Raadsbesluit
De raad van de gemeente Best;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6
oktober 2015;
gelet op artikel 228 van de Gemeentewet;
besluit
vast te stellen de verordening op de heffing en de invordering van
precariobelasting 2016 (Verordening precariobelasting 2016).
Artikel 1 – Begripsomschrijving
Deze verordening verstaat:
- a.
dag: een periode van 24 uren, aanvangende om 00.00 uur of een
gedeelte daarvan;
- b.
week: een periode van zeven achtereenvolgende dagen;
- c.
maand: een kalendermaand;
- d.
seizoen: de periode april t/m oktober;
- e.
- f.
vergunning: een door het gemeentebestuur verleende en in een
gemeentelijke registratie opgenomen toestemming op grond waarvan een
persoon een of meerdere voorwerpen onder, op of boven voor de
openbare dienst bestemde gemeentegrond mag hebben.
Artikel 2 – Belastbaar feit
Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake
van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst
bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij
behorende tarieventabel.
Artikel 3 – Belastingplicht
- 1.
De precariobelasting wordt geheven van degene die het voorwerp of de
voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde
gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp
of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde
gemeentegrond aanwezig zijn.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een
vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de
voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde
gemeentegrond, degene aan wie de vergunning is verleend of diens
opvolger aangemerkt als degene bedoeld in het eerste lid, tenzij blijkt
dat hij niet het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de
openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.
Artikel 4 – Vrijstellingen
De precariobelasting wordt niet geheven ter zake van het hebben van:
- a.
voorwerpen, indien de gemeente ter zake van het gebruik van de voor
de openbare dienst bestemde gemeentegrond waarop het voorwerp of de
voorwerpen zich bevinden een recht heft op grond van artikel 229,
eerste lid, onderdeel a van de Gemeentewet, dan wel een
privaatrechtelijke vergoeding is overeengekomen;
- b.
voorwerpen waarvan de gemeente genothebbende krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht is, met uitzondering van voorwerpen die in
gebruik zijn bij een derde;
- c.
borden, masten palen en dergelijke aangebracht in verband met de
verkiezing van publiekrechtelijke lichamen;
- d.
voorwerpen ten dienste van de gemeente of haar instellingen, alsmede
het hebben van buizen en kabels ten dienste van huisaansluitingen
voor riolering, gas, water en elektriciteit;
- e.
glas- en papiercontainers, welke zijn geplaatst ten behoeve van
recyclingdoeleinden en welke gratis voor publiek gebruik zijn
bestemd;
- f.
voorwerpen, gebruikt voor activiteiten met een politiek,
godsdienstig, sociaal, weldadig doel en voor zover geen sprake is
van een direct of indirect commerciële (neven)activiteit met een
sportief, cultureel of recreatief doel;
- g.
plat tegen de gevel van een perceel aangebrachte naamborden of
naamplaten, uitsluitend vermeldende de naam van de bewoner en het
beroep of bedrijf;
- h.
voor het hebben van wegwijzers en verkeersaanwijzingen van de
Koninklijke Nederlandse Toeristenbond A.N.W.B. en van andere,
hetzelfde doel nastrevende, instellingen;
- i.
openbare brievenbussen en telefooncellen;
- j.
afvoerbuizen van hemelwater, welke aan een gebouw zijn aangebracht
en niet meer dan 0,2 meter buiten de gevel uitsteken;
- k.
voorwerpen op de openbare weg bij kleinschalige niet-commerciële
buurtactiviteiten;
- l.
balkons en andere gelijksoortige open uitbouwen met balustrade aan
een bovenverdieping van een onroerende zaak of aan een flat, welke
slechts voor woondoeleinden door de gebruiker van die onroerende
zaak kan worden gebruikt;
- m.
de onder- en bovengrondse infrastructuur van nutsbedrijven en
netbeheerders.
Artikel 5 – Maatstaf van heffing en belastingtarief
De precariobelasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven
opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met
inachtneming van het overigens in deze verordening bepaalde.
Artikel 6 – Berekening van de precariobelasting
- 1.
Voor de berekening van de precariobelasting wordt met betrekking tot
een in de tarieventabel genoemde lengte- of oppervlakte maat een
gedeelte daarvan als een volle eenheid aangemerkt.
- 2.
Indien een tarief per oppervlakte is vastgesteld, wordt de
precariobelasting berekend naar de oppervlakte van de horizontale
projectie van de voorwerpen, tenzij anders is bepaald.
- 3.
De oppervlakte van andere dan rechthoekige voorwerpen wordt gesteld
op het product van de twee aangrenzende zijden van een om het
voorwerp geplaatste denkbeeldige rechthoek.
- 4.
Indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van
het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare
dienst bestemde gemeentegrond, wordt voor de berekening van de
precariobelasting aangesloten bij de geldigheidsduur van die
vergunning, tenzij blijkt dat het belastbaar feit zich gedurende een
kortere periode heeft voorgedaan. In dat geval bestaat aanspraak op
ontheffing, waarbij het vijfde lid van overeenkomstige toepassing
is.
- 5.
Indien in de tarieventabel voor een voorwerp tarieven voor
verschillende tijdseenheden zijn opgenomen, wordt de
precariobelasting berekend op de voor de belastingplichtige meest
voordelige wijze.
- 6.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1 wordt voor de berekening
van de precariobelasting:
- a.
indien in de tarieventabel voor een voorwerp wel een
weektarief, maar geen dagtarief is opgenomen, een gedeelte
van een week gelijkgesteld met een week;
- b.
indien in de tarieventabel voor een voorwerp wel een
maandtarief, maar geen dag- of weektarief is opgenomen, een
gedeelte van een maand gelijkgesteld met een maand.
- 7.
Indien in de tarieventabel voor een voorwerp een dagtarief,
weektarief of maandtarief is opgenomen en het belastingtijdvak een
langere periode dan een dag, onderscheidenlijk een week of een maand
omvat, gelden deze tarieven per dag, onderscheidenlijk week of maand
van het belastingtijdvak.
Artikel 7 – Belastingtijdvak
- 1.
In de gevallen waarin de gemeente een vergunning heeft verleend voor het
hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de
openbare dienst bestemde gemeentegrond, is het belastingtijdvak de
periode waarvoor de vergunning is verleend, met dien verstande dat bij
een kalenderjaaroverschrijdende geldigheidsduur van de vergunning het
belastingtijdvak gelijk is aan het kalenderjaar.
- 2.
In andere dan de in het eerste lid bedoelde gevallen, is het
belastingtijdvak de aaneengesloten periode gedurende welke het
belastbaar feit zich voordoet of heeft voorgedaan.
Artikel 8 – Wijze van heffing
- 1.
De precariobelasting wordt bij wege van aanslag geheven.
- 2.
In afwijking van het eerste lid wordt de voor een dag verschuldigde
precariobelasting geheven door middel van een mondelinge kennisgeving,
dan wel gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop met gevorderde
bedrag is vermeld. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door
toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de
belastingschuldige bekendgemaakt.
Artikel 9 – Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
- 1.
In de gevallen bedoeld in artikel 7, eerste lid, is de precariobelasting
verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later
is, bij de aanvang van de belastingplicht.
- 2.
In de gevallen bedoeld in artikel 7, tweede lid, is de precariobelasting
verschuldigd bij het einde van het belastingtijdvak.
- 3.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt
is naar de jaartarieven geheven precariobelasting verschuldigd voor
zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde
belasting als er in dat tijdvak, na de aanvang van de belastingplicht,
nog volle kalendermaanden overblijven.
- 4.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt,
bestaat aanspraak op ontheffing voor de naar jaartarieven geheven
precariobelasting voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak
verschuldigde precariobelasting als er in dat tijdvak, na het einde van
de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij blijkt
dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,00.
- 5.
Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven.
Artikel 10 – Termijnen van betaling
- 1.
De aanslag moet worden betaald binnen twee maanden na de dagtekening van
het aanslagbiljet.
- 2.
In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet
de precariobelasting worden betaald ingeval de kennisgeving bedoeld in
artikel 8, tweede lid:
- a.
mondeling wordt gedaan op het moment van het doen van de
kennisgeving;
- b.
schriftelijk wordt gedaan op het moment van het uitreiken van de
kennisgeving, dan wel ingeval van toezending ervan, binnen 14
dagen na de dagtekening van de kennisgeving.
- 3.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande
leden gestelde termijnen.
Artikel 11 – Kwijtschelding
Bij de invordering van de precariobelasting wordt geen kwijtschelding
verleend.
Artikel 12 – Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de precariobelasting.
Artikel 13 – Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De “Verordening precariobelasting 2015” van 15 december 2014, wordt
ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van
ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing
blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na
die van bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening precariobelasting
2016".
tarieventabel precariobelasting 2016