Organisatie | Kapelle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN RIOOLHEFFING 2016 |
Citeertitel | Verordening rioolheffing 2016 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Artikel 228 a Gemeentwet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | 01-01-2017 | Onbekend | 22-12-2015 Scheldepost, 30 december 2015 | 2015/68a |
Artikel 2. Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten
die voor de gemeente verbonden zijn aan:
1.de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede
de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
2.de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde
hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 4. Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als
afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5. Maatstaf van heffing
1.De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid wordt voor niet-woningen geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel waarbij geldt dat:
waardering onroerende zaken is vastgesteld, de heffingsmaatstaf van dat perceel wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
2.De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid wordt voor woningen geheven naar de
samenstelling van het huishouden, met een onderscheid naar éénpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens, waarbij geldt dat de gegevens uit de gemeentelijke Basisadministratie (GBA) aan het begin van het kalenderjaar of aan het begin van de
belastingplicht leidend zijn tenzij anders blijkt.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor niet-woningen, die bestaan uit een woninggedeelte en een nietwoninggedeelte, in geval er vanuit het niet-woninggedeelte geen water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, geheven als ware het een woning als bedoeld in het tweede lid.
genoemde perceel staan ingeschreven voor woningen is het onder artikel 6 lid 1 genoemde tarief van toepassing.
Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
1.De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de
aanvang van de belastingplicht.
2.Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting
verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
3.Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat op schriftelijke
aanvraag aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar
verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
4.Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de
gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt en daarvoor ook belastingplichtig is.
Artikel 10. Termijnen van betaling
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand, volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
In afwijking van het eerste lid geldt, in het geval het totaalbedrag van de op éénaanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat hetbedrag daarvan, meer is dan € 50,00 doch minder dan € 10.000,00 en zolang deverschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening nog maanden in het kalenderjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande, dat het aantal termijnen tenminste vier en ten hoogste negen bedraagt. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
3.De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 11. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de