Organisatie | Vervoerregio Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Delegatiebesluit Wet lokaal spoor |
Citeertitel | Delegatiebesluit Wet lokaal spoor |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Wet lokaal spoor |
De gemeenschappelijke regeling Stadsregio Amsterdam heeft met ingang van 1 januari 2017 de naam gewijzigd in “Vervoerregio Amsterdam”. De geldende regelgeving van de Stadsregio Amsterdam in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2017 is terug te vinden onder regelgeving van de Vervoerregio Amsterdam.
Artikel 4, lid 3 Wet lokaal spoor
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-07-2017 | 01-01-2017 | Wijziging naar aanleiding van wijziging naam Stadsregio Amsterdam in Vervoerregio Amsterdam | 09-02-2017 | BBV/2017/3687 | |
01-12-2015 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling | 17-09-2015 | BBV/2015/1745 |
Het dagelijks bestuur van de Vervoerregio Amsterdam,
het dagelijks bestuur van de Vervoerregio Amsterdam (het dagelijks bestuur) per 1 december 2015 op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet lokaal spoor, dient zorg te dragen voor de aanleg en het beheer van de lokale spoorweginfrastructuur, voor zover die is gelegen in het gebied van de vervoerregio Amsterdam;
gelet hierop het dagelijks bestuur de beheertaken die op grond van de Wet lokaal spoor gedelegeerd mogen worden, te weten het aanwijzen van de beheerder en daarmee samenhangende bevoegdheden en de bevoegdheden met betrekking tot het verlenen van vergunningen, wenst te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;
de bevoegdheid tot het verlenen, eisen, schorsen en intrekken van een vergunning voor het indienststellen van lokale spoorweginfrastructuur, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet lokaalspoor op grond van artikel 9, tweede lid, artikel 10, derde lid en artikel 11 van de Wet lokaal spoor te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;
de bevoegdheden als bedoeld in artikel 12 van de Wet lokaalspoor met betrekking tot de vergunning voor het op, in boven, naast of onder de lokale spoorweg uitvoeren of doen uitvoeren van werkzaamheden of het plaatsen van zaken te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;
de bevoegdheid tot het aanwijzen van de beheerder op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet lokaal spoor, alsmede de met het aanwijzen van de beheerder samenhangende bevoegdheden op grond van artikel 18, vierde tot en met tiende lid, artikel 17, derde lid, artikel 20, vierde lid, artikel 21, tweede tot en met vierde lid, en artikel 22, tweede lid, te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;
de bevoegdheden met betrekking tot de vergunning voor indienststelling van een spoorvoertuig, een gewijzigd spoorvoertuig of een type spoorvoertuig op grond van artikel 32, tweede en vijfde lid, artikel 33, derde lid, en artikel 34, eerste en zesde lid, van de Wet lokaal spoor, alsmede de bevoegdheid tot het verbieden van het gebruik van een spoorvoertuig op grond van artikel 35, tweede lid, te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;