Overheidsorganisatie | Gemeente Groningen (Gr) |
---|---|
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ |
Citeertitel | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ |
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2010 | 01-01-2013 | nieuwe regeling | 23-08-2010 Gemeenteblad, 2010, 52 | Gr 10.2274203 |
DE RAAD VAN DE GEMEENTE GRONINGEN;
(Gr 10.2274203);
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 mei 2010;
gelet op artikel 147, eerste lid, artikel 149 en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid,
onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ;
HEEFT BESLOTEN:
de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ vast te stellen;
In deze verordening wordt verstaan onder:
IOAW : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
IOAZ : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
De IOAW/IOAZ : de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;
Uitkering : de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;
Uitkeringsnorm : de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;
Maatregel : het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;
Inkomen : inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;
Benadelingbedrag : bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;
Belanghebbende : hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;
het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen.
1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13
IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting - anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.
2. Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.
3. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.
De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;
de gedraging meer dan één jaarvóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jarennadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;
het college daartoe dringende redenen aanwezig acht.
2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.
1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.
2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, doch niet verder terug dan tot de datum waarop de maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand(en) geldende uitkeringsnorm.
Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, dan wel tegelijkertijd van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en de duur van deze maatregel wordt uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.
Onverminderd artikel 2 wordt de duur of hoogte van de maatregel verdubbeld als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoel in artikel 5, tweede lid.
Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1. Eerste categorie:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.
2. Tweede categorie:
het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;
het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
3. Derde categorie
gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;
het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering.
1. Onverminderd artikel 2, derde lid, wordt de maatregel vastgesteld op:
vijf procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;
tien procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;
twintig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de derde categorie.
2. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.
1. Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, blijvend een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:
aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel
de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.
2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.
1. Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het college blijvend een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.
2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.
1. Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk, dan wel te laat nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.
2. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.
1. Indien het niet of niet behoorlijk, dan wel te laat nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.
2. Onverminderd artikel 2, derde lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
bij een benadelingbedrag tot € 1.000,--: tien procent van de uitkeringsnorm;
bij een benadelingbedrag van € 1.000,-- tot € 2.000,--: twintig procentvan de uitkeringsnorm;
bij een benadelingbedrag van € 2.000,-- tot € 4.000,--: veertig procent van de uitkeringsnorm;
bij een benadelingbedrag van € 4.000,-- of meer: honderd procentvan de uitkeringsnorm.
3. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.
4. Van een maatregel wordt afgezien:
zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;
zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.
1. Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het college een maatregel op van tien procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende de gevraagde medewerking niet heeft verleend die nodig is voor de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, IOAW/IOAZ.
2. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.
Indien de belanghebbende op verzoek niet een identiteitsbewijs kan tonen als bedoeld in artikel 13, derde lid IOAW/IOAZ, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand.
1. Indien belanghebbende zich tegenover het college of zijn ambtenaren onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ, zeer ernstig misdraagt wordt de maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging.
2. Onverminderd artikel 2, derde lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
bij verbaal geweld: twintig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand;
bij discriminatie: vijftig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand;
bij zaakgericht fysiek geweld: vijftig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand;
bij intimidatie: honderd procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand;
bij mensgericht fysiek geweld: honderd procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand.
Het college biedt jaarlijks een handhavingsplan aan de raad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de IOAW/IOAZ en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de raad.
Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.
Gedaan te Groningen in de raadsvergadering van 23 juni 2010.
De griffier,
D.H. Vrieling.
De voorzitter,
dr. J.P. (Peter) Rehwinkel.