat het op dat moment getoetst kan worden (derde lid). Als een exploitant nadien een wijziging wenst door te voeren in zijn bedrijfsplan, dan dient hij deze ter goedkeuring voor te leggen aan de burgemeester (vierde lid).
Artikel 3.3.2.3 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf
Onder meer vanwege de kwetsbaarheid van prostituees is het gewenst dat de exploitant van een prostitutiebedrijf gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend aanwezig is om effectief toezicht te kunnen garanderen op al hetgeen zich voordoet in de uitoefening van zijn bedrijf en – voor zover die er zijn – in de seksinrichtingen waarvoor hem mede vergunning is verleend. Aangezien een dergelijke eis, i.i.g. in gevallen dat er sprake is van meerdere seksinrichtingen, niet na te leven is voor één persoon, kan het ook om de beheerder gaan: deze heeft immers grotendeels dezelfde verantwoordelijkheden als de exploitant en kan daar op aangesproken worden.
In het tweede lid zijn voorts enkele verdere zorgplichten van de exploitant geformuleerd, onder andere met betrekking tot de te voeren bedrijfsadministratie. Daarnaast, onder e, is opgenomen de verplichting om ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting onverwijld bij de politie te melden. Richtinggevend hierbij is de Aanwijzing mensenhandel van het Openbaar Ministerie (Stcrt. 2013, 16816) en http://www.wegwijzermensenhandel.nl/. De meldplicht ziet uiteraard ook op de situatie dat een prostituee zich schuldig maakt aan mensenhandel of aan andere vormen van dwang en uitbuiting.
Wat er onder het voeren van een ‘deugdelijke administratie’ wordt verstaan (tweede lid, aanhef en onder b) kan eventueel in een (wetsinterpreterende) beleidsregel worden uitgewerkt (zie ook paragraaf 6). Uit de ervaringen van de gemeente Amsterdam blijkt dat het meerwaarde heeft om hierbij in overleg te treden met de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie (opdat er geen overlappende eisen worden gesteld en men niet in elkaars vaarwater gaat zitten). Als het ‘harde’ voorschriften betreft, dan heeft het de voorkeur om deze aan de opsomming onder b toe te voegen.
Artikel 3.3.3.1 Raamprostitutie
Dit artikel richt zich, in tegenstelling tot de meeste artikelen, rechtstreeks tot de prostituee. Het is de prostituee verboden die handelingen te verrichten die gewoonlijk worden geassocieerd met raamprostitutie. Dit om de daarmee samenhangende overlast en uitstraling op de omgeving aan te kunnen pakken. De gemeente Ten Boer is een gemeente waar op het moment geen raamprostitutie voorkomt. Door deze bepaling op te nemen in de APV, zal dit ook in de toekomst niet mogelijk zijn.
Artikel 3.3.3.2 Straatprostitutie
Dit artikel richt zich, in tegenstelling tot de meeste artikelen, rechtstreeks tot de prostituee en eventueel anderen die klanten werven voor een prostituee. Het is namelijk eenieder verboden op of aan de weg of in een vanaf de weg zichtbare plaats klanten te werven. Uiteraard geldt dat laatste niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend. Het is verder ook verboden op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.
Artikel 3.3.3.3 Handhaving straatprostitutie
Het artikel heeft betrekking op straatprostitutie buiten de daartoe aangewezen gebieden en tijden en geeft – ter handhaving van het verbod daarop – politieambtenaren en toezichthouders de bevoegdheid een bevel tot onmiddellijke verwijdering te geven.
Overtreding van bevel tot onmiddellijke verwijdering of een gebiedsontzegging is een overtreding van een ambtelijk bevel (artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht). Gevolg is dat de overtreder kan worden geconfronteerd met een gevangenisstraf tot drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 3.4.1 Verbodsbepalingen klanten
Dit artikel richt zich niet tot exploitanten of prostituees, maar tot hun (potentiële) klanten en is daarmee complementair aan enkele andere bepalingen van dit hoofdstuk. Kort gezegd is het enerzijds verboden om gebruik te maken van de diensten van een prostituee die werkzaam is in het illegale circuit, anderzijds verbieden enkele artikelen de prostituee om diensten (op een bepaalde wijze of op bepaalde plekken) aan te bieden, terwijl dit artikel de klant verbiedt om in te gaan op een aanbod. Dit betekent dat handhavend kan worden opgetreden tegen zowel de prostituee als tegen de klant.
Het in het eerste lid opgenomen verbod kan enkel aan de klant worden tegengeworpen voor zover hem enig verwijt kan worden gemaakt, bijvoorbeeld als de seksuele handelingen (zullen) plaatsvinden in een seksinrichting waarin de daarvoor mede verleende vergunning of een afschrift daarvan niet zichtbaar aanwezig is (zie in dit verband artikel 3.2.6, tweede lid) of als uit de wijze van adverteren kennelijk blijkt dat het een om een onvergund prostitutiebedrijf gaat.
Artikel 3.4.2 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Dit voorschrift schept een verbod dat slechts in effect kracht heeft ten aanzien van nader door de burgemeester te bepalen rechthebbenden en voor zover de burgemeester aan die rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt. Het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, voor zover die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet valt niet binnen de reikwijdte van het verbod.
Hoewel denkbaar is dat dit voorschrift in de praktijk vooral zal worden toegepast ten aanzien van sekswinkels, richt zij zich op het tentoonstellen en dergelijke als zodanig; het kan dus ook gaan om erotisch-pornografische foto’s of afbeeldingen aangebracht aan sekstheaters, bedoeld om de aandacht van het publiek te vestigen op de voorstellingen.
Toelichting naar aanleiding van de technische wijzigingen
Artikel 1.2 Beslissingstermijn
In het tweede lid staat ‘verdagen’, dit wordt veranderd in ‘verlengen’. Zodoende wordt de APV makkelijker leesbaar en toegankelijker voor de burger.
Artikel 1.3 Indiening aanvraag
Het vierde lid hoort niet in dit artikel en wordt daarom geschrapt. Het lid staat in artikel 1.2 van de APV.
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
De benaming van de minister is verouderd. Deze wordt aangepast.
Artikel 2.3.3.2 Kansspelautomaten
De verwijzing in het eerste lid is onvolledig, deze wordt verduidelijkt. In het tweede lid wordt verwezen naar een verkeerd artikel, deze wordt aangepast.
Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik
Het eerste lid is aangepast. Met de wijziging van de Drank- en Horecawet is het voor jongeren onder de 18 verboden om alcohol bij zich te hebben en te nuttigen. Om te voorkomen dat een ‘dubbel’ verbod ontstaat, waardoor deze bepaling mogelijk zelfs onverbindend zou kunnen blijken, moet het artikel zodanig worden gewijzigd, dat het verbod in de APV slechts geldt voor mensen boven de 18.
Artikel 2.4.17 Loslopende honden
Er wordt een nieuw onderdeel c opgenomen in het eerste lid. Dit maakt het mogelijk om ook buiten de bebouwde kom plaatsen aan te wijzen waar honden moeten worden aangelijnd. Deze wijziging maakt ook een kleine aanpassing van het derde lid nodig, waarin een uitzondering wordt gemaakt op het verbod voor hulphonden en hulphonden in opleiding. Deze uitzondering was er al voor het verbod van het eerste lid, aanhef en onder b, en het ligt voor de hand om dezelfde uitzondering te laten gelden voor het toegevoegde onderdeel c.
Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden
Omdat een dergelijk besluit een sterk openbare orde-karakter heeft en daarbij vaak een snel handelen naar aanleiding van een incident vraagt, is bij de aanpassing van 2015 besloten om deze bevoegdheid bij de burgemeester te beleggen (was voorheen het college).
Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Naar aanleiding van de introductie van het Digitaal Opkopers Register (DOR) zal dit artikel moeten worden aangepast. Momenteel verschilt de bewaarplicht in gemeenten tussen de drie en veertien dagen. Vanuit het CCV wordt aangeraden een bewaarplicht van minimaal vijf werkdagen op te nemen in de APV. Op deze manier wordt voorkomen dat een gestolen goed al aangeboden wordt, terwijl deze nog niet als gestolen is opgegeven.
Artikel 4.1.1 Begripsomschrijving
De verwijzing in artikel 4.1.1, sub a, is verouderd en moet worden aangepast.
Artikel 4.7 Begripsomschrijving
Er ontbreekt een duidelijke omschrijving van het begrip ‘kampeermiddel’. Er wordt in artikel 4.7.1 wel verwezen naar de omschrijving van het begrip. De definitie is overgenomen uit de beleidsregel kamperen buiten kampeerterrein van de gemeente Epe.
Artikel 4.7.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het eerste lid, sub c verwees naar een niet bestaand artikel. Artikel 4.7 is toegevoegd en de verwijzing in dit artikel is gewijzigd.
Artikel 5.7.1 Begripsomschrijving
De verwijzing onder d is verouderd. Er wordt verwezen naar ‘de minister van VROM’, dit wordt gewijzigd in ‘de minister van Infrastructuur en Milieu’. Tevens wordt er verwezen naar de ‘de Koninklijke TPG Post B.V.’, dit bedrijf is tegenwoordig ‘de Koninklijke PostNL B.V.’.
Artikel 5.7.2 Delegatie van beslissingen aan het college
Er wordt verwezen naar een verkeerd artikel. Deze verwijzing is gewijzigd.
Artikel 5.7.7 aanbrengen van namen en nummers
In het eerste lid wordt verwezen naar een verkeerd artikel. Deze verwijzing is gewijzigd.
Artikel 6.1 regelt dat het niet-naleven van de genoemde voorschriften of beperkingen die aan een vergunning of een ontheffing zijn verbonden een strafbaar feit oplevert. Het artikel is opnieuw vastgesteld, waarbij de opsomming in lijn is gebracht met het nieuwe hoofdstuk 3.
Verder is van deze wijziging gebruik gemaakt om een tweede lid toe te voegen. Overtredingen van bepalingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zoals handelingen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning) zijn in de Wet economische delicten (Wed) aangeduid als economische delicten. Dat heeft gevolgen voor de strafmaat, die onder de Wed anders is dan onder de APV. Om dat onderscheid duidelijk te maken is het derde lid toegevoegd.
In artikel 6.2 wordt thans van de aanwijzing van degenen die belast zijn met het toezicht op de naleving van hoofdstuk 3 en daarmee – indirect, via artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering – van degenen die als buitengewoon opsporingsambtenaar belast kunnen worden met de opsporing van de in dat hoofdstuk bedoelde strafbare feiten, afgebakend de aanwijzing van degenen die met die taken belast zijn ten aanzien van de rest van de APV. Dit wordt wenselijk geacht aangezien de aanwijzing – waar het hoofdstuk 3 betreft – waarschijnlijk op termijn krachtens de Wrp – via een aanwijzingsbesluit van de burgemeester – vormgegeven zal worden. Op deze wijze is het onderscheid van begin af aan duidelijk – en de ontvlechting daarvan t.z.t. eenvoudiger te bewerkstelligen – iets dat met name wenselijk is i.v.m. met eveneens expliciet separaat geregelde bevoegdheid tot het binnentreden van woningen (artikel 6.3, tweede en derde lid).
Het is soms noodzakelijk dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de APV bepaalde plaatsen kunnen betreden. In artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht is deze bevoegdheid aan toezichthouders toegekend voor alle plaatsen, met uitzondering van het binnen treden van woningen zonder toestemming van de bewoners. De woning geniet extra bescherming op basis van artikel 12 van de Grondwet, dat het zogenaamde ‘huisrecht’ regelt. Het betreden van de woning zonder toestemming van de bewoner is daarom met veel waarborgen omkleed. Op het betreden van een woning met toestemming van de bewoner zijn deze waarborgen niet van toepassing, al gelden daar wel de, zij het wat beperktere, vormvoorschriften van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi).
De bevoegdheid voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner kent drie elementen:
Wettelijke grondslag bevoegdheid
Zowel het verlenen van de bevoegdheid tot het binnentreden als het aanwijzen van de personen die mogen binnentreden dient bij of krachtens de wet te gebeuren. Artikel 149a van de Gemeentewet geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij verordening personen aan te wijzen die woningen mogen binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Het moet dan gaan om personen die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van de overtreding van bij verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. In dit artikel wordt gebruikgemaakt van deze bevoegdheid.
Voor enkele bepalingen in de APV wordt de bevoegdheid om een woning zonder toestemming van de bewoner te betreden rechtstreeks ontleend aan een bijzondere wet. Het betreft artikel 2:67 en 2:68 en de op artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht gebaseerde gemeentelijke helingvoorschriften. Artikel 552 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de in artikel 141 bedoelde opsporingsambtenaren en de ambtenaren die krachtens artikel 142 zijn belast met de opsporing van de bij de artikelen 437, 437bis of 437ter van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feiten, toegang hebben tot elke plaats hebben waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat zij wordt gebruikt door een handelaar als bedoeld in laatstgenoemde artikelen. Artikel 90bis van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
In de Awbi zijn de vormvoorschriften opgenomen die een persoon die een woning wil betreden in acht moet nemen. Hij dient:
De in artikel 1 opgenomen voorschriften gelden voor iedere binnentreding, dus ook indien dit gebeurt met toestemming van de bewoner. De artikelen 2 tot en met 11 van de Awbi gelden alleen als zonder toestemming van de bewoner wordt binnengetreden.
Degene die binnentreedt, dient te beschikken over een machtiging. In deze machtiging is aangegeven in welke woning binnengetreden kan worden. De Awbi gaat daarbij in beginsel uit van een machtiging voor één woning. Zo nodig kunnen in de machtiging echter maximaal drie andere afzonderlijk te noemen woningen worden opgenomen (zie de Regeling vaststelling model machtiging tot binnentreden (http://wetten.overheid.nl/BWBR0018484), voor een model voor de machtiging).
In artikel 3 van de Awbi wordt aangegeven wie een machtiging tot binnentreden kunnen afgeven: de procureur-generaal bij het gerechtshof, de officier van justitie en de hulpofficier van justitie hebben een algemene bevoegdheid hiertoe gekregen. Hiernaast kan ook de burgemeester bevoegd zijn machtigingen te verlenen. Dit is het geval indien het binnentreden in de woning in een ander doel is gelegen dan in het kader van strafvordering (bijvoorbeeld bij woningontruimingen). De bevoegdheid machtigingen om binnen te treden af te geven, kan niet worden gemandateerd.
In artikel 5:27 van de Algemene wet bestuursrecht is voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner bij de uitoefening van bestuursdwang een andere regeling opgenomen. De bevoegdheid tot het afgeven van de machtiging is daar, naast de in de Awbi genoemde functionarissen, bij hetzelfde bestuursorgaan gelegd dat de bestuursdwang toepast. Dit betekent dat een college dat bestuursdwang wil uitoefenen, ook de eventueel benodigde machtiging moet afgeven.
Artikel 2, derde lid, van de Awbi voorziet in de bevoegdheid om in uitzonderlijke omstandigheden zonder machtiging en zonder toestemming de woning binnen te treden. Dit is het geval in situaties waarbij ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen dreigt, zoals bij de ontdekking op heterdaad van een geweldsdelict in een woning of de aanwezigheid in een woning van een bewapend persoon die van zijn wapen gebruik zou kunnen maken. Men kan ook denken aan gevallen waarin de belangen van de bewoner ernstig worden aangetast, zoals bij de ontdekking op heterdaad van een inbraak in de woning. Als de opsporingsambtenaar de bewoner, bijvoorbeeld als gevolg van diens afwezigheid, niet om toestemming tot binnentreden kan vragen, is hij bevoegd om ter bescherming van diens belangen zonder machtiging binnen te treden. Onder deze omstandigheden bestaat er dus steeds de noodzaak om terstond op te treden en is binnentreden zonder toestemming én zonder machtiging gerechtvaardigd.
Op het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner, blijft ook bij spoedeisende gevallen de Awbi zo veel mogelijk van toepassing. Het spoedeisende karakter van de situatie is derhalve voornamelijk van invloed op het hebben van een machtiging. Dat betekent dat deze bevoegdheid slechts kan worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens de wet bevoegd zijn verklaard zonder toestemming van de bewoner binnen te treden.
Van binnentreden zonder toestemming van de bewoner dient na afloop een verslag opgemaakt te worden (artikel 10 van de Awbi, zie de circulaire van het Ministerie van Justitie van 15 augustus 1994, 452425/294 voor een voorbeeldverslag).
In artikel 6.3 is de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen van degenen die belast zijn met het toezicht op de naleving van hoofdstuk 3 en degenen die belast zijn met de opsporing van de in dat hoofdstuk bedoelde strafbare feiten, afgebakend van de bevoegdheden van degenen die met die taken belast zijn ten aanzien van de rest van de APV. Dit wordt wenselijk geacht aangezien die taken – waar het hoofdstuk 3 betreft – waarschijnlijk op termijn op grond van de Wrp – deels in afwijking van de algemene regeling van de APV – gereguleerd zullen worden. Om niet binnen afzienbare termijn hierin opnieuw substantiële materiële wijzigingen aan te hoeven brengen – en om de ontvlechting daarvan t.z.t. te vergemakkelijken – is ervoor gekozen vooruitlopend op de verwachte inwerkingtreding van de Wrp dit expliciet separaat en voor zover mogelijk in lijn met de Wrp te regelen.
Door het wijzigen van de APV moet deze bepaling ook worden gewijzigd.