Organisatie | Olst-Wijhe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere Regels Wmo Olst-Wijhe 2015 |
Citeertitel | Nadere regels Wmo Olst-Wijhe 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze nadere regels vervangen de Nadere Regels Wmo Olst-Wijhe 2015 vastgesteld op 25 november 2014
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-12-2015 | 01-07-2017 | Nieuwe regeling | 08-12-2015 | Collegevoorstel 15.023869 |
De Nadere Regels Wmo Olst-Wijhe 2016 zijn een uitwerking van meerdere artikelen in de Verordening Wmo Olst-Wijhe 2015 waarin is bepaald dat het college nadere regels kan stellen.
In deze Nadere Regels wordt verstaan onder:
a.Nadere Regels Wmo Olst-Wijhe:
Het door het college vast te stellen document waar op grond van de Verordening Wmo Olst-Wijhe nadere regels worden gesteld;
Bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;
Gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken;
De woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de basisregistratie personen ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de basisregistratie personen ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;
Behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
Cliënt die woonplaats heeft in de gemeente Olst-Wijhe;
Elke in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin maatschappelijke ondersteuning wordt verleend in de vorm van dienstverlening;
Kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;
i.normaal gebruik van de woning:
De mogelijkheid om normale (elementaire) woonfuncties te kunnen verrichten;
Zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen;
Plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;
De verwoording van het afgesproken arrangement aan ondersteuning voor cliënt (individu of gezin) bestaande uit de inzet van oplossingen in de eigen kracht van cliënt, mantelzorg, algemene voorzieningen, informele zorg en maatwerkvoorzieningen. Daarnaast worden in het ondersteuningsplan ook de te behalen resultaten, de looptijd (geldigheidsduur) en specifieke functies van maatwerkvoorzieningen benoemd. Het ondersteuningsplan wordt in overleg tussen cliënt en gemeente opgesteld.
Een maatwerkvoorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn directe leefomgeving kan verplaatsen;
o. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Besloten ruimte die bereikbaar is door een eigen toegang al dan niet samen met een ofmeer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor permanente bewoning door een huishouden.
Een maatwerkvoorziening gericht op het normale gebruik van de woning.
Het college van burgemeester en wethouders legt alle bedragen voor te verstrekken maatwerkvoorzieningen vast in de Nadere Regels Wmo Olst-Wijhe. Genoemde bedragen zijn onderhevig aan de indexatie conform het CBS prijsindexcijfer "Alle huishoudens", peilmaand oktober, met uitzondering van:
Daarnaast zijn genoemde bedragen onderhevig aan verandering naar aanleiding van een aanbestedingstraject.
De bedragen, percentages en systematiek die gelden voor een eigen bijdrage per gezinssituatie zijn gelijk aan de bedragen, percentages en systematiek zoals opgenomen in artikel 3.1. van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eigen bijdrage wordt geïnd door het Centraal Administratiekantoor.
Het college berekent de bijdrage in de kosten op basis van de totaalkosten van de maatwerkvoorziening en de kosten per periode. De hoogte van de kosten van de maatwerkvoorziening hangt af of de maatwerkvoorziening nieuw aan te schaffen is, of dat er sprake is van een depotmiddel waarbij een restwaarde wordt gehanteerd. Daarnaast spelen ook de kosten voor de servicedienstverlening mee in de hoogte van de totale kosten. Deze worden gerelateerd aan het aantal maximaal te betalen perioden per maatwerkvoorzieningencategorie. Een overzicht van de categorieën is beschreven in bijlage 1.
Vanaf datum besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening geldt de aanvang van de eigen bijdrageregeling. De looptijd van de eigen bijdrage per categorie is beschreven in bijlage 1. Indien tijdens de looptijd binnen een bepaalde categorie het type maatwerkvoorziening zich wijzigt (door bijvoorbeeld een technisch economische reden) dan dient het college een nieuw besluit te nemen. De looptijd wijzigt zich dan niet, wel de eventuele hoogte van de eigen bijdrage. Indien na de looptijd het recht op de maatwerkvoorziening nog steeds bestaat, wordt er geen eigen bijdrage meer in rekening gebracht.
Indien het periodebedrag lager uitkomt (doordat de kosten van de maatwerkvoorziening betrekkelijk laag zijn) dan de minimale eigen bijdrage per gezinssituatie, zoals beschreven in artikel 3 lid 1, dan worden de kosten van de maatwerkvoorziening gedeeld door het van toepassing zijnde bedrag (dit betreft de minimale eigen bijdrage per gezinssituatie).
een cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
De bedragen voor een éénmalig PGB kunnen worden bepaald als tegenwaarde van de voorziening die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Was dat niet een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd. Hiervoor wordt de methodiek gehanteerd zoals beschreven in bijlage 1. Het college kan bij het bepalen van de hoogte van het bedrag zich baseren op gemaakte prijsafspraken met onder contract staande leveranciers. Indien nodig kan het bedrag worden verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, op te vragen bij de hulpmiddelen leverancier.
Verstrekking van een éénmalig PGB vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Een éénmalig PGB wordt behoudens de forfaitaire bedragen in eigendom verstrekt. Uitbetaling geschiedt na controle van de factuur en betalingsbewijs. Indien de hoogte van het bedrag op het betalingsbewijs lager uitvalt dan het éénmalig PGB dan wordt dit lagere bedrag uitbetaald.
De cliënt of eventuele nabestaande(n) kan / kunnen ook het college verzoeken de maatwerkvoorziening die is aangeschaft met het éénmalig PGB om niet in natura aan het college terug te geven zonder verrekening van eventuele extra opties of accessoires. Hierbij draagt de cliënt of eventuele nabestaande(n) de voorziening in eigendom over aan het college. Het college behoudt zich het recht om wel of niet in te gaan op een dergelijk verzoek. Het college verricht naar aanleiding van een dergelijk verzoek een inspectie van de maatwerkvoorziening. De inspectie kan ook worden verricht door het college aangewezen derde partij. Het ophalen van de maatwerkvoorziening wordt op kosten van het college uitgevoerd indien het college ingaat op het verzoek tot overname.
De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor inwoners met een bestaande maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp waarbij het overgangsrecht geldt zoals bepaald in artikel 27 van de Verordening vanaf 1 januari 2015 zijn:
Ad a: Huishoudelijke hulp verzorgd door een niet professional.
Ad b: Huishoudelijke hulp verzorgd door een Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP’er), voorheen de Alfahulp. Het bedrag is gemaximeerd. Dit om marktwerking te stimuleren;
Ad c: hulp bij het huishouden, door een persoon die daarvoor is opgeleid, werkzaam voor een instelling met HKZ keurmerk. De cliënt in kwestie heeft overzicht en regie over het voeren van het huishouden. Het bedrag is gemaximeerd. Dit om marktwerking te stimuleren
Ad d: Als hierboven. De cliënt in kwestie heeft geen overzicht en regie over het voeren van het huishouden. Het bedrag is gemaximeerd. Dit om marktwerking te stimuleren;
Het bedrag waarboven het primaat van de verhuizing wordt gehanteerd bedraagt € 6500,-
Het bedrag staat voor de duur van 5 jaar. Indien er extra kosten moeten worden gemaakt met betrekking tot dezelfde woning binnen deze periode worden deze kosten bij de initiële kosten opgeteld. Dit om te voorkomen dat bij elke nieuwe aanvraag opnieuw de grens van € 6500,- kan worden gehanteerd.
De volgende kostenposten bij het aanpassen van een woning komen in aanmerking:
Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.
Het verstrekken van de tegemoetkoming in de kosten van huurderving betreft alleen de periode dat de woonruimte van de aanvrager ten gevolge van het verrichten van een woningaanpassing niet bewoond kan worden en daardoor voor dubbele woonlasten komt te staan. De tegemoetkoming wordt alleen verleend als de aanvrager redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.
De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van huurderving bedraagt de werkelijke kosten gedurende maximaal zes maanden waarbij de eerste twee maanden niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Voorwaarde voor het verstrekken van de tegemoetkoming is dat de woning voor meer dan € 4830,49 moet zijn aangepast.
Geen maatwerkvoorziening wordt toegekend als er sprake is van gebruikelijke zorg. Voor het bepalen van de gebruikelijke zorg wordt gebruik gemaakt van het laatst vastgestelde Protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het protocol maakt onderdeel uit van de Nadere Regels.
Per 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor compensatie met betrekking tot een gestructureerd huishouden. Dit houdt in dat de gemeente niet meer verantwoordelijk is voor een schoon en leefbaar huis. Niettemin heeft het college de plicht om te onderzoeken in hoeverre er sprake is van een algemeen gebruikelijke situatie of dat er de noodzaak bestaat voor inzet van extra huishoudelijke hulp. Bij het schoonmaken van de woning gaat het daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
De dagelijkse kleding moet daarnaast met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.
Tevens zijn in elk huishouden boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. Hierbij wordt gedoeld op de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten. Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende algemene, en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van een particuliere hulp, de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant, boodschappendienst, etcetera.
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Hierbij wordt het beroep op andere sociale regelingen, zoals de Bijzondere Bijstand meegewogen. Is sprake van een latrelatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
·Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren.Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt. De normen worden beschouwd als richtlijnen waaruit maatwerk wordt toegepast.
De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Daarbij worden vier tarieven gehanteerd voor vier verschillende situaties. Ook hier is een andere vorm van toekennen mogelijk, bijvoorbeeld met speciale hulpmiddelen. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie.
Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.
·Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.
Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe van woning. Gesproken.
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg (en eventueel andere vrijwillige ondersteuning en begeleiding). Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. Het college kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de Ruimtelijke Ordeningvergunning.
Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend. Mocht het college over gaan tot het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding, dan heeft de aanvrager / belanghebbende 18 maanden om een voor hem/haar geschikte woning te vinden welke voldoet aan het vooraf opgestelde programma van eisen. Het college ziet het vinden van een geschikte woning primair als de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
Er zijn voorzieningen die voor een iedere inwoner van Nederland als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn:
Bovenstaande producten zijn in iedere sanitairhandel of bouwmarkt verkrijgbaar tegen een redelijke prijs en deze zijn niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking. Deze voorzieningen worden veelal aangeschaft vanwege gemak en/of comfort. Dat iemand ze nodig heeft vanwege beperkingen is dan niet van belang. Bovengenoemde voorbeelden zijn niet limitatief.
De sociale woningbouw hanteert voor de renovatie van badkamer en keuken een termijn van ongeveer 20 jaar. Omdat als ondergrens voor wat acceptabel is in de Wmo het niveau sociale woningbouw wordt gehanteerd, hanteert het college dit eveneens voor eigenaren van een koopwoning en de vrije huursector.
2.5 Vervangen vloerbedekking en gordijnen
Soms is het vanwege ernstige luchtwegklachten nodig de woning te saneren en vloerbedekking en gordijnen te vervangen. Dit zijn in feite algemeen gebruikelijke voorzieningen. Het wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd dat iedere burger zijn vloerbedekking en gordijnen minimaal eenmaal in de 8 jaar vervangt. Daarom worden materialen die ouder zijn dan 8 jaar niet vergoed. Wanneer deze materialen minder oud zijn, wordt naar rato vergoed.
2.6 Algemeen gebruikelijk indien voorzienbaar
Naarmate men ouder wordt, neemt het beroep op zorg en hulpmiddelen toe. Uit diverse onderzoeken blijkt dat het beroep op hulpmiddelen rond de leeftijd van 70 jaar explosief stijgt. Het is dan ook voorzienbaar dat naarmate men ouder wordt, de kans groter wordt dat men een beroep op hulpmiddelen moet doen.
Net zoals men weet dat ouderdom met gebreken kan komen, kan ook gesteld worden dat bij chronische ziektebeelden verwachtingen zijn. Wanneer een persoon een diagnose krijgt van een arts, hoort daar ook een toekomstperspectief bij. Bij een progressief ziektebeeld betekent dit veelal dat de gezondheid zal verslechteren en de beperkingen zullen toenemen. Dit kan in een snel tempo gaan, maar er kunnen ook jaren overheen gaan voordat iemand werkelijk beperkt is in het functioneren.
Ook hier past het dan om te zeggen dat een ieder gewezen wordt op diens eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden te anticiperen op de toekomst. Er wordt uitgegaan van de eigen kracht van burgers.
Wanneer iemand binnen een jaar na diagnose al zodanig beperkt is in de mogelijkheden dat er aanpassingen nodig zijn, kan onderzocht worden of aanvrager op eigen kracht de belemmeringen op kan lossen (rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager), of dat compensatie vanuit de Wmo nodig is.
Er zijn voorzieningen die daarom specifiek voor mensen met beperkingen zijn, maar zodanig verkrijgbaar zijn in de reguliere handel en tegen geringe kosten dat deze eveneens als algemeen gebruikelijk voor ouderen en gehandicapten worden beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn:
2.7 Eenvoudige douchestoelen/ - krukken, toiletstoelen en wandbeugels
Deze voorzieningen worden met enige regelmaat tegen lage kosten aangeboden door bouwmarkten, supermarkten en winkels voor huishoudelijke middelen.
2.8 Verwijderen bad/ douchecabine en aanbrengen douche
Het verwijderen van het bad en het creëren van een gelijkvloerse douche kan een adequate oplossing zijn voor de belemmeringen die men ondervindt indien alleen een bad beschikbaar is voor lichaamsreiniging. Maar in die gevallen dat voorzien kan worden dat er op termijn dergelijke aanpassingen nodig zijn wordt verwezen naar ieders eigen verantwoordelijkheid. Dit geldt zeker voor ouderen. Naarmate men ouder wordt ziet men aankomen dat de instap in het bad niet meer gemaakt kan worden. Het betreft dan een maatregel die als algemeen gebruikelijk kan worden gezien bij het komen op hogere leeftijd.
2.9 Verhuis- en herinrichtingskosten
In Nederland is het maken van een wooncarrière heel gewoon. Afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden vertrekt iemand vanuit het ouderlijk huis naar een studentenkamer, of gaat direct op zichzelf wonen. Met het aangaan van een vaste relatie staat vaak een volgende verhuizing op de planning, naar een grotere woning (waarin men een gezin kan stichten). Wanneer men een gezin heeft en de kinderen zijn uitgevlogen, dan wordt vaak nagedacht over kleinere woonruimte/ gelijkvloers wonen. Een laatste verhuizing is die naar een verzorgingshuis of verpleeghuis.
De ene persoon zal vaker verhuizen dan de andere, sommigen zullen wellicht stappen overslaan. Maar het hebben van een woon carrière is dus wel algemeen gebruikelijk.
Wanneer iemand aan kan zien komen dat een bepaald probleem zich aan zal dienen en men is in staat is dat probleem zelf op te lossen, bijvoorbeeld door hiervoor geld dat beschikbaar is te reserveren, is het niet onlogisch dit dan ook van iemand te verwachten. En als iemand zijn probleem zelf op kan lossen, dan hoeft er geen compensatie plaats te vinden.
Omdat een ieder die ouder wordt zich op enig moment de vraag zal stellen wat te doen wanneer de ouderdomsgerelateerde beperkingen toenemen, wordt gesteld dat verhuis- en inrichtingskosten voor het verhuizen naar een meer toekomstbestendige woning algemeen gebruikelijk zijn. Als iemand dan voor zichzelf de keuze maakt te gaan verhuizen zodra die beperkingen zich gaan voordoen, mag van die persoon ook verwacht worden dat deze voor de kosten van verhuizing en herinrichting heeft gereserveerd.
Andersom geldt het ook dat wanneer een oudere heeft besloten in de woning te blijven wonen en de beperkingen nemen steeds meer toe dan wordt verwacht dat deze persoon daar rekening mee heeft gehouden (voornamelijk financieel) en zijn woning zodanig aan kan passen dan hij hier toch kan blijven wonen.
2.10 Woningaanpassingen in gemeenschappelijke (woon)ruimten
Wanneer een (woon)ruimte is bedoeld voor een bepaalde doelgroep, dan kan van de woningeigenaar worden verwacht dat deze (woon)ruimte daarvoor is aangepast. Voorbeelden van aanpassingen zijn:
Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.
Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.
Indien mogelijk wordt dat rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken beschikbaar komen in een algemene voorziening in de vorm een rolstoelpool, valt deze categorie niet onder dit te bereiken resultaat.
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.
·Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen kan er naar alternatieven worden gekeken
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.
·Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.
Dat kunnen ook (brom)fietsen zijn, al dan niet elektrisch aangedreven.
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.
Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Het college kan hier gemotiveerd van afwijken.Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.
Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.
Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening.Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.
Er zijn voorzieningen die voor een iedere inwoner van Nederland als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn:
4.4 Uitzonderingen op algemeen gebruikelijkheid
De aangevraagde voorziening wordt door de CRvB niet als algemeen gebruikelijk beschouwd als deze wordt aangevraagd in de volgende situaties:
Slechts in bijzondere omstandigheden kunnen ‘de voorziening voor de persoon als aanvrager’ dus niet algemeen gebruikelijk maken. Het moet dan gaan om een plotselinge, dringende, medische noodzaak. Als richtlijn wordt hierbij aangehouden dat de aanvraag gedaan dient te zijn binnen 1 jaar na vaststelling door een medicus van de ziekte of gebrek. Het college zal per aanvraag onderzoeken of maatwerk in de vorm van het verstrekken van een compenserende voorziening noodzakelijk is of dat de voorziening kan worden afgewezen op grond van algemeen gebruikelijkheid.
Maximaal aantal perioden / looptijd
Het maximaal aantal perioden / looptijd wordt bepaald in perioden. Een periode staat voor 4 weken.
Een jaar is opgedeeld in 13 perioden.
Categorie technische levensduur 99 perioden
Categorieën technische levensduur 91 perioden
Categorieën technische levensduur 65 perioden
De beschreven percentages betreft de restwaarde van de voorziening
Vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning 2015 Gemeente Olst-Wijhe
Dit is de vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning 2015 In deze lijst vindt u een overzicht met onderwerpen waarbij staat of, en zo ja onder welke voorwaarden, die vanuit het PGB vergoed kunnen worden. Deze lijst is geen limitatieve opsomming; Komt een onderwerp niet op de lijst voor, dan betekent dit niet dat het wel of geen PGB-zorg is. Er is over het onderwerp alleen nog geen uitspraak gedaan. Staat een onderwerp niet op de lijst en u wilt dit wel inkopen met uw PGB, neem dan vooraf contact op met de gemeente Olst-Wijhe in casus het SWT Team van uw Stadsdeel.