Organisatie | Boxmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Kostendelersnorm 2015.1 |
Citeertitel | Beleidsregels Kostendelersnorm 2015.1 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Beleidsregels Kostendelersnorm 2015.1.pdf |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-12-2015 | 01-01-2015 | Aanpassing beleidsregels | 01-12-2015 | I-SZ/2015/2578 |
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
a. college: het college van burgemeester en wethouders;
b. uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;
c. woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 Participatiewet;
d. Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Onder commerciële prijs als bedoeld in artikel 22a Participatiewet en artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ wordt verstaan:
Hoofdstuk III Inkomstenkorting bij ontvangst huur of kostgeld
Toelichting op de beleidsregels Kostendelersnorm 2015.1
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.
Bij tijdelijk verblijf is de kostendelersnorm niet van toepassing.
Staatssecretaris Klijnsma van SZW heeft bij brief van 19 december 2014 de Tweede Kamer geïnformeerd over onder andere de toepassing van de kostendelersnorm bij verschillende woonvormen. Bij tijdelijk verblijf in vrouwenopvang of begeleid-wonen-projecten, is de kostendelersnorm van artikel 22a Participatiewet niet van toepassing, omdat men daar geen hoofdverblijf heeft. Dat betekent dat voor personen die verblijven in het Verdihuis of een begeleid-kamerwonen-project van het Verdihuis de kostendelersnorm niet van toepassing is.
Hoofdstuk II Commerciële prijs
Uitwerking van het begrip commerciële prijs is nodig in relatie tot de uitvoering van de kostendelersnorm. Die speciale rekenregels gelden namelijk niet voor personen die op een commerciële basis in dezelfde woning wonen.
Wanneer is er sprake van een commerciële relatie?
Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt aangesloten bij de definitie van de CRvB, namelijk:
Het is van belang dat daar waar nodig de verklaringen van belanghebbende aan de hand van bewijsstukken getoetst worden. Dat zijn contracten, betalingsbewijzen, kwitanties of bankafschriften.
Wanneer is er sprake van een commerciële huurprijs?
Het bedrag van de commerciële ‘kale’ huurprijs is het bedrag van de basishuur, zoals omschreven in de Wet op de Huurtoeslag. In deze huur zijn begrepen de elementen die voor het bepalen van het recht op huurtoeslag meetellen. De normhuur is het bedrag dat voor de vaststelling van het recht op huurtoeslag bij een inkomen op bijstandsniveau voor eigen rekening blijft.
Hieruit blijkt dat de basishuur als ondergrens voor de commerciële (kale) huur kan worden gehanteerd. Voor een commerciële prijs van all-in huur is dit geen passende maatstaf. Die bevat immers energielasten en water. Op basis van onderzoek onder de particuliere verhuurders is de ondergrens voor all-in huur bepaald op € 300,- per maand. Voor een lagere prijs is onder normale omstandigheden geen woonruimte te verkrijgen.
Individuele omstandigheden die afwijking rechtvaardigen
De commerciële prijs is een richtprijs. Afwijking naar beneden is mogelijk als duidelijk is dat door de individuele omstandigheden een lagere prijs is overeengekomen. Met andere woorden: in de concrete situatie is er sprake van een commerciële prijs. Dit is een maatwerkbeoordeling door de consulent. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het geval van een anti-kraakcontract dat is afgesloten met een beheerstichting. De overeengekomen huurprijs is dan in de regel lager dan het normbedrag. Dat komt omdat de voorwaarden minder gunstig zijn. Een lagere prijs is in dat geval een commerciële prijs. Voor de kostendelersnorm telt de belanghebbende dan niet mee. Ander voorbeeld is als de huurprijs net onder het vastgestelde normbedrag ligt. Het kan zijn dat de woonruimte in slechte staat verkeerd of veel minder voorzieningen heeft dan gebruikelijk. Dit vraagt om een individuele beoordeling in het concrete geval.
Wanneer is er sprake van een commerciële prijs voor kostgangers?
Een kostganger is een soort huurder-plus. De prijs zou dus meer moeten bedragen dan de commerciële huurprijs. Er wordt namelijk ook nog een bedrag betaalt voor gebruik van de maaltijden. Bij het berekenen van de commerciële prijs voor kostgangers is aangesloten bij hoofdstuk 4.9 van de Recofa-richtlijnen. Genoemde richtlijnen zijn ontwikkeld en worden onderhouden door de werkgroep rekenmethode ‘Vrij te laten bedrag’ van Recofa. Recofa is de werkgroep rechters-commissarissen in insolventies.
Volgens genoemde richtlijnen kan € 9,60 per dag in rekening worden gebracht voor het gebruik van maaltijden (2014). Dit is omgerekend een bedrag van € 292,- per maand. De commerciële prijs voor kostgangers bedraagt dan ook tenminste het bedrag voor de all-in huur plus het maandelijkse bedrag voor gebruik maaltijden als genoemd in de Recofa-richtlijnen.
Onder d en e zijn indexeringsbepalingen opgenomen. Deze bepalingen voorkomen dat de beleidsregels telkens opnieuw moeten worden vastgesteld, enkel voor indexatie van debedragen. Leidraad voor de indexering is het handboek Grip op Participatie van Schulinck en de adviezen van de VNG.
De indexeringspercentages voor de all-in huur worden door Schulinck berekend aan de hand van de consumentenprijsindex voor alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Afronding op hele euro’s in het voordeel van belanghebbende. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.
Hoofdstuk III Inkomstenkorting bij ontvangst huur of kostgeld
Artikel 3. Inkomsten huur en kostgeld
Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moeten als bijzonder inkomen worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als belanghebbenden de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid Participatiewet). Dit betekent dat het college de werkelijk genoten inkomsten niet meer volledig op basis van dat artikel kan korten indien met deze inkomsten al rekening is gehouden in het kader van de kostendelersnorm. Artikel 33, lid 4 Participatiewet creëert de mogelijkheid om, indien de werkelijke inkomsten hoger zijn dan het bedrag waarmee rekening wordt gehouden bij toepassing kostendelersnorm, het meerdere te korten.
Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap, blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. In deze situaties is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben.
De Recofa richtlijn als ijkpunt
Om tot een uniforme richtlijn te komen ten aanzien van het korten van uitkering op grond van artikel 33, vierde lid, van de Partcipatiewet, is gekozen voor de bepalingen ten aanzien van woonlasten uit de Recofa-richtlijnen.
Onder hoofdstuk 4.9 van deze richtlijn staat het bedrag dat de belanghebbende, na aftrek van een forfaitair bedrag voor kost- en/of inwoning, daadwerkelijk als bijdrage in de woonlasten van de inwoner(s) ontvangt in verband met meerderjarige inwoners. Het forfaitaire bedrag kan indien er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 2,04 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Omwille van werkbaarheid is het forfaitaire bedrag omgerekend naar een maandbedrag van € 2,04 x 365 : 12 = € 62,05 en vervolgens afgerond op € 63,00.
Met andere woorden: al het meerdere van € 63,00 aan inkomsten uit verhuur moet op de bijstand van belanghebbende in mindering worden gebracht.
Ten aanzien van de forfaitaire kosten van een kostganger is eveneens aansluiting gezocht bij hoofdstuk 4.9 van de Recofa-richtlijnen. Voor een kostganger zijn de kosten echter hoger.
Het forfaitaire bedrag kan indien er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 2,04 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Is de inwoner tevens kostganger, dan kan daarnaast voor de maaltijden € 9,60 per dag worden gerekend (bedragen 2015).
Het forfaitaire bedrag omgerekend is dan € 2,04 + € 9,60 = € 11,64 x 365 : 12 = € 354,05 en vervolgens afgerond op € 355,00.
Zijn er meerdere kostgangers, dan moet een schaalverdeling worden gemaakt. Voor de tweede inwoner wordt dan 80% van het forfaitaire bedrag genomen, voor de derde 70% en zo verder (deze percentages zijn berekend met behulp van de uitgaven aan voeding en budgetonderzoeken van het CBS).
Kostganger 1 en 2 betalen beiden een bedrag van € 500,00 per maand per persoon voor het gebruik van de woning, maaltijden en bewassing. Het forfaitaire bedrag voor kostganger 1 is € 355,00 en het forfaitaire bedrag voor kostganger 2 is € 355,00 x 80% = € 284,00. De korting op de uitkering is dan van 2 x € 500,00 = € 1.000,00 minus € 355,00 (forfaitaire bedrag kostganger 1) minus € 284,00 (forfaitaire bedrag kostganger 2) = € 361,00 per maand.
Hoofdstuk IV Verlaging bijstandsnorm
Artikel 4 Verlaging norm wegens ontbreken woonkosten
Naast het toepassen van de kostendelersnorm kan bij het bepalen van de uitkering nog op een andere manier rekening worden gehouden met de specifieke woonsituatie. Het is mogelijk de norm te verlagen. De wettelijke grondslag daarvoor is artikel 27 Participatiewet. Centraal daarin staat het begrip woonkosten.
Er zijn 3 mogelijke ‘oorzaken’ van ontbreken woonkosten. Namelijk
In de praktijk zal bij de eerste 2 oorzaken een verlaging worden toegepast van 20%.
Indien een dakloze echter expliciet aangeeft wel woonkosten te hebben (bijvoorbeeld betalen voor opvang) is het aan de aanvrager om dit aan het college aan te tonen via bewijsstukken. Op grond hiervan kan het college besluiten de verlaging vast te stellen op 10% van de gehuwdennorm. Voor personen die in het Verdihuis verblijven geldt geen verlaging.
Betaling woonkosten door derde: Jurisprudentie
Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 Participatiewet (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).
Algemeen principe: individualiseringsbeginsel
Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 Participatiewet noch in het kader van artikel 33 lid 1 Participatiewet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 Participatiewet.
Hoofdstuk V Aanvulling bijzondere bijstand
Artikel 5. Bijzondere bijstand bij noodzakelijk uitwoning
De kostendelersnorm geldt niet voor jongeren onder 21 jaar. In deze doelgroep zitten ook jongeren die door bijzondere omstandigheden niet bij hun ouders kunnen wonen. Zij krijgen dan een aanvulling op de algemene bijstand via de bijzondere bijstand.
Het college is -ook onder de Participatiewet- vrij om de hoogte van de aanvulling te bepalen. Uitgangspunt is om daarbij zoveel aansluiting te zoeken bij de uitkeringssituatie zoals die geldt voor personen vanaf 21 jaar.
Voorkomen moet worden dat kwetsbare jongeren in een schuldenpositie terecht komen. Dat is een slechte start met risico’s op vele terreinen. Daarom wordt aansluiting gezocht bij de normen voor personen vanaf 21 jaar. Nadeel kan zijn dat de uitkering zelf een belemmering is voor uitstroom. Werken loont immers niet (veel) gezien het lage minimumloon voor deze leeftijd. Aan de andere kant zet de gemeente echter zwaar in op re-integratie van jongeren. Een jongere zal altijd een intensief traject doorlopen, inclusief een strakke regie.
Hoewel de kostendelersnorm (art. 22a Participatiewet) niet geldt voor jongeren tot 21 jaar, wordt bij de bepaling van de aanvulling bijzondere bijstand hierbij wel aansluiting gezocht. Daarmee wordt bereikt dat de uitkering op hetzelfde niveau komt dan personen vanaf 21 jaar die in vergelijkbare omstandigheden verkeren. Het is redelijk om op dezelfde wijze rekening te houden met de voordelen van kostendeling. Voordeel is dat bij het bereiken van de 21-jarige leeftijd het uitkeringsniveau niet wijzigt, waardoor er geen aanpassingsproblemen zijn.
Overigens zal de aanvulling voor alleenstaande ouders onder 21 jaar door de herziening kindregelingen beperkt blijven tot het niveau voor een alleenstaande van 21 jaar.
Artikel 6. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
In lid 1 van dit artikel is de technische wijziging van de kostendelersnorm opgenomen.
In het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2016 zijn enkele technische wijzigingen van de kostendelersnorm in de Participatiewet opgenomen. Het wetsvoorstel, dat beoogd is per 1 januari 2016 in werking te treden, wordt binnenkort ter advisering voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Naar aanleiding van signalen van de uitvoering is gebleken dat de huidige kostendelersnorm in de Participatiewet per abuis enkele onjuistheden bevat. Hierdoor ontvangen twee groepen jonge gehuwden (waarvan één partner jonger is dan 21 jaar) een onjuiste uitkering op grond van de wet; een groep krijgt op grond van de wet een onbedoeld te lage uitkering en een groep een onbedoeld te hoge uitkering.
Materieel hebben deze omissies betrekking op naar verwachting enkele tientallen tot maximaal tweehonderd huishoudens in Nederland. Deze wijzigingen dienen zo spoedig mogelijk te worden gerepareerd op wetsniveau.
In de situatie dat mensen een te lage uitkering ontvangen op grond van de huidige wet (zie hieronder), verzoekt de staatssecretaris SZW om in de uitvoering op de wijzigingen vooruit te lopen. Dit aangezien de vereiste wetswijzigingen tijd in beslag nemen, de wijziging een reparatie is van een omissie en de voorgestelde wijziging in de Verzamelwet een begunstigende werking heeft voor de belanghebbenden.
Ten aanzien van de groep die een te hoge uitkering ontvangt (gehuwden waarvan één partner jonger is dan 21 jaar, een partner 21 jaar of ouder is, zonder ten laste komende kinderen en zonder meetellende medebewoners), wordt dit via de Verzamelwet per 1 januari 2016 gerepareerd. Op deze wijziging kan niet door de uitvoering worden geanticipeerd, omdat de correcte norm een verlaging van de uitkering betekent. Dit kan alleen worden bewerkstelligd na wetswijziging en na toepassing van zes maanden overgangsrecht (tot 1 juli 2016).
Gehuwden waarvan één partner jonger is dan 21 jaar met kinderen en meetellende medebewoners
Met de invoering van de kostendelersnorm per 1 januari 2015 krijgen twee gehuwden waarvan een partner jonger is dan 21 jaar met ten laste komende kinderen en meetellende medebewoners onbedoeld een te lage uitkering. Op dit moment heeft dit betrekking op nieuwe instroom in de Participatiewet, omdat voor het ‘zittende bestand’ tot 1 juli 2015 overgangsrecht geldt. De betreffende onjuistheid is ontstaan omdat in de jongerennormen (artikel 20, tweede lid) voor gehuwden, zonder medebewoners, wel rekening wordt gehouden met het hebben van ten laste komende kinderen, maar als er sprake is van meetellende medebewoners hier geen rekening mee wordt gehouden (artikel 20, derde lid).
De omissie heeft betrekking op de volgende groep:
Gehuwden die recht hebben op algemene bijstand op grond van de Participatiewet en voldoen aan alle volgende criteria:
In de Verzamelwet SZW 2016 zal aan de reparatie van deze omissie terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015, het moment van invoering van de kostendelersnorm in de Participatiewet, worden verleend.
In de Verzamelwet SZW 2016 wordt voorgesteld de norm voor gehuwden, waarvan een partner 18, 19 of 20 jaar is en een partner 21 jaar of ouder is, met een of meer ten laste komende kinderen en meetellende medebewoners als volgt te corrigeren:
De norm met ingang van 1 juli 2015 per kalendermaand is €512,65 plus de op basis van het huidige artikel 22a van toepassing zijnde norm voor de echtgenoot van 21 jaar of ouder.
Praktisch betekent dit dat de norm voor de betreffende doelgroep per 1 juli 2015 als volgt is:
(Zie schema in PDR-versie, welke onderaan is opgenomen)
Verder is in lid 2 van de slotbepalingen bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.
Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel spreekt voor zich.