De raad van de gemeente Best;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6
oktober 2015;
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
besluit
vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van
rioolheffing 2016 (Verordening rioolheffing 2016).
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
- a.
perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte
daarvan;
- b.
gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van
voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport
van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of
in onderhoud bij de gemeente;
- c.
verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het
waterbedrijf betrekking heeft;
- d.
water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of
grondwater.
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter
bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en
bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk
afvalwater; en
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het
ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde
structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de
grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te
beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
- 1.
De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit
water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd,
verder te noemen: gebruikersdeel.
- 2.
Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker
aangemerkt:
- a.
degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan
niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk
recht gebruikt;
- b.
ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als
bedoeld in artikel 4 –voor gebruik is afgestaan: degene die dat
gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling
bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de
belasting geheven ter zake van elk als
zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die
gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel
worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
- 1.
Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters water
dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
- 2.
Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke
meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van
het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is
toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan
een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door
herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een
gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.
- 3.
Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die
pompinstallatie zijn voorzien van een:
- a.
watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden
afgelezen, of
- b.
bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een
pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan
worden afgelezen.
- 4.
De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de
hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere
wettelijke bepaling.
- 5.
De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of
opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is
afgevoerd.
Artikel 6 Belastingtarieven
Het gebruikersdeel bedraagt:
- 1.
- a.
€ 161,28 per jaar voor elke hoeveelheid water van 0 tot en met
500 m3;
Bij een hoeveelheid water boven 500 m3wordt het
tarief onder a. verhoogd met:
- b.
€ 145,08 per jaar voor elke hoeveelheid water van
500m3 of gedeelte daarvan in de categorie boven
500 m3 tot en met 5.000 m3;
- c.
€ 130,56 per jaar voor elke hoeveelheid water van
500m3 of gedeelte daarvan in de categorie boven
5.000 m3 tot en met 10.000 m3;
- d.
€ 117,48 per jaar voor elke hoeveelheid water van
500m3 of gedeelte daarvan in de categorie boven
10.000 m3 tot en met 20.000 m3;
- e.
€ 105,72 per jaar voor elke hoeveelheid water van
500m3 of gedeelte daarvan in de categorie boven
20.000 m3 tot en met 30.000 m3;
- f.
€ 95,04 per jaar voor elke hoeveelheid water van
500m3 of gedeelte daarvan in de categorie boven
30.000 m3 tot en met 40.000 m3;
- g.
€ 85,44per jaar voor elke hoeveelheid water van
500m3 of gedeelte daarvan in de categorie boven
40.000 m3 tot en met 50.000 m3;
- h.
€ 76,80per jaar voor elke hoeveelheid water van
500m3 of gedeelte daarvan in de categorie boven
50.000 m3.
- 2.
In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief, voor zover het
perceel niet dient tot bewoning en indien de totale oppervlakte van
het perceel niet meer dan 40 m2 bedraagt € 34,20.
Artikel 7 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
- 1.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of zo
dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
- 2.
Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het
gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de
belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat
jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van
de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
- 3.
Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het
gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat
aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat
jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van
de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
- 4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de
belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander
perceel in gebruik neemt.
Artikel 10 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in
de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee
maanden later.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, in geval het
totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het
aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan €
65,00 doch minder is dan € 2.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen
door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moet worden betaald in zoveel gelijke
termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog
maanden in het kalenderjaar waarin de aanslagen worden opgelegd
overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste drie
en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt één maand na de
dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen
telkens een maand later.
- 3.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid
gestelde termijnen.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikel 12 Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De 'Verordening rioolrecht 2015' van 15 december 2014 wordt
ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van
ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing
blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na
die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolheffing
2016'.