Besluit van de raad d.d. 17 december 2015 tot vaststelling van de
Verordening onroerende-zaakbelastingen 2016.
De raad van de gemeente Laarbeek;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 november 2015;
gelet op de artikelen 216 en 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
b e s l u i t :
vast te stellen de navolgende Verordening op de heffing en de invordering
van onroerende-zaakbelastingen 2016.
Artikel 1 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden ter zake van binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die - naar de omstandigheden
beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende
zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of een
persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in
gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat
deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik
heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op
degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter
beschikking is gesteld.
- 3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het
begin van het kalenderjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat,
tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van
de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die
op grond van
hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor
die onroerende
zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende
zaak die dienen
tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde
voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
- 2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld
op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt
de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20,
tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking van artikel 3 wordt bij het bepalen van de maatstaf van
heffing buiten aanmerking gelaten de waarde van:
- a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt
voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de
ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek
of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat
uit de in onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten
van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van
delen van zodanig onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de
voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252) aangewezen
landgoed, dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel
b, van die wet bedoelde voorwaarden, met uitzondering van de
daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder begrepen duinen, heidevelden,
zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen
met volledige rechtsbevoegdheid, welke zich uitsluitend of
nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel
stellen, worden beheerd;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per
rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd
door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige
werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering
van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die
werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als
gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
- j.
onroerende zaken, die in hoofdzaak worden gebruikt voor de
publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van onroerende
zaken die worden gebruikt voor het geven van onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder worden begrepen alle zodanige
gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn
geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten
dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente,
zoals lichtmasten, verkeersinstallatie, standbeelden,
monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in
beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen
als woning.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid
bedoelde onroerende zaken geldt niet voor de eigenarenbelasting voor
zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht.
Artikel 5 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,133243 %
- b.
- 1.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,109147 %
- 2.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,164528
%
- 2.
Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden
afgerond op hele euro's.
- 3.
Belastingaanslagen van minder dan € 10,00 worden niet opgelegd.
- 4.
Voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid wordt het totaal
van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen
onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één
belastingaanslag.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden geheven bij wege van aanslag.
Artikel 7 Termijn van betaling
- 1.
De aanslagen die worden opgelegd in het kalenderjaar waarop zij
betrekking hebben, moeten worden betaald in twee gelijke termijnen,
waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op
de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en
de volgende termijn een maand later.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, zolang de
verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso
kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald
in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van
het aanslagbiljet nog maanden in het kalenderjaar waarin de
aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het
aantal termijnen ten minste drie en ten hoogste tien bedraagt.
De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet
en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
- 3.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten andere aanslagen dan die genoemd in het eerste lid, worden
betaald uiterlijk drie maanden na de dagtekening van het
aanslagbiljet.
- 4.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en invordering van de
onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 9 Kwijtschelding
Van de belasting als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b wordt geen
kwijtschelding als bedoeld in artikel 255 van de Gemeentewet verleend. Van
de belasting als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder a. wordt slechts
kwijtschelding verleend aan natuurlijke personen.
Artikel 10 Inwerkingtreding
- 1.
De Verordening onroerende-zaakbelastingen 2015, vastgesteld bij besluit
van de raad van de gemeente Laarbeek van 11 december 2014, wordt
ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang
van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de
belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die
van bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van heffing is 1 januari 2016.
Artikel 11 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening
onroerende-zaakbelastingen 2016'.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente
Laarbeek van 17 december 2015.
De griffier, De voorzitter,
M.L.M. van Heijnsbergen. F.H.G.M. Ronnes.
Besluit Verordening onroerende-zaakbelastingen 2016