Organisatie | Velsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels boeteoplegging Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Velsen, eerste wijziging |
Citeertitel | Beleidsregels boeteoplegging Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Velsen, eerste wijziging |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | 22-07-2016 | Onbekend | 15-12-2015 Elektronisch gemeenteblad, 17 december 2015 | B15.0456 |
Artikel 2. Waarschuwing in plaats van boete
Als er sprake is van schending van de inlichtingenplicht, zonder dat er teveel bijstand of uitkering is betaald, geeft het college een schriftelijke waarschuwing.
Artikel 5. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze beleidsregels treden in werking op de dag volgend op de bekendmaking en worden geciteerd als Beleidsregels boeteoplegging Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Velsen, eerste wijziging.
De Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving (Stbl. 2012, 462) verplicht het college vanaf 1 januari 2013 tot het opleggen van een bestuurlijke boete ter hoogte van het benadelingsbedrag bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht. De wet bepaalt in art. 18a Participatiewet, respectievelijk artikel 20a IOAW en IOAZ de reikwijdte van deze verplichting. In deze beleidsregels is vastgelegd op welke wijze het college deze verplichting vormgeeft en op welke wijze het college invulling geeft aan de (beperkte) beleidsruimte die de wet geeft. Deze beleidsregels vervangen de Beleidsregels boeteoplegging Participatiewet, IOAW en IOAW 2015 gemeente Velsen.
Artikel 2. Waarschuwing in plaats van boete
Het gaat hier om de zgn. nulfraude. Volgens artikel 18a, lid 4 Participatiewet en artikel 20a lid 4 IOAW en IOAZ kan het college dan volstaan met een waarschuwing als de belanghebbende in de afgelopen twee jaar niet eerder een waarschuwing heeft gehad. Dat geldt ook als een Rechtmatigheidsonderzoeksformulier (ROF) niet binnen de gestelde termijn wordt ingeleverd. Voor het bepalen van de termijn van twee jaar wordt gerekend vanaf de startdatum van de boetewaardige gedraging.
Artikel 3. Afstemming van de boete
De CRvB (Centrale Raad van Beroep) is van mening dat het opleggen van een boete van 100% van het benadelingsbedrag alleen te rechtvaardigen is als opzet kan worden aangetoond. De hoogte van de boete wordt op grond van artikel 5:46 Awb dus altijd afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin.
De CRvB heeft in zijn uitspraak van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) bepaald dat bij de afstemming van de boete de volgende uitgangspunten gelden:
Factoren die volgens de CRvB invloed kunnen hebben op de hoogte van de boete zijn onder andere:
Als er geensprake is van opzet, grove schuld of verminderde verwijtbaarheid, dan is sprake van normale gemiddelde verwijtbaarheid. Daarbij hoort een boete van maximaal 50% van het benadelingsbedrag. Hier valt ook de ‘kennelijke vergissing’ onder.
Een voorbeeld zien we in een uitspraak van de CRvB van 11 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4214). Daar had aanvrager de vraag of zij inkomsten of uitkering ontving met ‘nee’ ingevuld, terwijl ze een nabestaandenpensioen ontving. De Centrale Raad stelt dat zij weliswaar misschien geen oogmerk had om fraude te plegen, maar dat het enkele feit dat zij een duidelijk geformuleerde vraag foutief heeft beantwoord voldoende is om normale gemiddelde verwijtbaarheid aan te nemen. Het was aan haar om bij twijfel navraag te doen over de bedoeling van de vraag.
Het RCF Kenniscentrum Handhaving omschrijft grove schuld als een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid die mede grove onachtzaamheid omvat, leidend tot het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.
Een boete van 100% van het benadelingbedrag wordt slechts opgelegd als er sprake is van opzet. Als een boete van 100% wordt opgelegd, mag niet worden afgerond op € 10,- naar boven, gezien het feit dat de Participatiewet stelt dat de boete wordt vastgesteld op maximaal de hoogte van het benadelingsbedrag.
Willens en wetens onjuiste of onvolledige informatie verstrekken | Uit het dossier blijken geen feitelijke omstandigheden waardoor opzet en grove schuld wordt vermoed | |
De criteria van artikel 2a Boetebesluit zijn:
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid schrijft in zijn brief van 16 december 2014 dat hij in het Boetebesluit twee veelgebruikte categorieën wil toevoegen aan die criteria:
Bij de “gedeelde verwijtbaarheid” kunnen ook eventuele fouten in de bedrijfsvoering zelf meegewogen worden (bijvoorbeeld het laten voortduren van een incorrecte situatie, terwijl de uitvoering van het bestaan hiervan wist). De kwaliteit van de bedrijfsvoering van de gemeente en de informatieplicht van de uitkeringsgerechtigden aan de gemeente zijn communicerende vaten. Bij kwaliteit van de bedrijfsvoering gaat het vooral om de kwaliteit van voorlichting aan bestaande en potentiële uitkeringsgerechtigden en de wijze waarop de verstrekte inlichtingen adequaat worden verwerkt. Maar, zoals uit de jurisprudentie blijkt, toetst de rechter ook de wijze van controle door de gemeente. Hierbij kun je denken aan voortvarendheid en oplettendheid van de behandelende medewerker en het informeren van klanten van nieuwe dan wel gewijzigde controlevoorschriften en interne handelswijzen. Kortom, de rechter toetst integraal de kwaliteit van het handhavingsbeleid als deelelement van de verminderende mate van verwijtbaarheid.
In de praktijk blijkt dat miscommunicatie tussen de uitkeringsgerechtigde en de klantmanager vaak een grondslag vormt om de boete te matigen.
Het college beoordeelt of een op te leggen boete ongewenste effecten heeft. Als dat zo is, wordt de hoogte van de boete aangepast of wordt er van boeteoplegging afgezien (artikel 18a, vierde lid, van de wet). Dit wordt aan de hand van de individuele omstandigheden beoordeeld. In dat geval telt het besluit wel mee bij de vraag of er sprake is van recidive. Van een besluit tot afzien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen wordt aan de belanghebbende schriftelijk mededeling gedaan.
Bij het ontbreken van verwijtbaarheid wordt geen boete opgelegd (artikel 5:41 Awb). Dat geldt ook als er sprake is van een rechtvaardigheidsgrond (artikel 5.5 Awb) of ingeval van overlijden van de dader.
Afstemming op omstandigheden van persoon en gezin vindt altijd plaats na eventuele afstemming op ernst van de gedraging en mate van verwijtbaarheid.
Bij de weging van de gevolgen van de boeteoplegging voor de omstandigheden van persoon en gezin kan worden gedacht aan de financiële gevolgen en aan de effecten die dat heeft op bijvoorbeeld de (minderjarige) kinderen. Er moet wel sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden voor tot matiging (tot 50%) van de boete kan worden overgegaan. Het alleen hebben van een financieel nadeel mag niet leiden tot een lagere boete.
Deze weging gebeurt op het moment dat de boete wordt opgelegd.
Als de belanghebbende binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van de eerste overtreding nogmaals de inlichtingenplicht schendt, is er sprake van recidive. De boete is dan in beginsel 150% van het benadelingsbedrag.
De hiervoor besproken wegingsfactoren zijn vervolgens van toepassing alvorens de boete wordt vastgesteld.
Artikel 4. Zienswijze belanghebbende
De procedure tot opleggen van een bestuurlijke boete is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de lichte procedure bij boetes tot € 340 en de zware procedure bij boetes vanaf dat bedrag.
Bij de zware procedure moet de belanghebbende in de gelegenheid worden gesteld om zijn zienswijze te geven. Daar heeft hij ook wel belang bij, omdat dit voor hem de gelegenheid biedt tot het geven van argumenten voor de weging van de mate van verwijtbaarheid. Uit praktische overwegingen wordt in beginsel gekozen voor een schriftelijke procedure.
De belanghebbende krijgt schriftelijk een voornemen tot opleggen van een boete en de uitnodiging om voor een door het college te bepalen datum te reageren. Bij de brief tot voornemen wordt de onderliggende rapportage gevoegd en een (standaard) vragenlijst. Zo nodig moeten de stukken worden verstrekt in een voor de belanghebbende begrijpelijke taal.
Men is niet verplicht de zienswijze te geven.
Als er sprake is van mondeling horen dan geldt het zwijgrecht. De belanghebbende moet hierop worden gewezen (de cautie).