Gemeente Tynaarlo - Verordening op de heffing en invordering van onroerende-
zaakbelastingen 2016 – Gemeente Tynaarlo
De raad van de gemeente Tynaarlo,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3
november 2015;
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
B E S L U I T:
vast te stellen de navolgende verordening:
Verordening op de heffing en invordering van
onroerende-zaakbelastingen 2016
Artikel 1 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam ‘onroerende-zaakbelastingen’ worden voor binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen
geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot
woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt
recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te
noemen: eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak
in gebruik is gegeven (verder: de gebruiker), aangemerkt als
gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;
degene die het deel in gebruik heeft gegeven (verder: de
gebruikgever); de gebruikgever is bevoegd de belasting als
zodanig te verhalen op de gebruiker;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die
die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene
die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is
bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan
wie die zaak ter beschikking is gesteld.
- 3.
Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin
van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is
vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld
in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning als de waarde
die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende
zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan
worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen
tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde
waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 1.
- 2.
Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de
voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken
wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met
overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 17, 18, 20, tweede lid, van de Wet waardering
onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking van artikel 3 wordt bij het bepalen van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al
is gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de
waarde van:
- a.
Voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede
de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend
wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de
ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de
kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond
daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de
openbare eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, één en
ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende
zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de
voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat
voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het
Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 met uitzondering
van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die
door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke
zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van
natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer
per rail, één en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de
delen van zodanige werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige
werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die
werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als
gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden
gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst
voor het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer
of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten,
verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen,
banken, abri's, hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in
beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen
van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering
van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als
woning;
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste
lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet
voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking
gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in
hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,0900 %
- b.
- 1.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1163
%
- 2.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1372
%
- 2.
Voor belastingbedragen tot € 5,- vindt geen invordering plaats. Voor
de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een
aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen
onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één
belastingbedrag.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden door middel van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen. De
eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het
aanslagbiljet en de volgende termijn twee maanden later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van
de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het
aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan
€ 50,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van
automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de
aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste
termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en
elk van de volgende termijnen telkens één maand later.
- 3.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de
onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 9 Overgangsrecht
De ‘Verordening onroerende-zaakbelastingen 2015’ van de gemeente
Tynaarlo, vastgesteld bij raadsbesluit van 11 november 2014, laatstelijk
gewijzigd op 20 januari 2015 wordt ingetrokken met ingang van de in
artikel 10 tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien
verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich
voor die datum hebben voorgedaan.
Artikel 10 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na
die van de bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.
Artikel 11 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening
onroerende-zaakbelastingen 2016’.