Organisatie | Montfoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening gemeente Montfoort 2016 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening gemeente Montfoort 2016 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 149
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | nieuwe regeling | 14-12-2015 IJsselbode, 22-12-2015 | 202683 |
De raad van de gemeente Montfoort;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Montfoort van 3 november 2015, zaaknummer 202683;
gelet op het door de raad vastgestelde subsidiebeleid;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college voor activiteiten binnen de beleidsterreinen die vallen onder de door de raad in de programmabegroting vastgestelde programma’s, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
Ter uitvoering van het door de raad vastgestelde beleid stelt het college een nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vast. Voor zover van toepassing, wordt hierin bepaald welke kosten voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
Artikel 4. Europees steunkader
Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregelingen afwijken van deze verordening en deze aanvullen.
Het concept subsidieoverzicht ligt gedurende 14 dagen ter inzage in het stadhuis, teneinde de in het subsidieoverzicht genoemde instellingen de gelegenheid te geven schriftelijk hun zienswijze kenbaar te maken. Het concept wordt tevens door het college ter kennisneming aan het raadsforum Samenleving aangeboden. De instellingen kunnen hun zienswijze mondeling toelichten in het Forum Samenleving.
Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.
Artikel 13. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij subsidies vanaf € 50.000 verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt minimaal één keer per jaar verlangd.
Artikel 14. Eindverantwoording subsidies tot en met € 7.500
Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vorige lid kan de aanvrager worden verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats binnen 13 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
Artikel 16. Subsidievaststelling
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a of b, is ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend of gecompleteerd dan kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.
De instelling die subsidie aanvraagt beschikt niet over een dusdanig eigen vermogen, dat subsidiëring redelijkerwijs achterwege kan blijven. Om te bepalen of dit zo is kan het college een vermogenstoets toepassen.
Het college kan deze verordening, met uitzondering van de artikelen 2, 3 en 4, in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Montfoort, gehouden op 14 december 2015.
drs . E.C.M. van der Klauw
de griffier
Th. Van Eijk
de voorzitter
In de artikelen 9, 14 en 16 worden termijnen genoemd waarbinnen het college een besluit dient te nemen. Bij het bepalen van de duur van die termijnen hebben de volgende argumenten een rol gespeeld:
Sinds de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen bestaat het risico dat het college bij overschrijding van (ook door het college zelf gestelde) termijnen met een dwangsom wordt geconfronteerd. Het stellen van een termijn die gelet op de interne bedrijfsvoering te kort is verhoogt het risico op het verbeuren van een dwangsom wegens termijnoverschrijding.
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is.
Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en de zogenaamde incidentele subsidies, de spoedeisende subsidieverstrekkingen en begrotingssubsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen wettelijke grondslag nodig is.
Aangezien het gaat om de bevoegdheid te besluiten over het ‘verstrekken’ van subsidies, in plaats van ‘verlenen’ van subsidies, omvat de bevoegdheid om te besluiten over het gehele subsidieproces, dus ook het voorschot geven, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke. Het college neemt daarbij de gemeentebegroting en subsidieplafonds (artikel 4:25, tweede lid, van de Awb) in acht. Ook de bevoegdheid om subsidies te verlenen onder voorwaarden zoals bedoeld in de artikelen 4:33 en 4:34 van de Awb valt hier onder.
Voor de zogenaamde incidentele subsidies en begrotingssubsidies is op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig. Op die subsidies is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om die verordening (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Met dit artikel verplicht de raad het college om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie.
Relatie tussen subsidiebeleid, subsidieverordening en subsidieregelingen.
In het subsidiebeleid wordt de visie op en het algemene doel van het subsidiebeleid beschreven. Tevens worden daarin de beleidsdoelstellingen beschreven die met het subsidie instrument worden beoogd. Subsidiebeleidsregels vullen in hoe er toepassing wordt gegeven aan een bestaande bevoegdheid van het bestuursorgaan en hoe belangen worden afgewogen (artikel 4:81, eerste lid, van de Awb). Beleidsregels binden alleen het bestuursorgaan zelf en werken niet extern. Met beleidsregels kunnen dan ook niet rechtstreeks verplichtingen aan burgers worden opgelegd. In ieder geval kunnen zaken als termijnen en subsidieverplichtingen niet worden geregeld via een beleidsregel. Dat dient te geschieden in een verordening (ASV).
In de ASV wordt de hoofdstructuur van het subsidieproces neergelegd, zoals de reikwijdte van de verordening, de vaststelling van subsidieplafonds door de raad, aanvraagvereisten, algemene en bijzondere verplichtingen, verantwoording, beslistermijnen en weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden. Alle subsidieaanvragen worden getoetst aan het bepaalde in de ASV.
De beleidsuitvoerende elementen worden vervolgens in subsidieregelingen vastgelegd. De bevoegdheid tot het vaststellen hiervan wordt in artikel 3 van de ASV gedelegeerd aan het college. Zoals vermeld kan op punten worden afgeweken van de hoofdregels zoals neergelegd in de ASV.
Artikel 4. Europees steunkader
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Dit artikel maakt het college daartoe bevoegd.
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
De raad stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid). In het tweede lid, in combinatie met artikel 6 is de wijze en procedure van verdeling van de beschikbare bedragen vastgelegd Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds door de raad wordt er, indien van toepassing, gewezen om de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (derde en vierde lid).
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vijfde lid).
De inhoud van dit artikel spreekt voor zich . Een zelfde handelwijze werd ook al gehanteerd ter uitvoering van de Algemene subsidieverordening gemeente Montfoort 2013.
In het tweede lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het eventueel door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (derde lid, onderdeel d, onder 1). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming een de-minimisverklaring gevraagd worden (derde lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening. Deze verordening houdt in dat wanneer de gemeente ondernemingen steunt (bijvoorbeeld: subsidie, lening tegen niet-marktconforme rente, garantie) en de totale steun per onderneming niet hoger is dan € 200.000 over een periode van drie belastingjaren, een aanmelding bij de Europese Commissie niet nodig is. In de praktijk biedt deze verordening vaak goede mogelijkheden om ondernemingen te steunen zonder aanmelding;
Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vijfde lid).
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar, en andere. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).
Artikel 10. Weigerings- en intrekkingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.
In het tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
Onderdelen a, d en e spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.
Onderdeel c betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid).
Onder f is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Onderdeel g ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.
In dit artikel is vastgelegd welke omstandigheden de subsidieontvanger direct aan het college moet melden of waarover de subsidieontvanger het college direct moet informeren. Gekozen is voor het woord ‘direct’, omdat dit duidelijk en objectief de urgentie weergeeft om te melden en te informeren. Woorden als ‘zo spoedig mogelijk’ of ‘op een zo kort mogelijke termijn’ zijn subjectief en om die reden minder passend.
De inhoud van dit artikel behoeft verder geen nadere toelichting.
Artikel 12. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt.
Artikel 13. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een aanvullende bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is direct op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
De artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb maken het verder mogelijk om nog andere verplichtingen aan een subsidie te verbinden, als de verordening daarvoor een grondslag biedt. Die grondslag is in artikel 13 gegeven met betrekking tot verplichtingen in het kader van het beheer en gebruik van datgene wat met de subsidie tot stand is gebracht.
Artikel 14. Eindverantwoording subsidies tot en met € 7.500
Het in dit artikel vastgelegd maximumbedrag geldt per individuele aanvraag van een instelling. Kenmerkend voor subsidies tot en met € 7.500 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 12). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Verder wordt het voorschot in één termijn (lump sum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
Artikel 15. Eindverantwoording subsidies vanaf € 7.500
Bij subsidies vanaf € 7.500 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder minder, gegevens gevraagd worden.
Artikel 16. Subsidievaststelling
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging is appellabel.
Artikel 17. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling of bij de subsidieverlening vastgelegd dienen te worden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Uitgangspunt is dat subsidieverlening los staat van de vraag hoeveel eigen vermogen een organisatie heeft. In principe heeft de gemeente uit haar hoedanigheid van subsidieverstrekker niets over het eigen vermogen van een organisatie te vertellen. Dit gaat haar bevoegdheden te buiten. Het gaat erom of de gemeente bepaalde activiteiten wil financieren en of de organisatie deze kostenbewust en doelmatig uitvoert. Wel kan in een subsidieregeling worden neergelegd dat de subsidie altijd alleen aanvullend is. Om die reden is in artikel 10, tweede lid onder b. vastgelegd, dat de subsidie kan worden geweigerd als niet is aangetoond dat dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van activiteiten waarvoor deze is gevraagd, omdat aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt. Daarnaast kan in een subsidieregeling bijvoorbeeld worden bepaald dat de subsidieontvanger een bepaald percentage van de kosten zelf draagt.
Het al dan niet toestaan van eigen vermogen bij subsidieverlening is verder alleen aan de orde bij
meerjarig gefinancierde instellingen waarmee in de subsidiebeschikking een egalisatiereserve is
overeengekomen. Het betreft dan grote instellingen die voor hun voortbestaan geheel of grotendeels afhankelijk zijn van subsidie(s). Zij hebben een verzwaard verantwoordingsregime.
Artikel 19. Bestemmingsreserves en voorzieningen
Dit artikel biedt de mogelijkheid aan een aanvrager om naast een algemene reserve een of meerdere bestemmingsreserves en/of voorzieningen te vormen. Onder bestemmingsreserve wordt verstaan een op de balans van de aanvrager opgenomen bedrag voor de te verwachten activiteiten, die echter niet uitsluitend in het jaar van uitvoering ten laste van de middelen kan worden gebracht. Onder een voorziening wordt verstaan een op de balans opgenomen bedrag voor de betaling van reeds aangegane, maar nog niet opeisbare verplichtingen. Om gebruik van de financiële middelen te waarborgen, dient hiervoor toestemming aan het college te worden gevraagd. Het verlenen van toestemming betekent ook dat de aanvrager verplicht is die reserve en/of voorziening te vullen op de voorgenomen wijze. Tenslotte is het van belang dat zicht bestaat op de wijze van besteding van een voorziening of reserve, met name als die besteding al niet in de begroting is voorzien. Daarmee kan oneigenlijk gebruik van de reserve zo nodig worden bestreden.
In de hardheidsclausule is aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.