Organisatie | Gelderland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Verordening van Provinciale Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent subsidie (Algemene subsidieverordening Gelderland 2016) |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | subsidies, zorg en welzijn, verkeer en vervoer, natuur en landschap, stedelijke vernieuwing, onderwijs, jeugdzorg, sociale participatie, economische zaken, recreatie, milieu, bibliotheken, ouderenzorg |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-06-2020 | 17-06-2020 | bijlage | 14-12-2016 | PS2016-736-II | |
17-06-2020 | 17-06-2020 | bijlage | 01-03-2017 | zaaknummer 2017-000280 | |
17-06-2020 | 17-06-2020 | bijlage | 13-11-2019 | zaaknummer 2019-010392 | |
18-02-2020 | 17-06-2020 | artikel 25 Bijlage | 15-01-2020 | ||
13-10-2016 | 05-07-2016 | 18-02-2020 | wijziging regeling | 29-06-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 5581 | zaaknummer 2016-006650 |
14-06-2016 | 15-04-2016 | 13-10-2016 | wijziging regeling | 25-05-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 3450 | zaaknummer 2016-005478 |
23-03-2016 | 01-03-2016 | 14-06-2016 | wijziging regeling | 02-03-2016 Provinciaal Blad 2016 nr. 1670 | zaaknummer 2015-016704 |
03-03-2016 | 01-01-2016 | 23-03-2016 | wijziging regeling | 16-12-2015 Provinciaal Blad 2016 nr. 1091 | zaaknummer 2015-014608 |
01-01-2016 | 18-02-2020 | nieuwe regeling | 08-07-2015 Provinciaal Blad 2015 nr. 4255 | zaaknummer 2015-007113 |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop gebaseerde regels wordt verstaan onder:
Titel 4.2 van de wet en deze verordening zijn van toepassing op aanspraken op financiële middelen die op grond van deze verordening of een bijzondere verordening uitsluitend kunnen worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiek recht zijn ingesteld, tenzij in deze verordening, in nadere regels op grond van deze verordening of in een bijzondere subsidieverordening anders is bepaald.
Gedeputeerde Staten stellen een of meerdere subsidieplafonds vast voor zover hun de bevoegdheid toekomt subsidie te verstrekken.
§ 2 Gewone en bijzondere programma’s
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot verstrekking van subsidie in het kader van de in de bijlage bij deze verordening genoemde programma’s.
Artikel 12 Bijzondere programma’s
Een bijzonder programma bevat een omschrijving van de doelen die met de uitvoering van het programma worden gediend en een financiële onderbouwing. Het bevat voorts de beoogde resultaten die naar verwachting met de uitvoering worden bereikt en een indicatie van de activiteiten die in dat verband worden uitgevoerd.
Artikel 15 Maximale duur periodieke subsidie
Het tijdvak dat wordt vermeld in beschikkingen tot verlening van subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen, bedoeld in artikel 4:32 van de wet, is ten hoogste vier jaar. In bijzondere gevallen kan het provinciebestuur een langer tijdvak vaststellen.
Artikel 19 Verplichtingen bij bijzondere programma’s
Onverminderd de artikelen 17 en 18 brengt de ontvanger van subsidie in het kader van een bijzonder programma van meer dan € 125.000 eenmaal per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen bepalen dat ten hoogste viermaal per jaar schriftelijk verslag over de inhoudelijke en financiële voortgang wordt uitgebracht.
Artikel 24 Termijn voor indiening aanvraag om vaststelling
De subsidieontvanger dient binnen 13 weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij in nadere regels bij de verlening of in een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet een andere termijn is bepaald.
Indien sprake is van subsidie die is verleend als cofinanciering bij een specifieke uitkering van het rijk, dient de subsidieontvanger in afwijking van het eerste lid binnen 12 maanden na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in overeenkomstig het bepaalde in artikel 17a van de Financiele-verhoudingswet.
Artikel 26 Vaststelling van subsidies tussen € 25.000 en € 125.000
Indien bij de beschikking tot verlening van een subsidie als bedoeld in het eerste lid is bepaald dat de aard van de activiteiten meebrengt dat hun kosten en opbrengsten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kan het provinciebestuur bepalen dat de subsidieontvanger aan de hand van een verklaring inzake de werkelijke kosten en opbrengsten kan aantonen dat de activiteiten zijn verricht.
Het provinciebestuur beslist binnen 22 weken na ontvangst op de aanvraag om vaststelling. Indien de aanvraag tot vaststelling conform het bepaalde in artikel 24, tweede lid, wordt ingediend, beslist het provinciebestuur binnen 22 weken nadat de stukken, als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, door het provinciebestuur zijn ontvangen.
Artikel 32 Toezicht en handhaving
Gedeputeerde Staten wijzen ambtenaren aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald.
Bijlage bij de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016
Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer
1. Programma 'Doelgericht Uitvoeren'; 2. De ontwikkeling en uitvoering van het provinciale ruimtelijke beleid indien daarmee een publiek belang wordt nagestreefd; 3. Prioritair Programma Gelderse Gebiedsontwikkeling 2012-2015 (PS2012-342); 4. Woningbouwprojecten die gerealiseerd worden door middel van collectief particulier opdrachtgeverschap , indien de activiteit past binnen het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatieve Woonprogramma; 5. Impulsplan Wonen (PS2012-656); 6. SteenGoed Benutten (PS2015-398) 7. Leefbaarheid; 7a. Zoetwatervoorziening (Deltaprogramma);
8. Meerjarenprogramma Bodem en Ondergrond 2015-2020; 9. Beleidsnotitie 'Samen in versnelling' (PS2016-383) 10. Prioritair programma Energietransitie (PS2012-193) voor de sectoren energie- en milieutechnologie en biobased economy; 11. Woningisolatie (amendement 15A16 bij de Beleidsbegroting 2016 (PS2015-616)); 11a. Gelders Uitvoeringsprogramma Omgevingsveiligheid (GUOV) 2015-2018;
Vitaal platteland, natuurbeheer en ontwikkeling natuurgebieden
12. Beleidsuitwerking Natuur en Landschap (PS2012-401); 13. Opruimen van drugsafval; 14. Activiteiten van de faunabeheereenheden; 15. Innovatiekrediet Betuwse Bloem Innoveert;
Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer
16. Programma mobiliteit: a. het verrichten van openbaar vervoer, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000; b. het verrichten van voor een ieder openstaand personenvervoer per auto anders dan volgens een dienstregeling als bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000 (regiotaxi); c. (infrastructurele) openbaar vervoervoorzieningen; d. infrastructuurprojecten; e. activiteiten die de sociale veiligheid van het openbaar vervoer verbeteren; f. maatregelen, voorzieningen en activiteiten die het bovenlokale fietsnetwerk verbeteren, complementeren of het gebruik hiervan vergroten; g. activiteiten in het kader van het optimaliseren van de locatiebereikbaarheid gericht op de vraag uit de markt (mobiliteitsmanagement); h. activiteiten van consumentenorganisaties als bedoeld in artikel 27 van de Wet personenvervoer 2000; i. activiteiten die zijn opgenomen in het strategisch uitvoeringsprogramma logistiek en Gelderse motor 2016-2019.
17. Beleidsuitwerking Land- en Tuinbouw (PS2011-644) voor wat betreft sanering van asbestdaken van gebouwen gelegen op de bedrijfslocatie van een agrarische onderneming of van gebouwen gelegen op een voormalige agrarische bedrijfslocatie of een voormalig agrarisch bedrijfsblok; 18. Gelderland Sport! 2016-2019/2020 (PS2016-589); 19. Beleidskader economie: ‘Werken aan de economie van de toekomst. Circulair, Innovatief en Internationaal’ (PS2016-385); 20. Prioritair programma topsectoren en innovatie (PS2012-191) voor de sectoren Food, Health en de Maakindustrie; 21. Beleidsuitwerking Lange termijnvisie economie (PS2011-644); 22. Gelders evenementenbeleid 2013-2016: 'Beleef de Gelderse Streken' (PS2013-477); 23. Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Oost-Nederland; 24. Samenwerking Gelderland-Lubelskie; 25. Gelders beleidskader Onderwijs en Arbeidsmarkt 2020-2023 (PS2016-34);
26. Gelderland Cultuurprovincie! 2013-2016 (PS2012-457); 27. Beleidsprogramma Cultuur en Erfgoed 2017-2020 ‘Beleef het mee’ (PS2016-382);
Toelichting bij Algemene subsidieverordening Gelderland 2016
De Algemene wet bestuursrecht bevat in hoofdstuk 4 een titel (4.2) voor subsidies. De doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht op het onderdeel subsidies zijn de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven, het verschaffen van rechtszekerheid voor subsidieontvangers en het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Vanuit die doelstellingen zijn bijvoorbeeld bepalingen van toepassing omtrent subsidieplafonds en het begrotingsvoorbehoud, maar ook bepalingen die zien op de behandeling van aanvragen, advisering, de voorbereiding en de motivering van besluiten.
Het uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht is dat subsidieverlening plaatsvindt op wettelijke grondslag. Deze verordening voorziet in een wettelijke grondslag voor het merendeel van de provinciale subsidies. Daarnaast kan subsidie worden verstrekt op grond van een bijzondere subsidieverordening. In bijzondere situaties kunnen subsidies ook worden verstrekt zonder wettelijke grondslag, namelijk in incidentele gevallen of als de begroting de ontvanger en het maximale subsidiebedrag vermeldt. Vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag behoren dergelijke subsidies alleen in bijzondere gevallen te worden verstrekt.
Deze verordening geldt in beginsel voor alle subsidies die door bestuursorganen van de provincie worden verstrekt. In dat verband kan gedacht worden aan projectsubsidies, programmatische subsidies, boekjaarsubsidies, begrotingssubsidies, leningen en garanties. Meestal wordt subsidie verstrekt door Gedeputeerde Staten, in een enkel geval door Provinciale Staten of een ander bestuursorgaan. Voor het uitwerken van beleid in criteria voor subsidieverlening zijn nadere regels vereist. In nadere regels kunnen uiteenlopende onderwerpen worden geregeld, zoals de maximale hoogte van de subsidie en aan subsidie verbonden verplichtingen. De subsidie zelf, dat wil zeggen de aanspraak op financiële middelen, wordt op vastgelegd in een beschikking tot subsidieverlening. In het kielzog daarvan komen veelal ook andere besluiten aan de orde, zoals bevoorschotting en vaststelling. De Algemene wet bestuursrecht bevat daarover diverse bepalingen, evenals over bijvoorbeeld wijziging en intrekking van subsidies.
Voor subsidieverlening zijn Europese mededingingsregels, en dan vooral regels omtrent staatssteun, van belang. Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verbiedt het verstrekken van overheidssteun aan ondernemingen, tenzij er een vrijstelling van toepassing is of indien de steun vooraf is goedgekeurd. Het Europese recht bevat regels om ongeoorloofde staatssteun tegen te gaan. Bij het verstrekken van subsidie zijn provinciale bestuursorganen gebonden aan die regels. Ten aanzien van bepaalde onderwerpen voorziet deze verordening in een regeling met het oog op het Europese recht. Voor het overige zal het Europese recht vooral invloed hebben op de nadere regels, met name bij criteria voor subsidieverlening en de maximale subsidiebedragen of –percentages.
Het provinciebestuur is de benaming voor het bevoegde provinciale bestuursorgaan. De term sluit aan bij de terminologie in de Provinciewet. Onder beslissingen omtrent subsidie kunnen besluiten tot verlening of weigering van subsidie vallen, maar bijvoorbeeld ook het buiten behandeling laten van een aanvraag, het toekennen van een voorschot of het vaststellen van nadere regels. De Provinciewet, de Algemene wet bestuursrecht, deze verordening of bijzondere verordeningen bepalen welk bestuursorgaan bevoegd is.
Het eerste lid regelt dat deze verordening van toepassing is op alle subsidies van provinciale bestuursorganen. Doorgaans zijn Gedeputeerde Staten bevoegd om subsidie te verlenen. Verder regelt het eerste lid dat de bevoegdheid om deze verordening niet toe te passen berust bij Provinciale Staten. Andere bestuursorganen hebben alleen die bevoegdheid door Provinciale Staten krachtens delegatie is overgedragen, zoals bijvoorbeeld is geregeld in artikel 10 over Europese regelgeving.
In het tweede lid wordt vastgelegd dat de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht en deze verordening ook van toepassing zijn op aanspraken op financiële middelen die worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan publiekrechtelijke rechtspersonen. Dat betekent dat dergelijke aanspraken worden aangemerkt als subsidie en dat de regels voor subsidies daarop van toepassing zijn. Publiekrechtelijke rechtspersonen zijn de Staat, provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de uitzonderingsbevoegdheid van het tweede lid, kunnen financiële aanspraken ook contractueel worden vastgelegd. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de subsidieregels te zwaar of niet passend zijn. Als verstrekking aan zowel publiekrechtelijke rechtspersonen als aan andere (rechts)personen kunnen worden gedaan, brengt artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mee dat de financiële relatie kwalificeert als subsidie. De subsidie wordt dan immers niet uitsluitend aan publiekrechtelijke rechtspersonen verstrekt. Een tweede voorwaarde is dat er een wettelijk voorschrift is, ofwel een subsidieverordening, waar de subsidie op wordt gebaseerd. Dat betekent dat financiële aanspraken die worden gebaseerd op een begrotingsbesluit (artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht) in alle gevallen subsidies zijn. Een begrotingsbesluit is immers geen wettelijke voorschrift.
Het derde lid regelt de verhouding tot subsidieverstrekking in het kader van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling EFRO. Op subsidies ter uitvoering van het EFRO-programma 2014-2020 is de Uitvoeringswet EFRO van toepassing. Krachtens die wet zijn Gedeputeerde Staten aangewezen als managementautoriteit, het orgaan dat bevoegd is voor het verstrekken van subsidies. Omdat de Uitvoeringswet EFRO is bedoeld als exclusief wettelijk kader, is in het derde lid bepaald dat deze verordening niet van toepassing is op besluiten omtrent subsidies die worden genomen op grond van de Uitvoeringswet EFRO.
In beginsel komt de bevoegdheid tot het nemen van besluiten omtrent subsidie op grond van de Provinciewet toe aan Provinciale Staten. Die bevoegdheid wordt in het eerste lid bij Provinciale Staten gelaten, tenzij zij wordt gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten. Voorbeelden daarvan zijn artikel 11, eerste lid, en artikel 12, zevende lid, van deze verordening. Indien Provinciale Staten zelf beslissen over verlening van subsidie, dan zijn het Gedeputeerde Staten die op grond van artikel 158, eerste lid, aanhef en onder b van de Provinciewet bevoegd zijn voor de voorbereiding en de uitvoering van dergelijke besluiten. Daarbij moet onder andere worden gedacht aan het opvragen van aanvullende gegevens bij de aanvraag, het verdagen van een beslissing op de aanvraag, het verstrekken en het terugvorderen van voorschotten, het sluiten van uitvoeringsovereenkomsten en het vaststellen van de subsidie. De bevoegdheid tot het wijzigen of intrekken van de subsidie blijft in die gevallen evenwel bij Provinciale Staten.
Het tweede lid regelt de bevoegdheid voor Gedeputeerde Staten om alle besluiten omtrent subsidie te nemen in die gevallen waarin Provinciale Staten met toepassing van artikel 4:23, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht in de provinciale begroting de naam van de ontvanger hebben vastgelegd en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.
Op grond van het derde lid zijn Gedeputeerde Staten bevoegd een aanvraag om incidentele subsidie af te wijzen, dat wil zeggen een subsidie waarvoor geen subsidieregeling is vastgesteld. Is er wel een regeling dan is subsidie niet incidenteel, ongeacht of de aanvraag voldoet aan de criteria van die regeling. Een aanvraag die niet voldoet aan de criteria van een subsidieregeling zal moeten worden afgewezen. Gedeputeerde Staten zijn op grond van het derde lid alleen bevoegd tot het afwijzen van een verzoek om incidentele subsidie. Voor het toewijzen van een incidentele subsidie zijn Provinciale Staten bevoegd.
Het vierde lid geeft aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om een controleprotocol vast te stellen dat wordt toegepast bij de verantwoording en de vaststelling van subsidie.
Gedeputeerde Staten kunnen op grond van het vijfde lid voor categorieën van kosten normbedragen vaststellen. Die kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op personeelskosten.
Het zesde lid bevat de delegatie aan Gedeputeerde Staten van de bevoegdheid nadere regels te stellen. Daarin kunnen bijvoorbeeld afbakening van de subsidiabele activiteiten, criteria voor subsidieverlening, aanvullende weigeringsgronden, de wijze van verdeling van middelen, de hoogte van de subsidie, verplichtingen van de subsidieontvanger en regels over egalisatiereserve worden vastgelegd. Ook kunnen in nadere regels bijvoorbeeld eisen aan een aanvraag en de wijze van indiening van aanvragen worden vastgelegd.
Het subsidieplafond is volgens artikel 4:22 van de Algemene wet bestuursrecht het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Het subsidieplafond beoogt met andere woorden de aanspraken op geldmiddelen te beperken. Artikel 4:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat een subsidieplafond slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift kan worden vastgesteld. Artikel 4 van deze verordening voorziet daarin door te bepalen dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn een subsidieplafond vast te stellen voor zover hun de bevoegdheid toekomt subsidies te verstrekken. In de praktijk worden voor afzonderlijke subsidiabele activiteiten meestal afzonderlijke plafonds vastgesteld.
Rechtspersonen zijn limitatief opgesomd in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Er zijn zowel privaatrechtelijke (bijvoorbeeld stichtingen en naamloze vennootschappen) als publiekrechtelijke rechtspersonen (zoals gemeenten en waterschappen). In de meeste gevallen zijn ontvangers van provinciale subsidie rechtspersoon. Als hoofdregel heeft daarom te gelden dat rechtspersonen subsidie kunnen ontvangen. Mocht er reden zijn om ook andere personen dan rechtspersonen voor subsidie in aanmerking te laten komen, dan kan daartoe worden besloten. Landbouwsubsidie wordt bijvoorbeeld veelal verstrekt aan natuurlijke personen of maatschappen, die beide geen rechtspersoonlijkheid bezitten. Het derde lid biedt de grondslag om bijvoorbeeld organisaties die aanzetten tot vreemdelingenhaat van subsidie uit te kunnen sluiten.
Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht bevat een regeling voor per boekjaar verstrekte subsidies. Die worden vaak verstrekt ter bekostiging van structurele activiteiten. Door het eerste lid is die afdeling van toepassing op boekjaarsubsidies die in totaal, dus gedurende de volledige duur van de subsidie, meer dan € 125.000 bedragen. Subsidie als bedoeld in afdeling 4.2.8 wordt uitsluitendverstrekt aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Rechtspersonen zonder volledige rechtsbevoegdheid en natuurlijke personen zijn derhalve uitgezonderd van deze regeling. In het eerste lid wordt ten slotte de bevoegdheid vastgelegd een uitzondering te maken, die is bedoeld voor de gevallen waarin toepassing van afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht niet doelmatig is.
In het derde lid wordt vanuit een oogpunt van beheersing van risico´s toepassing gegeven aan artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht, dat een toestemmingsvereiste mogelijk maakt voor een aantal handelingen die van invloed kunnen zijn op de vermogenspositie van de subsidieontvanger.
Artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht geeft een aantal eisen voor de inhoud van het financiële verslag. Omdat ontvangers van provinciale boekjaarsubsidie meestal ook andere inkomsten hebben, is in het vijfde lid gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 4:77 van de Algemene wet bestuursrecht om artikel 4:76 van die wet van overeenkomstige toepassing te laten zijn. Daarmee wordt de kwaliteit van de financiële verslaglegging verbeterd.
Voor een goede beoordeling van aanvragen is een termijn van 13 weken realistisch. Door de mogelijkheid aanvragers toe te staan een kortere termijn aan te houden tussen het indienen van de aanvraag en de aanvang van de activiteiten, is flexibiliteit gewaarborgd. Het is aan de aanvrager om te zorgen voor een kwalitatieve en volledige aanvraag. Indien aanvullende informatie moet worden gevraagd, dan kan de situatie zicht voordoen dat nog geen beslissing is genomen op de aanvraag terwijl de aanvrager al wel een aanvang wil maken met de activiteiten. In die situatie ligt het risico daarvan bij de aanvrager. De termijn van 13 weken wordt tevens aangehouden in artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht inzake boekjaarsubsidies.
Het werken met een aanvraagformulier leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de aanvraag. Dat bevordert de snelheid waarmee op de aanvraag kan worden beslist. De wijze van indiening van aanvragen en de exacte eisen die aan een aanvraag worden gesteld, kunnen worden uitgewerkt in nadere regels. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen aanvragen om verschillende subsidies, zoals subsidies in verband met gewone programma’s en subsidies in verband met bijzondere programma’s. Het elektronisch indienen van een aanvraag leidt in de regel tot snellere besluitvorming; ook daar kan in nadere regels uitwerking aan worden gegeven.
Voor het bepalen van de subsidiabele kosten is de hoofdregel dat zij doelmatig zijn en redelijkerwijs nodig voor de uitvoering van de subsidiabele activiteiten. Daarnaast moeten de kosten direct zijn toe te kennen aan de activiteiten. Voor zover de kosten niet aan deze randvoorwaarden voldoen kan de provincie besluiten in zoverre subsidie niet toe te kennen. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels over de subsidiabele kosten vaststellen.
Dit artikel somt enkele verplichte en enkele facultatieve weigeringsgronden op. In nadere regels kunnen aanvullend andere weigeringsgronden worden opgenomen.
Het artikel regelt de (uitzonderlijke) situatie dat de provinciale subsidieregelgeving niet kan worden toegepast vanwege Europese regelgeving. In het bijzonder moet daarbij gedacht worden aan regels omtrent staatssteun. In die situatie wijkt de provinciale regelgeving, door daarvan af te wijken of door bepalingen ervan buiten toepassing te laten. Het plaatst deze verordening in een juiste verhouding tot het Europese recht. Indien sprake is van subsidieverlening ten laste van Europese middelen, dan zal vanwege de specifieke Europeesrechtelijke kaders veelal een zelfstandige verordening worden voorgesteld, die dus naast deze verordening zal komen te staan.
Provinciale Staten stellen beleidsprogramma’s vast en middelen beschikbaar voor de uitvoering daarvan. Dat zijn in de terminologie van deze verordening gewone programma’s, waarmee het onderscheid wordt gemaakt ten opzichte van bijzondere programma’s waarvoor deze verordening in artikel 12 eveneens een regeling biedt. Door het opnemen van een programma in de bijlage bij deze verordening, ontstaat voor Gedeputeerde Staten de bevoegdheid over te gaan tot het verstrekken van subsidies binnen de kaders van dat programma. Gedeputeerde Staten zijn op grond van deze verordening bevoegd om nadere regels te stellen die meer vorm en inhoud geven aan het programma.
Dit artikel geeft een regeling voor bijzondere programma’s. Het belangrijkste voorbeeld is het programma Stad en Regio 2012-2015/2017. Op grond van het eerste lid zijn alleen Provinciale Staten bevoegd om een bijzonder programma vast te stellen. Om duidelijkheid te verkrijgen over de aard van het programma, wordt de grondslag (dus dit artikel van deze verordening) in het besluit van Provinciale Staten tot vaststelling van het programma vermeld. Er is vanwege de flexibiliteit geen definitie gegeven van een bijzonder programma, wel zijn in het derde lid de minimale vereisten genoemd die voor een bijzonder programma gelden. Provinciale Staten beslissen per bijzonder programma aan welke partijen subsidie wordt verstrekt. Desgewenst kan het aanwijzen van partijen ook op een later tijdstip plaatsvinden, bijvoorbeeld als er eerst een procedure wordt gevolgd voor de selectie van de aanvragers. De meest voor de hand liggende ontvangers in het kader van een bijzonder programma zijn gemeenten, regio’s, waterschappen en eventueel andere overheden. Het is ook mogelijk dat stichtingen, verenigingen en andere rechtspersonen ontvanger zijn, maar de ontvanger zal doorgaans in staat en bereid moeten zijn een forse eigen bijdrage te leveren. Met een bijzonder programma zijn bovendien substantiële middelen gemoeid. De bevoegdheid om ontvangers aan te wijzen kan worden gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten. Dat is bijvoorbeeld zinvol in de situatie waarin aanvragers na een selectieprocedure worden aangewezen, of als gedurende de looptijd van een bijzonder programma aanvullend ontvangers worden aangewezen.
Een bijzonder programma heeft bepaalde duur, die inclusief eventuele verlengingen maximaal zeven jaar is. Verlenging zal alleen aan de orde zijn als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. De beslissing daarover is aan Provinciale Staten. Een verlenging kan betrekking hebben op een geheel programma en op onderdelen daarvan. Per jaar worden de geprogrammeerde middelen in de begroting daadwerkelijk beschikbaar gesteld. Subsidieverlening vindt daarom plaats onder voorbehoud van jaarlijkse vaststelling van de begroting.
Op basis van het zesde lid komen alleen rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid voor subsidie in aanmerking, omdat die meer zekerheid bieden als partij bij subsidieverlening. Het zevende lid artikel legt de bevoegdheid tot uitvoering van een bijzonder programma bij Gedeputeerde Staten. Hieronder vallen onder andere de bevoegdheid subsidie te verlenen, vast te stellen, te wijzigen en in te trekken, bevoorschotting, monitoring en het afsluiten van uitvoeringsovereenkomsten. De informatie die tussentijds beschikbaar komt, geeft Provinciale Staten inzicht in de mate waarin de beoogde resultaten en de doelen worden gehaald.
De hoofdregel is dat subsidie in twee stappen wordt verstrekt. Eerst wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven, die een voorwaardelijke aanspraak op subsidie doet ontstaan. Na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, wordt nagegaan of de activiteiten zijn verricht en of daarbij aan de voorwaarden bij de subsidie is voldaan. Daarna wordt de subsidie vastgesteld. Door vaststelling ontstaat een onvoorwaardelijke aanspraak op de subsidie. In bepaalde gevallen kan de subsidieverlening achterwege blijven en kan de subsidie meteen worden vastgesteld, bijvoorbeeld als de activiteiten al zijn verricht. Het tweede lid biedt daarvoor de basis.
De beslistermijn bedraagt maximaal 13 weken, die ofwel begint te lopen na indiening van de aanvraag dan wel na afloop van de periode waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend. Indien een aanvraag onvolledig is, wordt de beslistermijn opgeschort met toepassing van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht. Gezien de benodigde proceduretijd bedraagt de beslistermijn bij subsidies waarvoorProvinciale Staten een besluit moeten nemen maximaal 22 weken. Dat is ook de maximale beslistermijn indien advies wordt gevraagd van een wettelijke adviseur als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemenewet bestuursrecht.
Op grond van artikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen verleend voor een bepaald tijdvak. In dit artikel wordt als regel bepaald dat dit tijdvak maximaal vier jaar bedraagt. Op die manier wordt periodiek onderzoek gestimuleerd naar de wenselijkheid van voortzetting van de subsidie. In bijzondere gevallen kan een langere termijn worden vastgesteld.
Artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht bevat een aantal gronden voor weigering van verlening van subsidie. Teneinde deze gronden ook toe te kunnen passen bij subsidies die meteen worden vastgesteld (dus zonder voorafgaande verlening), is artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing verklaard.
Artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht somt acht standaardverplichtingen op die het provinciebestuur aan de subsidieontvanger kan opleggen. Daarnaast kan het provinciebestuur op grond van artikel 4:38 van de Algemene wet bestuursrecht ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Hierbij geldt als eis dat de verplichting bij of krachtens wettelijke voorschrift wordt opgelegd indien de subsidie is gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Als dat niet het geval is, met name bij subsidies zonder wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder c (de zogenaamde begrotingssubsidies), kunnen dergelijke doelgebonden verplichtingen worden opgelegd bij de subsidiebeschikking. Ten slotte vormt artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht de grondslag om ook verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Voor dergelijke verplichtingen geldt dat die alleen mogen worden opgelegd voor zover dat bij wettelijk voorschrift is bepaald. Het eerste lid van artikel 17 voorziet voor zover noodzakelijk in de grondslag voor alle verplichtingen, die kunnen worden opgelegd door het provinciebestuur. Het tweede lid beoogt de verplichtingen bij kleinere subsidies beperkt te houden. Overige verplichtingen worden uitgewerkt in de nadere regels.
Deze bepaling strekt tot uitwerking van artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat artikel biedt de mogelijkheid om een vergoeding te vragen van de subsidieontvanger, indien die dankzij de subsidie vermogensvoordeel heeft behaald. De Algemene wet bestuursrecht somt de gevallen op waarin dat toegestaan is. Een wettelijk voorschrift is vereist voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding. Uitwerking vindt plaats in nadere regels.
Kenmerkend voor bijzondere programma’s zijn onder andere hun langere duur en de substantiële bedragen die ermee gemoeid zijn. Het is wenselijk om risico’s aan de zijde van de provincie te beperken en om goed en tijdig te worden geïnformeerd over de voortgang. Om die redenen is het van belang dat Gedeputeerde Staten op regelmatige basis informatie ontvangen over de activiteiten en de daarmee samenhangende uitgaven. Indien nodig wordt een accountantsverklaring gevraagd over de tussentijdse verantwoording.
In de artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht zijn gronden voor intrekking en wijziging opgenomen van subsidie die nog niet is vastgesteld. Op grond van artikel 4:50, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen die gronden worden aangevuld. Het eerste lid bevat een intrekkings- en wijzigingsbevoegdheid met het oog op het tegengaan van ongeoorloofde staatssteun. De rente die op grond van het vierde lid verschuldigd is, wordt ingeval van terugvordering van ongeoorloofde staatssteun berekend met toepassing van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen or de toepassing van artikel 93 van het EG-verdrag.
De basis voor bevoorschotting is artikel 4:95, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Daarin is bepaald dat het bestuursorgaan, vooruitlopend op de vaststelling van de verplichting tot betaling van een geldsom, een voorschot kan verlenen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld. Vaak worden opeenvolgende voorschotten verleend, waarbij telkens een deel van de subsidie als voorschot wordt uitbetaald. Er gelden op grond van dit artikel maximale percentages voor voorschotten, afhankelijk van het soort subsidie. Die zijn hoger ingeval van verantwoording volgens het principe van Single audit, single information (derde lid) en bij bijzondere programma’s (vijfde lid). Volledige bevoorschotting is altijd mogelijk bij exploitatiesubsidies die per boekjaar worden verleend. Alleen als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kunnen ook bij andere soorten subsidie tot ten hoogste 100% van de verleende subsidie voorschotten worden verleend. Uit de aard van deze bevoegdheid volgt dat daar terughoudend mee moet worden omgegaan.
Dit artikel is aanvullend op de specifieke verrekeningsmogelijkheden bij subsidies die in de Algemene wet bestuursrecht zijn opgenomen. Op grond van artikel 4:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen worden teruggevorderd en verrekend met een aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten verstrekte subsidie voor een ander tijdvak. Daarnaast kunnen op grond van artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht betaalde voorschotten worden verrekend met de geldsom die is betaald aan de subsidieontvanger voor de betreffende subsidiabele activiteit. Op grond van dit artikel kan het provinciebestuur ook verrekenen met andere vorderingen.
Een subsidie wordt vastgesteld op basis van de werkelijke lasten en baten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Op die manier wordt voorkomen dat meer subsidie wordt gegeven dan feitelijk nodig is voor de uitvoering van de activiteiten. Voor bepaalde categorieën kosten kunnen Gedeputeerde Staten normbedragen vaststellen op grond van artikel 3, vijfde lid. Ten aanzien daarvan zijn niet de werkelijke kosten maatgevend, maar de normbedragen. Het derde lid maakt het mogelijk om van de normbedragen af te wijken. Dat zal slechts bij hoge uitzondering het geval zijn en uit de aard van deze bevoegdheid zal dat goed gemotiveerd moeten worden, mede met het oog op de rechtsgelijkheid ten aanzien van andere subsidieontvangers.
De termijn van 13 weken van het eerste lid is normaal gesproken voldoende voor de vaststelling van subsidies. Een uitzondering daarop zal in de regel alleen worden gemaakt voor boekjaarsubsidies. De financiële jaarstukken die nodig zijn voor de vaststelling daarvan zijn meestal niet binnen 13 weken na afloop van het boekjaar beschikbaar. In de verleningsbeschikkingen zal op dit onderdeel maatwerk worden geleverd. Voorts kan in een uitvoeringsovereenkomst een andere termijn worden vastgelegd. In het tweede lid wordt een langere termijn toegestaan voor subsidieontvangers die provinciale subsidie hebben ontvangen als cofinanciering bij een specifieke uitkering van het rijk.
Als uitwerking van het Rijksbreed kader vereenvoudiging en uniformering financieel beheer rijkssubsidies is in het eerste lid bepaald dat subsidies tot € 25.000 meteen worden vastgesteld, dat wil zeggen dat er geen aparte verleningsbeschikking aan de vaststelling vooraf gaat. Indien subsidie wordt verstrekt onder opschortende voorwaarde, zal wel een verleningsbeschikking worden genomen. Het tweede lid bepaalt dat in dat geval de subsidieontvanger niet zelf een aanvraag om vaststelling behoeft in te dienen. Het provinciebestuur stelt dan ambtshalve binnen 13 weken na vervulling van de voorwaarde de subsidie vast. De Europese staatssteunregels kunnen in de weg staan aan vaststelling zonder verlening. In dat geval wordt toepassing gegeven aan artikel 10 van deze verordening. De afwijkingsmogelijkheid van het vierde lid is bedoeld voor bijzondere gevallen waarin het niet voor de hand ligt om de subsidie direct vast te stellen. Van deze bevoegdheid zal terughoudend gebruik worden gemaakt.
Subsidies tussen € 25.000 en € 125.000 worden vastgesteld op het niveau van de verlening, indien de activiteiten zijn verricht of de vooraf afgesproken prestaties zijn gehaald. Vaststelling kan daarom in beginsel plaatsvinden op basis van een activiteitenverslag. In bepaalde, in het tweede lid omschreven gevallen kan worden toegestaan dat in plaats van een activiteitenverslag aan de hand van een overzicht van de werkelijke baten en lasten wordt aangetoond dat de activiteiten zijn verricht. Indien vaststelling conform de verlening zou leiden tot ongeoorloofde staatssteun, biedt artikel 10 de bevoegdheid daar een passende voorziening voor te treffen. De afwijkingsmogelijkheid in het vierde lid is bedoeld voor bijzondere gevallen en zal restrictief worden toegepast.
De hoofdregel bij subsidies vanaf € 125.000 is dat die worden vastgesteld op basis van de werkelijke lasten en baten van de activiteiten. Verantwoording wordt afgelegd door middel van een activiteitenverslag en een financieel verslag. Het financieel verslag wordt gestaafd door een accountantsverklaring die is opgesteld met inachtneming van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld protocol. Het is een subsidieontvanger toegestaan om in plaats van een financieel verslag de jaarrekening te overleggen, mits die aan bepaalde voorwaarden voldoet. Die voorwaarden zijn noodzakelijk voor het benodigde inzicht in de lasten en baten.
Leningen en garanties vallen onder het subsidiebegrip. Niet alle bepalingen van deze verordening of van nadere regels zijn in alle gevallen toepasbaar bij subsidies in de vorm van leningen of garanties. Daarom is voorzien in de bevoegdheid bepalingen buiten toepassing te laten.
Met een ander bestuursorgaan in het eerste lid wordt gedoeld op bijvoorbeeld organen van de Rijksoverheid. Het tweede lid regelt de verhouding tussen subsidieverlening op grond van de Uitvoeringswet EFRO enerzijds en provinciale cofinanciering bij EFRO-projecten anderzijds. In beide gevallen zijn Gedeputeerde Staten het bevoegde orgaan, alleen verschilt de grondslag voor die bevoegdheid. Het tweede lid maakt inhoudelijke en procedurele afstemming mogelijk tussen EFRO-subsidie en provinciale cofinanciering.
Het gaat bij waarderingssubsidies om activiteiten die niet onder het bereik van een subsidieregeling vallen en waarvoor door het beschikbaar stellen van een beperkte bijdrage de waardering van de provincie tot uitdrukking wordt gebracht. Het betreft incidentele gevallen, niet om een vaste stroom van subsidies of een vaste, duidelijk af te bakenen groep van ontvangers waarvoor het is aangewezen dat een programma wordt vastgesteld.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht komen aan toezichthouders bevoegdheden toe met betrekking tot het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften, waaronder verplichtingen die aan een subsidie zijn verbonden. Het uitoefenen van toezicht kan een inperking meebrengen van de rechten van de subsidieontvanger. Daarom is een wettelijke grondslag nodig voor aanwijzing.
Het register wordt bijgehouden met het oog op de informatie die periodiek ter kennis van de Europese Commissie moet worden gebracht over toegekende staatssteun. De opzet van het register wordt afgestemd met de eisen die voortvloeien uit de Europese regelgeving.
Op grond van artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht geldt een evaluatieplicht, die ziet op de doeltreffendheid en de effecten van subsidie in de praktijk. De periode waarover verslag wordt gedaan, is gesteld op vier jaar. Daarmee stemt een verslagperiode overeen met de gebruikelijke looptijd van programma’s.