Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Roosendaal

Financiële verordening 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRoosendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening 2016
CiteertitelFinanciële verordening 2016
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën en economie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Financiële Verordening 2008, vastgesteld op 25 september 2008 en sindsdien gewijzigd.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 212

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201611-02-2017Nieuwe regeling

17-12-2015

Gemeenteblad 2015 nr. 127988; Roosendaalse Bode 30-12-2015

AF/2015-57

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening 2016

De raad van de gemeente Roosendaal;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 november 2015;

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

 

gezien het advies van de commissie Bestuur;

 

besluit vast te stellen de Financiële verordening 2016;

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    organisatieonderdeel: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • -

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon, al dan niet samen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Planning en controlcyclus

  • 1.

    Voor aanvang van een begrotingsjaar biedt het college een overzicht (het ‘spoorboekje’) aan met daarin in elk geval de data voor het aanbieden door het college en voor zover van toepassing het vaststellen door de raad van de jaarstukken, de kadernota, de tussentijdse rapportage, de technische richtlijnen voor het opstellen van de begroting en de begroting met de meerjarenraming.

  • 2.

    Er is een continu beleidsproces waarin beleidsverantwoording en bijsturing gespreid plaatsvindt gedurende de raadsperiode. Jaarlijks bepaalt de raad welke onderwerpen aan de orde komen.

Artikel 3 Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling vast.

  • 2.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

  • 3.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen en wil worden ge

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting wordt een overzicht gegeven van de productenraming ingedeeld naar programma’s en bij het jaarverslag wordt een overzicht gegeven van de productenrealisatie ingedeeld naar programma’s.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming en de investeringen.

  • 4.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen en meerjarige projecten de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

Artikel 5. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt de raad jaarlijks, met uitzondering van het verkiezingsjaar, een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota vast.

  • 2.

    In de begroting wordt een post onvoorzien opgenomen.

  • 3.

    Het college is geautoriseerd de in lid 2 genoemde middelen aan te wenden indien zich onvoorziene omstandigheden voordoen. Het college legt hierover terstond verantwoording af aan de raad.

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden via het investeringsplan met het vaststellen van de programmabegroting geautoriseerd.

  • 3.

    Voor investeringen en lasten groter dan € 250.000,- die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een voorstel voor de investering of lasten en het autoriseren van een investering- of lastenbudget aan de raad voor.

Artikel 7. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van een tussentijdse rapportage over de realisatie van de programmabegroting van de gemeente.

  • 2.

    De tussentijdse rapportage bevat een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het totale saldo van de baten en de lasten volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma; en

    • e.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen c en d,alsmede

    • f.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 3.

    In de tussentijdse rapportage worden significante afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en de lasten en investeringskredieten in de begroting toegelicht.

  • 4.

    De tussentijdse rapportage bevat indien nodig voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde budgetten en de investeringskredieten en het bijstellen van het beleid.

Artikel 8. Informatieplicht

Het college besluit niet over:

  • a.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 250.000,- en

  • b.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 9. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 10. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden ten laste van de exploitatie gebracht. De raad kan besluiten hiervan af te wijken met dien verstande dat het actief afgeschreven wordt conform de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening, dan wel middels een kortere door de raad aan te geven tijdsduur.

  • 2.

    Materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening. Het college kan hiervan afwijken en legt dan verantwoording af aan de raad.

  • 3.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden lineair in maximaal 5 jaar afgeschreven.

  • 5.

    Een saldo voor agio of disagio wordt lineair in maximaal 5 jaar afgeschreven.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college biedt de raad een beleidsnota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen; en

    • c.

      de rentetoerekening aan reserves en voorzieningen.

  • 2.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      de maximale looptijd.

  • 3.

    Indien een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

  • 4.

    De omvang reserves en de voorzieningen wordt jaarlijks geactualiseerd en aan de raad ter kennis gebracht.

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten de indirecte kosten betrokken die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2.

    Bij de kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolheffing en afvalstoffenheffing de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid.

  • 3.

    Voor de inzet van materiële activa wordt naast directe kosten, indirecte kosten en afschrijvingskosten, de rente voor de financiering van het actief toegerekend. Deze rente is een vergoeding voor de inzet van vreemd vermogen en van eigen vermogen. Met vaststelling van de begroting worden de rentepercentages vastgesteld.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de geraamde integrale kosten in rekening. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadbesluiten met de motivering van het publiekbelang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rechten en leges. De raad stelt deze tarieven vast.

  • 2.

    Het college besluit over het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen voor overige dienstverlening.

Artikel 15. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden tenminste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1c wet financiering decentrale overheden, met dien verstande dat het college in bijzondere situaties hiervan kan afwijken mits de raad voorafgaand aan dit besluit expliciet de gelegenheid wordt geboden zijn zienswijze kenbaar te maken.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van waarborgen en garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

  • 3.

    Het college stelt nadere richtlijnen vast in het treasurystatuut.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 16. Paragrafen

  • 1.

    In de begroting en jaarrekening van de gemeente Roosendaal worden minimaal de navolgende verplichte paragrafen opgenomen:

    • a.

      Lokale heffingen;

    • b.

      Risico’s en weerstand;

    • c.

      Financiering;

    • d.

      Onderhoud kapitaalgoederen;

    • e.

      Verbonden partijen;

    • f.

      Grondbeleid;

    • g.

      Bedrijfsvoering.

  • 2.

    In deze paragrafen wordt een toelichting gegeven op het te voeren beleid en wordt verantwoording afgelegd over het gevoerde financiële beleid. Het college gaat hierbij in op tenminste de verplichte onderdelen op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording voor provincies en gemeenten.

Hoofdstuk 5. Financiele organisatie en financieel beheer

Artikel 17. Administratie

  • 1.

    De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de organisatieonderdelen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

  • 2.

    Onder administratie wordt verstaan het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Artikel 18. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de organisatieonderdelen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de organisatieonderdelen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productenraming en de productenrealisatie;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 19. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 20. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiële verordening 2008 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2016.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening 2016.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 17 december 2015.

De griffier, De voorzitter,

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 10: Afschrijvingsrichtlijnen t.b.v. bijlage financiële verordening 2016

 

Grensbedrag voor afschrijving

Activa (zowel met economisch nut als met maatschappelijk nut) met een verkrijgingsprijs minder dan

€ 15.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen die altijd worden geactiveerd. Bij de bepaling van het bedrag van € 15.000 wordt gekeken naar het totaal van de investering en niet naar de prijs per afzonderlijk goed.

 

Afschrijvingssystematiek

Activa die geactiveerd zijn worden lineair afgeschreven. Bedrijfsmiddelen mogen annuitair worden afgeschreven. Zonder limitatief te kunnen zijn worden onder bedrijfsmiddelen begrepen:

Voertuigen, automatiserings- en telecommunicatieapparatuur, software, inrichting (tenzij aard- of nagelvast), meubilair, keukenapparatuur en overige kleine apparatuur. Veelal hebben deze het karakter van een investering met economisch nut en is activering verplicht. Zaken als de gemeentelijke gebouwen vallen niet onder het hier gehanteerde begrip bedrijfsmiddelen.

Investeringsuitgaven worden direct geactiveerd onder de betreffende categorie en blijven niet als onderhanden werk op de balans staan. In het jaar waarin investeringsuitgaven worden gedaan vindt een vol jaar afschrijving plaats.

Activa die in bezit zijn en volledig zijn afgeschreven blijven een boekwaarde van € 1,- behouden.

 

Bijdragen van derden

Indien activa met maatschappelijk nut worden geactiveerd, worden bijdragen van derden direct in mindering gebracht.

 

Indirecte kosten

Indirecte personele kosten van een investering worden geactiveerd op basis van de bij de kredietvotatie aangegeven toegerekende eigen uren op basis van nacalculatie tegen het geldend uurtarief verhoogd met de opslag voor interne producten.

 

Kosten van rente

Kosten van rente worden zo volledig mogelijk toegerekend aan de investering die de rentekosten veroorzaakt en dit geschiedt vanaf het 1e jaar waarin investeringuitgaven worden gedaan. Over het 1e jaar van de uitgaven wordt een half jaar rente berekend. Vanaf het 2e jaar wordt een vol jaar rente berekend. De rentekosten worden direct ten laste van het betreffende begrotingsprogramma gebracht of worden op een andere wijze toegerekend aan de investering zoals door activeren /bijschrijven bij de investering.

 

Kosten van watertaken (waaronder riolering) en de rioolheffing

De opbrengsten van de rioolheffing dienen twee hoofddoelen:

  • a.

    De jaarlijkse kosten van exploitatie en onderhoud en de kosten van het meerjarig onderhoud van de watertaken waaronder van het rioolstelsel.

  • b.

    Het sparen voor toekomstige vervangingsinvesteringen.

Het tarief van de rioolheffing wordt vastgesteld om de kosten van de onder 1 en 2 genoemde doelen te dekken. Daarbij wordt uitgegaan van meerjarige ramingen op lange termijn gezien de fluctuaties in kosten en vervangingsinvesteringen.

Het bestanddeel van de rioolheffing voor de jaarlijkse kosten van exploitatie en onderhoud en voor de kosten van het meerjarig onderhoud wordt verantwoord binnen de “gesloten financiering exploitatie en onderhoud riolering”. Daarbinnen worden ook de jaarlijkse kosten van exploitatie en onderhoud en voor de kosten van het meerjarig onderhoud verantwoord. Een jaarlijks overschot of tekort wordt gestort in de (derden)voorziening of reserve (beide opties toegestaan) rioleringsexploitatie teneinde de tarieven te egaliseren. Dit in verband met de fluctuaties in het meerjarig onderhoud waarbij het niet gewenst is het tarief te laten mee fluctueren.

Het bestanddeel van de rioolheffing waarmee wordt gespaard voor toekomstige vervangingsinvesteringen wordt gestort in de daarvoor bestemde voorziening of reserve (beide opties toegestaan) rioolinvesteringen. Vervangingsinvesteringen worden geactiveerd binnen de gesloten financiering “vervanging riolering” buiten de “gesloten financiering exploitatie en onderhoud riolering”. De in de voorziening of reserve gespaarde bedragen voor vervangingsinvesteringen worden binnen het jaar tot het maximum van de investering in mindering gebracht op het investeringsbedrag waardoor de investering op nihil wordt gebracht. Indien de gespaarde bedragen niet voldoende zijn blijft het restant bedrag van de investering geactiveerd. Op nieuwe uitbreidingsinvesteringen mogen geen in deze voorziening of reserve gespaarde bedragen vanuit de rioolheffing in mindering worden gebracht. Nieuwe investeringen vallen buiten de gesloten financieringen en worden betaald uit de algemene middelen of worden betaald door bijdragen van derden (zoals via de grondexploitatie).

Indien uit actualisatie van de meerjarenramingen blijkt dat er teveel of te weinig wordt gespaard voor vervangingsinvesteringen en/of dat er te veel of te weinig rioolheffing wordt opgelegd voor de jaarlijkse kosten van exploitatie en onderhoud en de kosten van het meerjarig onderhoud van de watertaken waaronder van het rioolstelsel, kan een overheveling tussen de saldi van beide voorzieningen of reserves plaatsvinden. Indien beide voorzieningen of reserves echter een tekort ramen, dan dient de rioolheffing te worden verhoogd. Indien beide voorzieningen of reserves op lange termijn een overschot ramen dan dient de rioolheffing te worden verlaagd. Het VGRP geeft dit lange termijn inzicht.

 

Afschrijvingsduur

Voor de bepaling van de gebruiksduur kan worden gelet op:

  • a.

    De technische levensduur van het actief

  • b.

    De economische gebruiksduur in het algemeen

  • c.

    De economische gebruiksduur voor de gebruiker

De laagste van deze drie is bepalend voor de afschrijvingsduur. De in de verordening opgenomen afschrijvingstermijnen zijn maximale termijnen. Bij ieder investeringsvoorstel dient te worden beoordeeld of deze maximale termijn realistisch is. Omdat onzekerheid bestaat over de definitieve gebruiksduur dient vanuit voorzichtigheidsoogpunt de gebruiksduur eerder (te) kort dan te lang te worden geschat.

 

Afschrijvingstermijnen vaste activa

De volgende vaste activa worden afgeschreven met ten hoogste de hieronder genoemde jaartallen.

 

Immateriële vaste activa:

  • a.

    Kosten sluiten geldleningen: 0 jaar

  • b.

    Saldo agio en disagio: 5 jaar

     

Materiële vaste activa met economisch nut:

  • a.

    Bedrijfsgebouwen

    • a.

      Nieuwbouw: 40 jaar

    • b.

      Restauratie: 20 jaar

    • c.

      Renovatie: 25 jaar

    • d.

      Overige voorzieningen: 15 jaar

    • e.

      Woonwagens: 15 jaar

    • f.

      Tijdelijke huisvesting: 15 jaar

    • g.

      Scholen: bouwkosten: 40 jaar

    • h.

      Scholen: noodlokalen: 15 jaar

  • b.

    Gronden en terreinen:

    • a.

      Gronden: op gronden wordt niet afgeschreven

    • b.

      Sportvelden/ - voorzieningen: aanleg velden: 30 jaar

    • c.

      Sportvelden/ - voorzieningen: renovatie: 20 jaar

    • d.

      Sportvelden/ - voorzieningen: sporthal / kleedlokalen: 25 jaar

    • e.

      Sportvelden/ - voorzieningen: installaties: 15 jaar

    • f.

      Sportvelden/ - voorzieningen: speeltoestellen: 10 jaar

  • c.

    Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

    • a.

      Riolering: vrijverval: 60 jaar

    • b.

      Riolering: randvoorzieningen: 60 jaar

    • c.

      Riolering: persleiding en drukriolering: 60 jaar

    • d.

      Riolering: gemalen, bouwkundig: 60 jaar

    • e.

      Riolering: gemalen, mechanisch (pompen, afsluiters, etc): 15 jaar

    • f.

      Riolering: gemalen, elektrotechnisch en besturing: 15 jaar

  • d.

    Vervoersmiddelen

    • a.

      Dienstauto’s: 5 jaar

    • b.

      Huisvuilwagens: 8 jaar

    • c.

      Vrachtauto’s: 8 jaar

    • d.

      Service wagens: 8 jaar

    • e.

      Bestelwagens: 8 jaar

    • f.

      Electro cars: 5 jaar

    • g.

      Veegwagens: 8 jaar

    • h.

      Aanhangwagens: 8 jaar

    • i.

      Hoogwerker: 10 jaar

    • j.

      Strooiwagens: 10 jaar

    • k.

      Tractor: 10 jaar

    • l.

      Maaimachines: 5 jaar

    • m.

      Schaftwagens: 8 jaar

  • e.

    Machines, apparaten en installaties

    • a.

      Houtversnipperaar: 5 jaar

    • b.

      Frees: 5 jaar

    • c.

      Trilmachine: 5 jaar

    • d.

      Handgereedschap: 5 jaar

    • e.

      Overige machines: 10 jaar

  • f.

    Inventarissen

    • a.

      Kantoorinventaris: 10 jaar

    • b.

      Overige inventaris: 10 jaar

    • c.

      Scholen: eerste inrichting: 20 jaar

  • g.

    Overige materiële vaste activa van economisch nut

    • a.

      Ict: applicatiesoftware: 6 jaar

    • b.

      Ict: besturingssysteemsoftware: 5 jaar

    • c.

      Ict: systeemsoftware: 4 jaar

    • d.

      Ict: desktop, laptop, tablet: 4 jaar

    • e.

      Ict: server en componenten: 4 jaar

    • f.

      Ict: data-opslag: 5 jaar

    • g.

      Ict: printers: 6 jaar

    • h.

      Ict: telefooncentrale en- installatie: 7 jaar

  • h.

    Erfpachtgronden: op gronden wordt niet afgeschreven

  • i.

    Werk in uitvoering: 0 jaar (zie deze bijlage inzake afschrijvingssystematiek / onderhanden werken)

     

Materiële vaste activa met maatschappelijk nut:

  • a.

    Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

    • a.

      Wegen, fiets en voetpaden: aanleg / vervanging: 40 jaar

    • b.

      Wegen, fiets en voetpaden: reconstructie: 25 jaar

    • c.

      Parken en plantsoenen: aanleg: 30 jaar

    • d.

      Parken en plantsoenen: reconstructie: 20 jaar

    • e.

      Parken en plantsoenen: voorziening: 15 jaar

    • f.

      Civieltechnische kunstwerken: bruggen / viaducten, aanleg en vervanging: 40 jaar

    • g.

      Civieltechnische kunstwerken: bruggen / viaducten, reconstructie: 20 jaar

    • h.

      Civieltechnische kunstwerken: houten bruggen, aanleg / vervanging: 20 jaar

    • i.

      Civieltechnische kunstwerken: damwanden, aanleg en vervanging: 25 jaar

    • j.

      Civieltechnische kunstwerken: overig, aanleg en vervanging: 25 jaar

    • k.

      Verkeersregelinstallaties: 15 jaar

    • l.

      Overige grond-, weg- en waterbouwkundige werken: 20 jaar

  • b.

    Machines, apparaten en installaties

    • a.

      Openbare verlichting: 20 jaar

  • c.

    Overige materiële vaste activa met maatschappelijk nut

    • a.

      Bushaltes / abri’s: 20 jaar

    • b.

      Straatmeubilair: 10 jaar

       

       

Toelichting op de artikelen

 

Artikel 2. Planning en controlcyclus

In lid 1 is de huidige werkwijze met betrekking tot ‘het spoorboekje’ verankerd.

In lid 2 is het proces van beleidsevaluatie en –bijstelling verankerd. Dit vindt (gespreid) plaats gedurende de raadsperiode van vier jaar. Elk jaar bepaalt de raad zelf via een vast te stellen programmering welke thema’s / beleidsvelden / programma’s in een zogenoemd beleidslab aan de orde komen. Bij de besluitvorming over dit onderwerp (d.d. 28-05-2014) is er voor gekozen om twee beleidslabs per jaar te organiseren. Door de invoering van beleidslabs wordt de mogelijkheid geboden om het inhoudelijke gesprek over beleid te voeren. Beleidslabs versterken de inhoudelijke sturing van de raad. Met de beleidslabs wordt inhoud gegeven aan het streven naar een open control-gerichte cultuur. Daarin is het gesprek minstens zo belangrijk als het document.

 

Artikel 3. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De begroting wordt op programmaniveau vastgesteld. De indeling van de programma’s wordt bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid artikel 189 Gemeentewet).

Het tweede lid van artikel 3 van de financiële verordening bepaalt dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het derde lid van artikel 8 BBV stelt namelijk dat per programma wordt aangegeven wat de doelstelling – in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten – is en hoe er naar wordt gestreefd deze effecten te bereiken.

Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld.

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het derde lid van artikel 3 van de financiële verordening bepaalt dat de raad bij aanvang van een nieuwe raadsperiode kan aangeven welke paragrafen hij nog meer wenst.

 

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting.

In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven.

In het vierde lid wordt dit geregeld voor de jaarrekening. In het tweede lid, in het kader van de begroting, wordt bedoeld het door de raad vast te stellen investeringsplan.

Het derde lid bepaalt dat in aanvulling op het bepaalde in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.

 

Artikel 5. Kaders begroting

Artikel 5 van de financiële verordening biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet en het BBV.

Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. In het eerste lid wordt voor de gangbare praktijk, waarbij in een verkiezingsjaar geen kadernota wordt opgesteld, ruimte geboden.

Artikel 8 van het BBV zegt dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het tweede lid van artikel 5 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven. In de begroting wordt onder de algemene dekkingsmiddelen een post onvoorzien opgenomen. Criteria voor uitgaven uit deze posten onvoorzien zijn dat een uitgave: onvoorzien, onafwendbaar en onuitstelbaar moet zijn. Het is vooral de laatste reden in de verordening te bepalen dat het college de bevoegdheid heeft om deze uitgaaf te doen, vanzelfsprekend wel met de opdracht om terstond verantwoording hierover af te leggen in de raad.

 

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 6 van de financiële verordening bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Autorisatie van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van de programma’s (eerste lid). Naast lopende lasten doet de gemeente

investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze via het investeringsplan mee te nemen (tweede lid). Wel kan de raad via het investeringsplan aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is in dat geval nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

 

Artikel 7. Tussentijdse rapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad is de tussentijdse rapportage. Op basis van een tussentijdse rapportage wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid.

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage.

Het derde lid bepaalt welke afwijkingen ten opzichte van de begroting die het college in de tussentijdse rapportage moet toelichten. De lijn hierbij zal zijn dat in de tussenrapportage een melding wordt gemaakt op afwijkingen op productniveau van meer dan € 50.000,-. Vaak komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dus ook voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Daarbij draagt dit lid aan het college op bij grote investeringen aan te geven wat het effect is op de schuldpositie van de gemeente.

 

Artikel 8. Informatieplicht

In artikel 8 van de financiële verordening is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.

In artikel 8 verzoekt de raad het college om informatie vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in het artikel genoemde bedragen overschrijden.

Met dit artikel wordt inhoud gegeven aan artikel 169, vierde lid, van de gemeentewet waarin is bepaald dat het college bij ingrijpende privaatrechtelijke overeenkomsten de raad vooraf informeert en in gelegenheid stelt zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen. Bij besluitvorming over het verstrekken van leningen, waarborgen, garanties en kapitaal aan instellingen en ondernemingen in artikel 8 a en b verstrekt het college, met de zienswijze van de raad, de volgende aspecten in haar overwegingen:

  • a.

    Boven € 250.000,- aan verstrekkingen, zienswijze van de raad

  • b.

    Publiek belang

  • c.

    Zekerheidsstelling

  • d.

    Verhouding risico-rendement

  • e.

    Binnen de staatssteunregels blijven

Op een later moment kan het college besluiten om dit verder uit te werken in een beleidsregel met betrekking tot het verstrekken van leningen, waarborgen, garanties en kapitaal aan instellingen en ondernemingen. Daarnaast dient vanzelfsprekend ook rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 13 van deze verordening.

 

Artikel 9. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze aandeel hebben in plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet erg is.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

In het artikel is opgenomen dat het college de raad informeert bij een overschrijding van het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Artikel 10. Waardering & afschrijving vaste activa

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 10 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar een bijlage. Het college kan met inachtneming van de verordening nadere richtlijnen stellen. In de bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën materiële vaste activa met economisch en maatschappelijk nut opgenomen. Ter verduidelijking kan als voorbeeld worden opgemerkt dat nieuwbouw van woonruimten wordt beschouwd als materiële vaste activa met economisch nut en wordt dus geactiveerd. Daarentegen worden wegen en civieltechnische kunstwerken juist beschouwd als materiële vaste activa met maatschappelijk nut en kunnen dus in een keer worden afgeschreven, hierbij komt dat de gemeente hiervoor spaart in de vorm van reserves en voorzieningen.

 

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

Het eerste lid bepaalt dat het college een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen. Lid 1 van dit artikel biedt de ruimte dat de gangbare praktijk wordt gecontinueerd. Er wordt jaarlijks een geactualiseerd overzicht van reserves en voorzieningen aan de raad aangeboden.

 

Artikel 12. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten en heffingen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de opbouw van de kostprijs van de goederen en diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 12 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten die worden geleverd aan derden. Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen. Het tweede lid bepaalt dat bij de rioolheffing en afvalstoffenheffing onder de kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen, de compensabele BTW en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid.

Het derde lid geeft aan dat in de kostprijs ook de kosten van de financiering van materiele activa moet worden meegenomen in de vorm van een rente over het eigen vermogen en over het vreemd vermogen. Kaders voor de kostprijzen staan voor heffingen, rechten en leges in artikel 229b Gemeentewet en voor prijzen in de artikelen 25i, 25j en 25m van de Mededingingswet.

 

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met ander ondernemingen treedt. Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in dat tenminste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd.

 

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt.

Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet, is een privaatrechtelijke besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet).

 

Artikel 15. Financieringsfunctie

Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 15 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 18.

In aanvulling op de regels uit de wet Financiering decentrale overheden en daaruit volgende besluiten en regelingen stelt het eerste lid een aantal aanvullende kaders. Het tweede lid draagt het college op bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan te verminderen.

 

Paragrafen

 

Artikel 16. Paragrafen

De begroting en de jaarrekening van de gemeente bevat minimaal de verplichte paragrafen op grond van het BBV. In deze paragrafen, genoemd in het artikel 16, wordt door het college toelichting gegeven en verantwoording afgelegd over het gevoerde financiële beleid. Het college is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en op deze wijze ontstaat een transparante methodiek van verantwoording afleggen.

 

Artikel 17. Administratie

Onder artikel 17 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

 

Artikel 18. Financiële organisatie

Artikel 18 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Raad van State en het Nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 Gemeentewet.

Artikel 18 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat het college een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de kostentoerekening vastlegt.

Bij het beleid en interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.

Bij het beleid en interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.

In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.

 

Artikel 19. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 19 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

 

Artikel 20. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later. De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t. Hiervoor is in artikel 20 een overgangsbepaling opgenomen.

 

Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel

Er is voor gekozen de nieuwe verordening in werking te laten treden op een datum voor het vaststellen van de voorjaarsnota en anders voor het vaststellen van de begroting van het jaar t+1.

Anders moet artikel 21 worden uitgebreid met een bepaling die voorziet in terugwerkende kracht, zodat de bepalingen uit de nieuwe verordening ook gelden voor de begroting voor het jaar t+1.