De raad van de gemeente Beuningen in openbare vergadering bijeen;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17
november 2015;
gelet op artikel 224 van de Gemeentewet;
B E S L U I T :
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting
201
6
.
(Verordening toeristenbelasting 2016)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, dan wel enig
ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte
daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een
omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onderdeel a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen
geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden
of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
- b.
kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht,
en volgens die inrichting be- stemd om daarop gelegenheid te geven
tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermidde- len.
- c.
vaste standplaats: een terrein of terreingedeelte, dat deel uitmaakt
van een kampeerterrein en dat ter beschikking wordt gesteld voor de
plaatsing van eenzelfde kampeermiddel gedurende een seizoen of een
jaar.
- d.
volgtijdige standplaats: een terrein of terreingedeelte dat deel
uitmaakt van een kampeerterrein en dat ter beschikking wordt gesteld
voor de volgtijdige plaatsing van kampeermiddelen.
- e.
woning: huis, een naar aard en inrichting vergelijkbaar ander
onderkomen of deel van een huis of een vergelijkbaar
onderkomen;
- f.
particulier: een natuurlijk persoon die buiten de uitoefening van
een bedrijf of beroep gelegen- heid biedt tot verblijf.
- g.
particulier verhuurde woning: een woning die door een particulier
ter beschikking wordt gesteld voor het houden van verblijf met
overnachting tegen een vergoeding in welke vorm dan ook.
- h.
scouts: personen die deelnemen aan een door een scoutingorganisatie
georganiseerd evenement met een scoutingkarakter en die lid zijn van
een scoutingorganisatie die is aangesloten bij de vereniging
Scouting Nederland.
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam “toeristenbelasting” wordt een directe belasting geheven voor
het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een
vergoeding in welke vorm dan ook door personen, die niet als ingezetene zijn
opgenomen in de basisregistratie personen van de gemeente.
Artikel 3 Belastingplicht
- 1.
Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als
bedoeld in artikel 1.
- 2.
De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op
degene, die verblijf houdt als bedoeld in artikel 1.
- 3.
Als er geen persoon is aan te wijzen, die gelegenheid biedt tot
verblijf, is degene belastingplichtig die verblijf houdt als bedoeld in
artikel 1.
Artikel 4 Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven voor het verblijf:
- 1.
van degene die verblijft in een toegelaten instelling als bedoeld in
artikel 5, eerste lid van de Wet Toelating Zorginstellingen;
- 2.
van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid van de
Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de
zin van artikel 8, letters c, d, f, g en h van voornoemde wet en
voor zover deze persoon verblijf houdt als bedoeld in artikel 1 van
de verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan
opvang Asielzoekers;
- 3.
van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk
verblijf forensenbelasting is verschuldigd.
- 4.
van deelnemers en hun begeleiders aan door sport- of culturele
verenigingen georganiseerde verenigingsactiviteiten en van scouts en
hun begeleiders in scoutinggebouwen of-terreinen in het kader van
scoutingactiviteiten.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen in het
belastingjaar.
Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing
Bij de forfaitaire berekening voor kampeermiddelen op vaste standplaatsen
wordt per standplaats:
- 1.
Het aantal personen, dat heeft overnacht,
- a.
indien het aantal slaapplaatsen drie of minder bedraagt,
gesteld op 2
- b.
indien het aantal slaapplaatsen meer dan drie bedraagt,
gesteld op 3,5
- 2.
Het aantal overnachtingen door de in het 2e lid bedoelde personen
gesteld op:
|
als een kampeermiddel op een vaste standplaats in
het belastingjaar geschikt is voor gebruik of
a
l
leen mag worden gebruikt
gedurende:
|
|
meer dan
|
maar niet meer dan
|
1° 40 nachten
|
---
|
3 maanden
|
2° 50 nachten
|
3 maanden
|
6 maanden
|
3° 55 nachten
|
6 maanden
|
9 maanden
|
4° 60 nachten
|
9 maanden
|
----
|
Artikel 7 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing
In afwijking van het bepaalde in artikel 5 wordt op basis van een door de
belastingplichtige bij de aangifte gedaan verzoek, de maatstaf van heffing
vastgesteld op het werkelijke aantal overnachtingen, indien aangetoond kan
worden dat dit aantal lager is dan het op grond van artikel 5 berekende
aantal.
Artikel 8 Aangifteplicht
- 1.
De voor het doen van aangifte te stellen termijn en de voor de aanmaning
tot het doen van aangifte in acht te nemen termijnen belopen ten minste
veertien dagen.
- 2.
De belastingplichtige, aan wie niet binnen een maand na afloop van het
belastingjaar een aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden binnen
veertien dagen na afloop van die maand bij de in artikel 231, tweede
lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar schriftelijk te
verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet.
Artikel 9 Belastingtarief
1.Het tarief bedraagt per persoon per overnachting € 1,50
Artikel 10 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 11 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 12 Aanslaggrens
Belastingaanslagen van minder dan € 5,-- worden niet opgelegd.
Artikel 13 Voorlopige aanslag
Na de aanvang van het belastingjaar kan aan de belastingplichtige een
voorlopige aanslag worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de
aanslag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Artikel 14 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9 eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk twee maanden na de
dagtekening van het aanslagbiljet.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt - ingeval het totaalbedrag van
de op één aanslag biljet verenigde aanslagen meer bedraagt dan €
45,-- met een maximum van € 3.000,-- en een machtiging is afgegeven
voor het automatisch incasseren van het verschuldigde bedrag -,
dat:
- a.
aanslagen, waarvan de dagtekening ligt tussen 1 januari en 1
oktober van het belastingjaar waarop ze betrekking hebben,
worden geïncasseerd in zoveel gelijke termijnen als er na de
maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in
het belastingjaar overblijven met een maximum van acht;
- b.
aanslagen, waarvan de dagtekening ligt na 30 september van
het belastingjaar waarop ze betrekking hebben, worden
geïncasseerd in drie gelijke termijnen.
Bij het van toepassing zijn van het vorenstaande vervalt de eerste
incassotermijn een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende
termijnen telkens een maand later.
- 3.
In afwijking van het eerste lid geldt, voor aanslagen waarvan het
totaal bedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen € 45,-
of minder bedraagt en een machtiging is afgegeven voor het
automatisch incasseren van het verschuldigde bedrag, dat het
totaalbedrag van de aanslag in één keer wordt geïncasseerd twee
maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.
- 4.
Voor aanslagen, waarvan het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet
verenigde aanslagen meer bedraagt dan € 3.000,--, is geen
automatische incasso mogelijk en is de betalingstermijn als onder
lid 1 van toepassing.
- 5.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 15 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de toeristenbelasting.
Artikel 16 Kwijtschelding
Bij de invordering van de toeristenbelasting wordt geen kwijtschelding
verleend.
Artikel 17 Administratieve plichten
- 1.
Ieder die gelegenheid tot het houden van nachtverblijf biedt in de zin
van de verordening is verplicht verblijfhoudenden te registreren in een
daarvoor bestemd nachtverblijfregister.
- 2.
Burgemeester en Wethouders stellen het genoemde nachtverblijfregister op
verzoek kosteloos beschikbaar.
- 3.
De verplichting, genoemd onder lid 1, vervalt indien de
belastingplichtige een soortgelijk, en door burgemeester en wethouders
geaccepteerd, nachtverblijfregister voert.
- 4.
Het nachtverblijfregister dient minimaal 3 jaar bewaard te worden en te
allen tijde aan de gemeente of een daartoe gemachtigde controleur, ter
controle van de administratie van de toeristenbelasting overhandig te
kunnen worden.
Artikel 18 Overgangsrecht
De “1e wijziging op de Verordening Toeristenbelasting 2015”
vastgesteld bij besluit van 24 februari 2015, wordt ingetrokken met ingang
van de in artikel 19, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing,
met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die
zich voor die datum hebben voorgedaan.
Artikel 19 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de
bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.
Artikel 20 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening toeristenbelasting
2016’.