Organisatie | Alphen aan den Rijn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota Treasury Gemeente Alphen aan den Rijn |
Citeertitel | Nota Treasury Gemeente Alphen aan den Rijn |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Nota vervangt de treasurynota's van de fusiegemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude
Artikel 212 Gemeentewet en artikel 11 Financiële verordening gemeente Alphen aan den Rijn
Besluit Uitvoering Treasury
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-06-2015 | 29-12-2018 | Nieuwe regeling | 19-02-2015 Gemeenteblad 12 juni 2015, nr. 51939 | 2014/59492 |
Nota Treasury Gemeente Alphen aan den Rijn
Financiering voor één jaar en langer
Uitzettingen voor één jaar en langer
Kasgeldbeheer: aantrekken en uitzetten van gelden korter dan één jaar Administratieve organisatie Functiescheiding Uitwerking in Besluit Uitvoering Treasury
Zekerheden, Voorschriften, Verplichtingen, Nadere regels
NB:Besluit Uitvoering Treasury
Conform artikel 14 van deze nota zijn de onderwerpen:
In deze nota wordt verstaan onder:
Artikel 2 Doelstellingen Treasury
In lijn met artikel 11 Financiële verordening onderscheidt de gemeente een viertal doelstellingen van de treasuryfunctie:
Valutarisico’s worden in de gemeente uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in de euro.
Artikel 9 Aantrekken en uitzetten van gelden korter dan één jaar
De kosten van het geldstromenbeheer worden als volgt geminimaliseerd:
Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen:
Artikel 11 Administratieve organisatie en controle
De administratieve organisatie en interne controle waarborgen dat:
Bij de uit te voeren treasuryactiviteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden dat de uitvoering, de controle en de autorisatie geschieden door afzonderlijke functionarissen.
De bevoegdheden zijn in de Mandaatregeling en het daarop gebaseerde Mandaatregister nader vastgelegd.
Artikel 14 Uitwerking in Besluit Uitvoering Treasury
Met inachtname van de artikelen 11, 12 en 13 wordt door het college in een Besluit Uitvoering Treasury een nadere uitwerking gegeven voor:
In deze nota wordt verstaan onder:
Garanties die conform de bepalingen van deze nota worden verstrekt uit hoofde van de publieke taak, mogen tot een bedrag van € 5.000 per garantie door het college worden afgegeven:
a) zonder eerst de raad in de gelegenheid te stellen zijn wensen en bedenkingen over het conceptbesluit ter kennis van het college te brengen; en
b) zonder dat aan een of meerdere van de vereisten van artikel 22 lid 1 (rechtspersoon) of lid 2 a (financiële positie aanvrager) of lid 2 c (deskundigheid), wordt voldaan.
Bij een aanvraag voor garantie dient de aanvrager aan te tonen dat zelfstandig geen financiering kan worden verkregen. Hierbij dient hij ten minste twee offertes of bankverklaringen te overleggen waaruit blijkt dat er door de geldgevers geen lening tegen aanvaarbare voorwaarden wordt verstrekt zonder aanvullende overheidssteun.
Er wordt alleen aan het criterium ”ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak” voldaan indien:
Het college toetst welk financieel risico het verlenen van de gevraagde lening of garantie voor de gemeente inhoudt en hoe zich dit verhoudt tot de stand van de gemeentelijke financiën, dit ook in relatie tot het gemeentelijk weerstandsvermogen. De uitkomst van deze toets weegt zwaar mee bij het besluit om de gevraagde lening of garantie wel of niet te verlenen.
Naast het al bepaalde inzake terughoudendheid, onderzoek en toetsing kan het college een aanvraag voor lening of garantie geheel of gedeeltelijk weigeren indien:
Het college handelt overeenkomstig deze nota tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze nota te dienen doelen.
In een akte van borgtocht tussen de gemeente en de geldgever worden de voorwaarden vastgelegd waaronder de gemeente zich als borg tegenover een geldgever verbindt tot nakoming van de aan een geldgeverslening verbonden rente- en aflossingsverplichtingen voor zover de geldnemer hiermee in gebreke blijft
De gemeente brengt bij de geldnemer bij garantstelling een rentevergoeding in rekening van 0,25% per jaar van het door de gemeente gegarandeerde bedrag.
Indien de gemeente krachtens een garantie een betaling heeft verricht in de plaats van een in gebreke gebleven geldnemer, is de regresvordering van de gemeente in een eventueel faillissement van de geldnemer bevoorrecht op eventuele andere vorderingen die een geldverstrekker op de geldnemer heeft.
Het college kan in het besluit tot het verstrekken van een lening of garantie verplichtingen opleggen ter zake van zekerheidsrechten die worden gevraagd van de geldnemer.
Artikel 35 Informatieverplichtingen geldgever en geldnemer
De geldnemer dient jaarlijks, binnen zes maanden na het verstrijken van het boekjaar, de jaarrekening over het verstreken boekjaar bij het college in, bestaande uit de balans en de winst- en verliesrekening met toelichting en een accountantsverklaring of indien van toepassing een verklaring van de kascommissie.
Artikel 36 Andere gegevens, andere termijnen
Het college is bevoegd andere gegevens te vragen die van belang zijn om de risico-ontwikkeling die met de garantstelling samenhangt, te kunnen beoordelen en andere termijnen te hanteren dan de termijnen die in artikel 35 leden 3, 4 en 5 zijn vermeld.
Het college kan aan het verstrekken van een lening of garantie voorschriften verbinden om zeker te stellen dat er sprake is en blijft van activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak of ter vergroting van de bijdrage die de activiteiten leveren aan de uitoefening van de publieke taak.
Artikel 38 Nadere voorschriften
Het college kan aan de beschikking tot garantieverlening nadere voorschriften verbinden betreffende: a. de uitoefening van toezicht op gedragingen en handelingen van de aanvrager ter bescherming van de positie van de gemeente als borg; b. de informatieverstrekking door de aanvrager aan de gemeente; c. overige aangelegenheden die strekken tot bescherming van de belangen van de gemeente als borg.
Toelichting Nota Treasury Gemeente Alphen aan den Rijn
1 De gemaakte keuzes in deze nota
Voor degene die niet dagelijks met treasury bezig is, is het hier gepresenteerde erg specialistisch. Daarom is het goed om eerst uiteen te zetten welke keuzes aan het document ten grondslag liggen.
Er wordt gewerkt met een Treasurycommissie. Hier kunnen onder voorzitterschap van de portefeuillehouder de treasuryzaken worden besproken met de concerncontroller, de managers van de afdelingen die gelet op de omvang van de geldstromen van bijzondere betekenis zijn voor een juiste invulling van de treasuryfunctie en de manager Financiën.
Bij het opstellen van Deel 1 is scherp gekeken: gaan we dat ook echt doen? Geen bepalingen opnemen zoals “op basis van de opgestelde rentevisie” als we dat niet zelf gaan doen. Elke bepaling in deel 1 is geschreven zoals we het ook in de nieuwe gemeente willen doen, het is in die zin geen kopie van bestaande voorbeelden.
Getracht is deel 1 zo goed mogelijk te organiseren in paragrafen zoals “Risicobeheer” en “Uitzettingen voor een jaar en langer” om de toegankelijkheid te bevorderen.
De nieuwe Financiële verordening gemeente Alphen aan den Rijn (2013/53281) draagt het college op om een keer in de vier jaar een nota Treasury aan de raad aan te bieden. Vervolgens stelt de raad die nota vast. Artikel 11 lid 2 van de Financiële verordening bepaalt het zo: “De nota Treasury bevat regels ten aanzien van de wijze waarop de financieringsfunctie wordt ingevuld en uitgevoerd en de voorwaarden waaronder garanties en leningen worden verstrekt.”
De nu voorliggende nota Treasury is de eerste nota Treasury van de nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn. De nota bevat ook het onderdeel “Leningen en garanties”. In de nota Treasury worden de regels voor treasury en de uitoefening van het treasurybeleid van de gemeente vastgelegd. Dat gebeurt in de eerste plaats door het aangeven van de doelstellingen van de treasuryfunctie. Vervolgens wordt aangegeven binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet fido. Door middel van de limieten en richtlijnen wordt het “risicoprofiel” van de gemeente bepaald waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.
De nota sluit aan bij de systematiek van en de toelichting op de Financiële verordening gemeente Alphen aan den Rijn. Die systematiek wordt in de toelichting op de Verordening op deze manier verwoord:
“De verordening is zo kort en bondig mogelijk gehouden. Waar mogelijk wordt in de verordening verwezen naar afzonderlijke nota’s (vast te stellen door de raad) en notities (vast te stellen door college) waarin specifieke onderdelen van het financieel beleid nader worden geregeld. Zo ontstaat een generieke en robuuste verordening met een lange levensduur.”
Getracht is om ook de nota Treasury robuust te houden. Helder aangeven wat ons te doen staat. Ons geen overbodige verplichtingen opleggen.
Een uiteenzetting van het wettelijk kader wordt gegeven in de Bijlage bij deze Toelichting. Er wordt daar een toelichting gegeven op voor de treasury relevante wetgeving van rijkoverheid, Europese unie en van de eigen gemeente. Wetgeving zoals de Gemeentewet, de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido), de Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet hof), de Wet (verplicht) Schatkistbankieren, de Europese regels voor staatssteun en de eigen gemeentelijke bepalingen.
De uitvoering van het treasurybeleid willen we zoveel mogelijk inpassen in de planning- en controlcyclus. Die cyclus is stevig verankerd in de praktijk van de organisatie. Het meenemen van het treasurybeleid in deze cyclus zorgt voor een goede borging van de treasury-activiteiten en voorkomt dubbel werk.
De Paragraaf Financiering bij de jaarlijkse Begroting bevat ook het beleid voor de treasuryfunctie voor de komende jaren en in het bijzonder voor het eerstkomende jaar. De paragraaf gaat in op de algemene ontwikkelingen en formuleert het beleid binnen de kaders van deze nota Treasury. Het gaat hierbij vooral om de plannen voor het risicobeheer, de gemeentefinanciering (analyse financieringspositie, liquiditeitenplanning, leningen- en garantieportefeuille en uitzettingen) en het kasbeheer. In de cyclus wordt de nieuwe liquiditeitenplanning overigens opgesteld na de begroting.
De Paragraaf Financiering bij het jaarlijkse Programmaverslag geeft ook de verantwoording over de uitvoering van de treasuryfunctie, met in het bijzonder een verschillenanalyse tussen de beleidsplannen zoals deze zijn opgenomen in de begroting en de realisatie hiervan.
De Voorjaarsrapportage geeft ook de uitvoering en de bijstelling van het treasurybeleid na de eerste vier maanden weer.
De Najaarsrapportage geeft ook de uitvoering en de bijstelling van het treasurybeleid na de eerste acht maanden weer.
Met het instellen van een Treasurycommissie (artikel 15) versterkt de gemeente de basis voor een goed treasurybeleid en een goede uitvoering daarvan. Immers, in de commissie bestaat de gelegenheid om onder voorzitterschap van de portefeuillehouder, met de concerncontroller en de managers van “big spender” afdelingen met de treasurer van gedachten te wisselen over alles wat de treasury aangaat. Belangrijke treasury-documenten worden in de commissie besproken, zoals de paragraaf Financiering in de Begroting en in het Programmaverslag plus de paragraaf Treasury in de Voorjaarsrapportage en in de Najaarsrapportage. De open discussie in breed verband is de belangrijkste functie van deze commissie. De deelname van de managers van afdelingen waar grote bedragen omgaan bevordert het draagvlak bij deze adelingen om volgens de uitgangspunten van de treasury te werken. Desgewenst geeft de commissie gevraagd en ongevraagd advies.
Met de bespreking van de genoemde rapportages sluit het werk van de Treasurycommissie aan op de planning- en controlcyclus.
In de eerste plaats dient de treasury ervoor te zorgen dat de gemeente “duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities”. De treasury dient te waarborgen dat de gemeente duurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken c.q. haar overtollige middelen uit te zetten op de financiële markten (bijv. bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.
De gemeente loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, kredietrisico’s en interne liquiditeitsrisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In de artikelen 2 tot en met 5 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd.
De derde doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt en effectief mogelijk uit te voeren.
De gemeente streeft ernaar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de gemeente geen middelen onbenut laat en streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten) zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. Optimaliseren van renteresultaten heeft niet alleen betrekking op rendement over belegd vermogen – binnen de perken van het verplicht Schatkistbankieren - maar ook op de verhouding kort geld/lang geld en de vraag wanneer eigen middelen worden ingezet. De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s; de treasuryfunctie heeft immers géén winstoogmerk. Binnen het risicoprofiel zoals vastgesteld in de Wet fido en deze nota Treasury dient te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.
Bij het uitvoeren van de treasuryfunctie dient prudent te worden gehandeld. In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Uitgangspunt is hierbij dat het nemen van overmatige risico's teneinde extra inkomsten te kunnen genereren nadrukkelijk niet is toegestaan (zie artikel 2 lid 2 Wet fido en de memorie van toelichting op de Wet fido). Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van deze nota treasury vallen binnen de kaders van de Wet fido zoals deze is herzien door de inwerkingtreding van de Wet Schatkistbankieren.
De Wet fido geeft onder meer een kasgeldlimiet en een renterisiconorm die niet mogen worden overschreden.
Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido de kasgeldlimiet opgenomen.
De kasgeldlimiet stelt een grens aan het te lopen renterisico op de korte schuld. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (8,5%) van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden, Ufdo).
Volgens artikel 4 lid 1 Wet fido dient de gemiddelde netto-vlottende schuld per kwartaal van een openbaar lichaam de kasgeldlimiet niet te overschrijden. Artikel 4 lid 2 Wet fido geeft echter wat ruimte. Pas indien een openbaar lichaam voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet overschrijdt, stelt het daarvan de toezichthouder – in ons geval de Provincie Zuid-Holland - op de hoogte, en legt het de kwartaalrapportage en een plan om binnen de kasgeldlimiet te blijven ter goedkeuring voor aan de toezichthouder.
Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe-) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente. Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage (20%) te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal van enig jaar (zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).
Tot het Risicobeheer wordt ook gerekend dat volgens de Wet fido de gemeente uitsluitend leningen en garanties mag verstrekken uit hoofde van de “publieke taak”. Zie hiervoor Deel 2.
Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De voornaamste soorten derivaten zijn opties, futures, swaps en forwards. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s. Aan het gebruik van derivaten zelf kleven echter ook aanzienlijke risico’s zoals onder meer in de Vestia-affaire is gebleken. In de nota wordt het gebruik van derivaten verboden. Reden is de (mogelijke) complexiteit/risico’s van derivaten en de beperkte kennis binnen de organisatie over dergelijke instrumenten.
Hier worden bedoeld de leningen die de gemeente aantrekt ter financiering. De regels voor leningen die door de gemeente worden verstrekt worden gegeven in Deel 2, Leningen en garanties.
Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen te lenen c.q. uit te zetten gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.
Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financieringsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne- of externe) ontwikkelingen zal de gemeente haar rentevisie actualiseren. De gemeente stelt geen eigen rentevisie op maar baseert zich op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële instellingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd indien men een rentestijging verwacht.
Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (de periode dat de rente vast is), wordt de invloed van een rentedaling of rentestijging op de renteresultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitenplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn.
Artikel 4 Intern liquiditeitsrisicobeheer
De gemeente moet het risico voorkomen dat zij niet tijdig aan haar verplichtingen kan voldoen. Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland.
In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de inherente onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de gemeente en de hieraan verbonden mogelijke financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de afdeling Financiën juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële vertaling van hun voorgenomen activiteiten. De vertegenwoordiging van de afdelingen in de treasurycommissie draagt bij aan hun betrokkenheid bij dit onderwerp.
Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasury het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door haar af te nemen diensten. “Zo gunstig mogelijk” is een ruimer begrip dan “zo goedkoop mogelijk”. Teneinde structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordeling minimaal eens in de 4 jaar plaats moet hebben. Het gaat om een beoordeling op meerdere aspecten, waaronder ook maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzaamheid. Van duurzaam en maatschappelijk verantwoord bankieren kan worden gesproken indien niet louter op grond van het financiële rendement wordt gewerkt, maar ook overwegingen zoals People, Planet, Profit een rol spelen.
Gezaghebbende ratingbureaus zijn momenteel Standard & Poors, Moody’s en Fitch IBCA.
Tussenpersonen hebben een intermediairfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen niet onder de “tegenpartijen”. De vereisten van lid 3 zijn voor tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Teneinde dit te ondervangen stelt de gemeente als eis dat tussenpersonen onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) staan en daarvan een vergunning als makelaar hebben ontvangen.
Specifieke bepalingen voor het relatiebeheer in het kader van het kasgeldbeheer staan in artikel 10.
Financieringen voor één jaar en langer
Het aantrekken van middelen met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet fido) nadrukkelijk niet toegestaan.
Teneinde de renteresultaten te optimaliseren (in casu: de rentelasten te drukken) wordt zoveel mogelijk met intern beschikbare middelen gefinancierd. Ook hier is de liquiditeitenplanning van belang.
Dit artikel geeft aan dat de financieringen marktconform moeten zijn, voor bijv. te betalen rentepercentages, provisies, (boete-) clausules bij vervroegde aflossing etc. Door middel van het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt. In de huidige marktomstandigheden zijn partijen niet altijd bereid een offerte te verstrekken. Er zullen er minimaal 3 worden gevraagd en misschien minder worden verkregen.
Uitzettingen voor één jaar en langer
(uitzettingen uit hoofde van treasury)
Conform artikel 2 van de Wet fido worden “uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak” leningen aangegaan, middelen uitgezet of garanties verleend.
Het aantrekken van leningen is in het voorgaande besproken. Het verstrekken van leningen of garanties komt in Deel 2 aan de orde.
Hier gaat het over de uitzettingen uit hoofde van treasury. Dat is dus die categorie uitzettingen “uit hoofde van de publieke taak” die geschiedt “uit hoofde van treasury”.
Het uitzetten van middelen voor een periode van één jaar en langer geschiedt conform de regels van de Wet schatkistbankieren. De wet (verplicht) Schatkistbankieren bepaalt dat decentrale overheden hun overtollige liquide middelen moeten aanhouden bij het ministerie van Financiën (dit vanaf uiterlijk 31 december 2013). Dat betekent dat alle bepalingen in de gemeentelijke treasurystatuten over het uitzetten van gelden bij banken met AAA- of AA-status komen te vervallen. Het maakt de bepalingen over “uitzetten” in deze nota erg kort.
De wet vermindert het financieel risico van decentrale overheden. De Nederlandse staat hoeft bovendien voor zijn financieringsbehoefte minder te lenen op de kapitaalmarkt, wat zich vertaalt in een verlaging van de staatsschuld, met naar verwachting 5,6 miljard euro.
De instrumenten die het ministerie van Financiën hiervoor momenteel aanbiedt zijn: het aanhouden van middelen in de rekening courant en het aanhouden van middelen in deposito’s.
Gemeenten mogen hun overtollige financiën tot een bepaald bedrag buiten de schatkist van het Rijk aanhouden. Het drempelbedrag wordt als volgt bepaald:
De wet opent de mogelijkheid voor openbare lichamen om hun liquide middelen in de vorm van leningen uit te zetten bij andere openbare lichamen. Zij mogen geen leningen verstrekken aan openbare lichamen waarover zij het financiële toezicht houden.
Het verplicht schatkistbankieren betekent dat aan het eind van de dag alle saldi van de bankrekeningen van de gemeente worden overgemaakt naar een rekening courant van het Rijk. Het Rijk biedt daarbij een roodstandfaciliteit: negatieve saldi aan het einde van de dag worden aangezuiverd. Een dag later wordt het geld weer teruggestuurd danwel door het Rijk terugontvangen. De rentevergoeding die het Rijk biedt is momenteel minimaal 1,5% lager dan het tarief bij een vrij opneembare spaarrekening.
Geldstromenbeheer omvat met name het zorgdragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten.
Het laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.
Artikel 10Saldo- en liquiditeitenbeheer
Het saldo- en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de gemeente. Om interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de gemeente bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit.
In dit lid worden limitatief de toegestane korte termijn financieringsinstrumenten benoemd.
Het vereiste van de minimaal drie offertes geldt niet voor daggeldleningen en de kredietlimiet op de rekening courant. Deze worden alleen bij de huisbankier opgenomen.
Artikel 11Administratieve organisatie en controleI
In de nota worden de grondslagen voor de administratieve organisatie en controle vastgelegd. De nadere uitwerking van de onderwerpen:
vindt plaats in het gelijktijdig aangeleverde concept- Besluit Uitvoering Treasury. Indien de raad de nu voorgestelde bepalingen in de nota overneemt, zal daarna het Besluit conform het concept door het college worden vastgesteld.
Vastlegging van de grondslagen voor de administratieve organisatie en controle in de nota is nodig omdat de Gemeentewet vereist dat de financiële organisatie bij verordening wordt geregeld. Voor een deel is dat ook al in de Financiële verordening gebeurd. Een aparte Administratieve Organisatie-verordening hanteren we niet. In een evaluatie van gemeentelijke treasuryfunctie door de BNG constateert de BNG dat een kwart van de gemeenten de AO/functiescheiding niet in zijn treasurystatuut heeft geregeld (Treasury Benchmark voor Nederlandse gemeenten 2004, blz 28; aangeleverd als bijlage bij Rapport Inrichting treasuryfunctie nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn, BNG 2013).
Citaat uit Artikel 212 Gemeentewet:
1.De raad stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid,
alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.
De toelichting hierop is gegeven onder Inleiding.
Als gevolg van de ingetreden financiële crisis en daarmee gepaard gaande economische verslechtering, die ook doorwerkt naar de gemeentelijke financiën, zijn veel gemeenten genoodzaakt het verstrekken van leningen en garanties in een nieuw, veel soberder licht te bezien. Daar komt bij dat gemeenten nu ook meemaken dat er op een eerder afgegeven garantie een beroep wordt gedaan, iets dat in het verleden meer als een vooral theoretisch risico werd gezien. Ook in onze gemeente blijkt uit het collegeprogramma en uit de resultaten van de Financiële Heroriëntatie, zoals die zijn uitgewerkt in de Kadernota 2015, dat Raad en college primair inzetten op andere manieren dan het verstrekken van subsidies of leningen/garanties om gewenste ontwikkelingen in de gemeente te faciliteren. De overgang van een gemeente die gewenste ontwikkelingen met subsidies kan stimuleren naar een gemeente die vooral een beroep doet op eigen verantwoordelijkheid en initiatief en die vooral faciliteert komt ook bij het leningen- en garantiebeleid naar voren.
De bepalingen in deze Nota Treasury over leningen en garanties dienen nadrukkelijk tegen deze nieuwe achtergrond te worden gelezen. Dit komt ook concreet naar voren in bepalingen zoals die over het meewegen van de stand van de gemeentelijke financiën en met name ook in artikel 17 over “terughoudendheid”.
Wanneer de gemeente een lening of garantie wil afgeven, dan dient altijd te worden onderzocht of de Europese regels inzake staatssteun beperkingen opleggen.
Het staatssteunverbod kent vele uitzonderingen. Als een decentrale overheid bepaalde beleidsprioriteiten wil steunen, is het vaak mogelijk zonder voorafgaande melding bij de Europese Commissie, deze steun te verlenen, mits gebruik wordt gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheden.
De belangrijksten zijn de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) en de De-minimis-vrijstelling.
De Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV)
Per 1 juli 2014 geldt de nieuwe Algemene groepsvrijstellingsverordening. De AGVV biedt veel mogelijkheden om aanmelden van staatssteun te voorkomen. Er zijn specifieke categorieën staatssteun opgenomen in de regeling, de mogelijkheden voor reeds bestaande categorieën zijn verruimd en aanmeldingsdrempels voor specifieke steun zijn aanmerkelijk verhoogd.
Gedacht kan worden aan steun op het gebied van milieu, steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed, sportinfrastructuur, multifunctionele centra en sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden.
De-minimisvrijstellingsverordening
Op grond van de de-minimisverordening kunnen decentrale overheden ondernemingen over een periode van drie belastingjaren tot 200.000 euro steunen zonder dat dit staatssteun oplevert. De de-minimisverordening is in principe van toepassing op steun aan ondernemingen in alle sectoren.
Voor wat betreft garanties geldt het volgende :
Wanneer een garantie wordt afgegeven voor:
dan kan de garantie worden beschouwd als een garantie met een bruto- subsidie-equivalent die het de-minimisplafond niet overschrijdt.
Voor wat betreft leningen geldt het volgende :
Om steun vervat in leningen) als transparante de-minimissteun aan te kunnen merken, moet minimaal aan de volgende voorwaarde worden voldaan:
Voor de lening dienen zekerheden worden gesteld die ten minste 50 % van de lening bedragen en mag de lening niet meer bedragen dan € 1.000.000,= met een looptijd van vijf jaar of € 500.000,= met een looptijd van tien jaar.
Een uitgebreide toelichting is opgenomen in de bijlage, Wettelijk kader op blz. 18.
De toetsing aan staatssteun geschiedt door de afdeling JZI.
Bij de gemeentelijke garantie zijn drie partijen betrokken: de gemeente, de geldgever en de geldnemer. De gemeente neemt een publiekrechtelijk besluit om een garantie te verlenen. Vervolgens sluit de gemeente twee privaatrechtelijke overeenkomsten. De relaties tussen de drie partijen worden in onderstaand figuur verduidelijkt:
Overeenkomst van Overeenkomst van borgtocht/garantie garantieverlening
De bevoegdheid tot het verstrekken van leningen en garanties is in de Gemeentewet bij het college gelegd. Veel gemeenten schrijven voor dat daarbij de raad wordt geraadpleegd via de procedure van wensen en bedenkingen. In sommige gemeenten geldt die procedure pas boven een gekozen drempelbedrag. Hier is gekozen voor een drempelbedrag van € 5000,-.
Het college gaat terughoudend om met het geven van gemeentegaranties of het verstrekken van leningen. Het college weegt het publiek belang dat met de aanvraag wordt gediend af tegen de risico’s voor de gemeente en bezint zich op de wenselijkheid van deze vorm van stimuleren.
Met de bepaling van artikel 17 lid 2 wordt tot uitdrukking gebracht dat indien uit het onderzoek naar alle vereisten inzake de aanvraag, de aanvrager en de financiële positie van de gemeente blijkt dat in principe een “ja” mogelijk is, het college toch tot “nee” kan besluiten. De gewijzigde opvattingen over de participatiemaatschappij en de faciliterende gemeente spelen daarbij een rol. De vereisten van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid brengen mee dat in deze gevallen op het college een extra motiveringsverplichting berust.
Zie ook artikel 21 lid 4 waarin is bepaald dat getoetst wordt welk financieel risico het verlenen van de gevraagde garantie of lening voor de gemeente inhoudt en dat dit ook in relatie tot het gemeentelijk weerstandsvermogen wordt bekeken; en dat de uitkomst van deze toets zwaar weegt.
Bij de garanties tot € 5.000 gaat het om garanties zoals die worden gegeven voor het houden van een buurtfeest. Hierbij zal geen sprake zijn van rechtspersoonlijkheid en zal ook niet worden gevraagd om jaarstukken, zoals artikel 19 lid 2 dat mogelijk maakt.
Artikel 18 Beroep doen op beschikbare waarborgfondsen
Er is een aantal waarborgfondsen waarop een beroep kan worden gedaan om geldleningen te borgen. Waarborgfondsen worden in beginsel gezien als een voorliggende voorziening die er toe leidt dat er geen afgifte van een gemeentegarantie plaatsvindt. Bij de gemeentegaranties ten behoeve van sportinstellingen ligt dit anders. Aan het verlenen van een borgstelling wordt door de Stichting Waarborgfonds Sport (SWS) de voorwaarde verbonden dat in beginsel ook een gemeentegarantie wordt verstrekt. De borgstelling van dit waarborgfonds bedraagt ten hoogste 50% van het te lenen bedrag, met een maximum van € 250.000,-. Voor het resterende bedrag van de lening kan de gemeente garant staan. Voorwaarde hierbij is dat een aanvrager zich eerst wendt tot het SWS en daarna pas bij de gemeente. De beoordeling van de aanvraag van het SWS is leidend. Dat wil zeggen: indien het SWS besluit om een borgstelling te verlenen, zal de gemeente op basis hiervan een afweging maken of zij voor het resterende bedrag van de lening garant zal staan.
Daarbij vervalt de voorwaarde van artikel 19 lid 2 aan de vragende instelling om aan te tonen dat zelfstandig geen financiering kan worden verkregen door ten minste twee offertes of bankverklaringen te overleggen waaruit blijkt dat er door de geldgevers geen lening tegen aanvaarbare voorwaarden wordt verstrekt zonder aanvullende overheidssteun.
Algemeen geldt dat aanvragers zich in eerste instantie wenden tot de waarborgfondsen op de terreinen waarop zij zich bewegen. Bij waarborgfondsen zoals die voor de sociale woningbouw wordt de gemeente op haar beurt door de waarborgfondsen verzocht de door de waarborgfondsen verstrekte garanties mede te borgen door middel van bijvoorbeeld een achtervangovereenkomst.
In de Wet fido is het begrip “publieke taak” bewust niet ingevuld door de wetgever. De gemeenten zijn vrij om nader te omschrijven wat zij hieronder verstaan. De toelichting op de Wet fido omschrijft het zo: “Het gemeentebestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak”. Er wordt met deze nota gekozen voor een invulling van het begrip publiek taak waarbij er een relatie valt te leggen met de thema’s uit het collegeprogramma, de begroting of andere beleidsnota’s. Daarnaast moet worden vastgesteld dat er een maatschappelijk doel mee wordt gediend en dat de lening of garantie ten goede komt aan de inwoners van de gemeente.
Toetsing door vakafdeling De voorbereiding van het besluit inzake een garantie of lening berust bij de beleidsafdelingen en niet bij de afdeling Financiën. Het is dan ook de betrokken vakafdeling die toetst in hoeverre met de aanvraag wordt bijgedragen aan de uitoefening van de publieke taak. De afdeling Financiën wordt door de vakafdeling betrokken bij de toetsingselementen zoals de financiële positie van de gemeente en de aanvrager. Voor de toets of er sprake is van verboden staatsteun kan een beroep worden gedaan op de expertise van de afdeling Juridische zaken en inkoop.
Onderzoek financiële positie aanvrager
Dit onderzoek vindt plaats op de afdeling Financiën, aan de hand van de door de aanvrager aangeleverde stukken. Er zijn meerdere manieren waarop de financiële positie van de aanvrager kan worden getoetst. Kredietverstrekkers zoals banken hanteren daarvoor meerdere normen. Zoals bij voorbeeld de solvabiliteit, de verhouding Eigen Vermogen/Totaal vermogen. Alleen maar dit percentage kan echter een schijnzekerheid geven, het gaat om het verhaal achter de cijfers. Steeds meer sturen banken op liquiditeitsratio’s, waarvoor periodiek inzicht in de kasstromen is vereist. Het onderzoek door de gemeente bestaat onder andere uit een analyse van de volgende componenten:
Het doel is te toetsen of de extra rente - en aflossingsuitgaven van de nieuwe (gegarandeerde) lening in de toekomst kunnen worden betaald.
Tenslotte wordt bekeken welk financieel risico het verlenen van de gevraagde lening of garantie voor de gemeente inhoudt en hoe zich dit verhoudt tot de stand van de gemeentelijke financiën. Hier moeten een inschatting van het risico en een afweging ten opzichte van de gemeentelijke positie worden gemaakt. Wanneer het gemeentelijk weerstandvermogen gering is zal de uitkomst van de afweging sneller zijn dat de aanvraag niet kan worden gehonoreerd.
Voor de toelichting op de regels voor staatssteun zie de Bijlage Wettelijk kader. Voor de toets of er sprake is van verboden staatsteun kan een beroep worden gedaan op de expertise van de afdeling Juridische zaken en inkoop.
Voor de volledigheid is ook een hardheidsclausule opgenomen. In onvoorziene gevallen kan deze clausule uitkomst bieden. Er kan echter niet worden verwacht dat er vaak een beroep op deze clausule kan worden gedaan. Immers, in de eerste plaats geldt altijd het uitgangspunt van artikel 17 lid 2: de terughoudendheid. Daarnaast zullen in veel gevallen de staatssteunregels van toepassing zijn. Deze regels brengen een flinke beperking aan in toegestaan percentage en looptijd.
Na het publiekrechtelijk besluit dient binnen drie maanden de privaatrechtelijke overeenkomst gesloten te zijn.
Als uitgangspunt is gekozen dat de gemeente zich voor maximaal 50% van een lening garant kan stellen. Hetzelfde artikel bepaalt dat het college hiervan kan afwijken, indien het college van oordeel is dar er goede redenen zijn voor een hoger percentage. In dat geval moet worden onderzocht of de regels voor staatssteun een hoger percentage toelaten.
Looptijd garantie maximaal 30 jaar (art. 27). Zodra de regels inzake staatssteun van toepassing zijn, zal de looptijd echter veel korter zijn.
Deze artikelen spreken voor zich. Zij bevatten in dergelijke nota’s gebruikelijke bepalingen inzake zekerheden, verplichtingen, informatieverplichtingen en (nadere) voorschriften.
In de Financiële verordening gemeente Alphen aan den Rijn (2013/53281) heeft de raad het volgende kader gegeven:
Artikel 11. Financieringsfunctie
Artikel 15. Financiële organisatie
Bij het opstellen van de Regeling Treasury is rekening gehouden met de wettelijke kaders van onder andere:
2 de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido);
3 de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo);
4 de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden (Ufdo);
5 het Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden;
6 de Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet hof);
7 de Wet (verplicht) Schatkistbankieren.
Verder is aansluiting gezocht bij de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgestelde “Handreiking Treasury”.
1. De raad stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële
beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.
2. De verordening bevat in ieder geval:
1. De raad stelt bij verordening regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat de rechtmatigheid van het financiële beheer en van de inrichting van de financiële organisatie wordt getoetst. 2. De raad wijst een of meer accountants aan als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, belast met de controle van de in artikel 197 bedoelde jaarrekening en het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van bevindingen.
1. Het college is in ieder geval bevoegd:
e.tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten;
Indien nodig neemt het college geen besluit voordat de wensen- en bedenkingenprocedure is gevolgd:
4. Zij geven de raad vooraf inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e, f, g en h, indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente. In het laatste geval neemt het college geen besluit dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.
Wet financiering decentrale overheden (Wet fido)
De Wet fido geeft de kaders voor een verantwoorde, prudente en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden. De treasuryfunctie wordt hierbij gedefinieerd als: “het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s”.
In artikel 2 van de wet wordt bepaald dat Openbare lichamen “uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak” leningen aangaan, middelen uitzetten of garanties verlenen. Het begrip “publieke taak” wordt niet gedefinieerd. Wel meldt de toelichting op de wet: “Het gemeentebestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak”. Enkele belangrijke artikelen uit deze wet:
1. Openbare lichamen kunnen uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak leningen aangaan, middelen uitzetten of garanties verlenen. Voor het overige houden zij hun liquide middelen in ’s Rijks schatkist aan. 2. De middelen die een openbaar lichaam in ’s Rijks schatkist aanhoudt, blijven beschikbaar voor de uitoefening van zijn publieke taak. 3. In afwijking van het eerste lid kunnen openbare lichamen hun liquide middelen in de vorm van leningen uitzetten bij andere openbare lichamen, met dien verstande dat openbare lichamen geen leningen kunnen verstrekken aan openbare lichamen ten aanzien waarvan zij met het financiële toezicht zijn belast. Bij regeling van Onze Ministers worden met betrekking tot deze leningen nadere regels gesteld. 4. Bij regeling van Onze Ministers kunnen bepaalde middelen uitgezonderd worden van de verplichting deze aan te houden in ’s Rijks schatkist
Voor de uitzonderingsgrenzen voor het verplicht schatkistbankieren zie hierna onder Wet Schatkistbankieren.
1. Openbare lichamen kunnen geldleningen slechts aangaan en verstrekken, dan wel de nakoming van uit geldleningen voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van de betaling van rente en aflossing slechts garanderen, indien de geldleningen voldoen aan de daarvoor bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. 2. Openbare lichamen kunnen derivaten hanteren of de ingevolge artikel 2, vierde lid, uitgezonderde middelen uitzetten indien deze derivaten of uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Bij regeling van Onze Ministers worden ter zake van de uitvoering van dit lid nadere regels gesteld.
1.Onze Ministers stellen bij ministeriële regeling een percentage voor de berekening van de kasgeldlimiet vast. (noot: zie onder Ufdo) Onze Ministers zenden eens per drie jaar aan de Staten-Generaal een verslag houdende overwegingen met betrekking tot de hoogte van het percentage, bedoeld in de eerste volzin. 2.Voor de kasgeldlimiet geldt een minimumbedrag van € 300 000.
Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo)Kernbepalingen in de (korte) ministeriële Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) zijn:
1.Openbare lichamen gaan geen leningen aan met het enkele doel de aangetrokken gelden tegen een hoger rendement uit te zetten. (maw: geen bankje spelen).
Openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de wet, zetten uitsluitend gelden uit in de vorm van:
1.Derivaten worden uitsluitend gebruikt ter beperking van financiële risico's. Dit houdt in dat geen open posities worden ingenomen. Derivaten worden afgesloten met een instelling die voldoet aan artikel 2.
Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden (Ufdo)
In deze regeling worden de in artikel 3 Wet fido bedoelde percentages voor de kasgeldlimiet vastgesteld (8,5% voor gemeenten). Verder wordt bepaald welke gegevens aan de toezichthouder (provincie) moeten worden gezonden plus een bepaling over de opgave van het EMU-saldo aan het CBS.
Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden
Dit besluit geeft regels inzake het aangaan, verstrekken en garanderen van geldleningen door openbare lichamen. Artikel 1 van het besluit bepaalt dat dit slechts gebeurt in euro of in één van de nationale munteenheden van de lidstaten van de Europese Unie die deelnemen aan de Economische en Monetaire Unie. Artikel 2 bepaalt dat geldleningen slechts worden aangegaan of verstrekt of de nakoming van uit geldleningen voortvloeiende verplichtingen slechts wordt gegarandeerd, indien de hoofdsom niet onderhevig is aan enige vorm van indexatie.
Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet hof)
Deze nieuwe wet is december 2013 door de Eerste Kamer aangenomen. De Wet Hof vertaalt de scherpere Europese afspraken van het Stabiliteits- en Groeipact in nationale wetgeving. Volgens die afspraken dient Nederland het financieringstekort te beperken tot 3 procent van het bruto binnenlands product. De beperking geldt vanaf 2013.
De Wet hof bepaalt dat Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen een gelijkwaardige inspanning leveren bij het op orde brengen van de overheidsfinanciën. De beheersing van het EMU-saldo geldt als een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Indien decentrale overheden de afgesproken norm structureel overschrijden en het niet mogelijk blijkt met elkaar passende maatregelen af te spreken om terug te keren naar het verbeterpad, kan het kabinet maatregelen nemen. Aldus heeft de wet verstrekkende gevolgen voor de medeoverheden, het betekent een beperking van de begrotingsvrijheid. De wet geeft regels voor het budgettair beleid in de collectieve sector, zoals in Art 3 lid1: De decentrale overheden (..) zijn gehouden een gelijkwaardige inspanning te leveren als voor de rijksdienst en de sociale fondsen ten aanzien van het respecteren van de normen, bedoeld in artikel 2, derde lid, en treffen daartoe de nodige maatregelen.
De Wet Hof geeft geen specifieke bepalingen inzake garanties of leningen, maar de verplichting tot beheersing van het EMU-saldo geldt ook hierbij.
Belangrijke begrippen uit deze wet: EMU-saldo: het saldo van de ontvangsten en de uitgaven van de collectieve sector in een jaar, zijnde het nettofinancieringssaldo van de collectieve sector, berekend overeenkomstig de voorschriften van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie. Individuele referentiewaarde: de waarde van het voor een individuele gemeente, provincie en waterschap geldende aandeel in het EMU-saldo.
Wet (verplicht) Schatkistbankieren
Ook deze nieuwe wet is tegelijk met de Wet hof in december 2013 door de Eerste Kamer aangenomen. De wet behelst een wijziging van de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido).
De wet (verplicht) Schatkistbankieren bepaalt dat decentrale overheden hun overtollige liquide middelen moeten aanhouden bij het ministerie van Financiën (dit vanaf uiterlijk 31 december 2013). Dat betekent dat alle bepalingen in de gemeentelijke treasurystatuten over het uitzetten van gelden bij banken met AAA- of AA-status komen te vervallen. Het maakt de bepalingen over “uitzetten” in deze nota erg kort.
De wet vermindert het financieel risico van decentrale overheden. De Nederlandse staat hoeft bovendien voor zijn financieringsbehoefte minder te lenen op de kapitaalmarkt, wat zich vertaalt in een verlaging van de staatsschuld, met naar verwachting 5,6 miljard euro.
Gemeenten mogen hun overtollige financiën tot een bepaald bedrag buiten de schatkist van het Rijk aanhouden. Het drempelbedrag wordt als volgt bepaald:
De wet opent de mogelijkheid voor openbare lichamen om hun liquide middelen in de vorm van leningen uit te zetten bij andere openbare lichamen. Zij mogen geen leningen verstrekken aan openbare lichamen waarover zij het financiële toezicht houden.
Overheden concurreren regelmatig met bedrijven. Denk aan stadswachten die bedrijventerreinen beveiligen. Om concurrentievervalsing te voorkomen, moeten overheden zich aan gedragsregels houden (gelijk speelveld). Deze regels staan in de Wet Markt en Overheid, die is opgenomen in de Mededingingswet. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze gedragsregels. In de wet is een uitzondering opgenomen: Als de regels voor staatssteun zijn gevolgd, is de wet markt en overheid niet meer van toepassing.
Concurrentievervalsende maatregelen van overheden aan ondernemingen zijn niet toegestaan. Staatssteun is in principe verboden (art. 107 lid 1 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU), omdat deze vaak de concurrentie vervalst.
De staatssteunregels vloeien voort uit art. 107, 108 en 109 VWEU. Deze bepalingen moeten altijd in acht genomen worden, ook in het geval een gemeente voornemens is een garantie af te geven of een lening te verstrekken.
1) valt dit onder staatssteun?
2) Zo ja, is het toegestane steun of niet?
Op grond van de artikel 107 lid 1 VWEU is er sprake van staatssteun als aan onderstaande criteria wordt voldaan:
Mocht een gemeente toch steun willen verlenen die voldoet aan deze definitie, dan dient dit voornemen vooraf te worden gemeld bij de Europese Commissie met het verzoek hier goedkeuring aan te verlenen.
Het staatssteunverbod kent vele uitzonderingen. Als een decentrale overheid bepaalde beleidsprioriteiten wil steunen, is het vaak mogelijk zonder voorafgaande melding bij de Europese Commissie, deze steun te verlenen, mits gebruik wordt gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheden. Deze zijn uitgewerkt in het VWEU, in vrijstellingsverordeningen, kaderregelingen, richtsnoeren en mededelingen.
De belangrijksten zijn de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV), de de-minimisvrijstelling, de Mededeling voor toepassing van het referentiepercentage.
Per 1 juli 2014 geldt de nieuwe Algemene groepsvrijstellingsverordening 651/2014 (Hierna : AGV) . Deze AGV biedt veel mogelijkheden om aanmelden van staatssteun te voorkomen. Er zijn specifieke categorieën staatssteun opgenomen in de regeling, de mogelijkheden voor reeds bestaande categorieën zijn verruimd en aanmeldingsdrempels voor specifieke steun zijn aanmerkelijk verhoogd. Mits de gemeente zich houdt aan enkele procedurele vereisten wordt staatssteun geacht toegestaan te zijn.
Gedacht kan worden aan steun op het gebied van milieu, steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed, sportinfrastructuur, multifunctionele centra en sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden.
De-minimisvrijstellingsverordening
Op grond van de de-minimisverordening (Nr. 1407/2013) kunnen decentrale overheden ondernemingen over een periode van drie belastingjaren tot 200.000 euro steunen zonder dat dit staatssteun oplevert. De de-minimisverordening is in principe van toepassing op steun aan ondernemingen in alle sectoren.
Teneinde te voorkomen dat er sprake is van cumulatie van verschillende vormen van staatssteun dient een aanvrager altijd de de-minimusverklaring in te vullen en te ondertekenen.
Voor wat betreft garanties geldt het volgende :
Wanneer een garantie wordt afgegeven voor:
dan kan de garantie worden beschouwd als een garantie met een bruto- subsidie-equivalent die het de-minimisplafond niet overschrijdt.
Met “bruto- subsidie-equivalent” wordt gedoeld op het berekenen van de “subsidie” die wordt gegeven via de garantie. Immers, garantie leidt tot een lagere rente op de lening. Dit renteverschil (verschil marktrente- rente met garantie) berekenen over het bedrag van de lening geeft het bruto- subsidie-equivalent.
Voor wat betreft leningen geldt het volgende :
Om steun vervat in leningen op basis van artikel 4, lid 3, sub (a) en (b) als transparante de-minimissteun aan te kunnen merken, moet aan een tweetal voorwaarden worden voldaan.
Ten eerste mag er tegen de begunstigde geen insolventieprocedure lopen. Ten tweede moeten voor de lening zekerheden worden gesteld die ten minste 50 % van de lening bedragen en mag de lening niet meer bedragen dan € 1.000.000,= met een looptijd van vijf jaar of € 500.000,= met een looptijd van tien jaar.
De tweede mogelijkheid om transparante de-minimissteun, die in een lening is vervat, te verlenen, is neergelegd in artikel 4, lid 3, sub (c) van de de-minimisverordening. Dit artikel bepaalt steun vervat in leningen als transparante de-minimissteun wordt beschouwd als het bruto-subsidie-equivalent berekend is op basis van het referentiepercentage dat van toepassing is op het tijdstip van verlening.
Mededeling herziening methode referentie- en disconteringspercentages
Volgens de Mededeling herziening methode is steun in de vorm van een lening doorzichtig wanneer voor het berekenen van het bruto subsidie-equivalent (BSE) het referentiepercentage is gebruikt. Afhankelijk van de toepassing van het referentiepercentage, moet dit basispercentage met passende opslagen worden verhoogd .