Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a.perceel:
- 1.
hetgeen in artikel 16 Wet waardering onroerende zaken als één onroerende
zaak wordt aangemerkt;
- 2.
- 3.
een gedeelte van een roerende zaak dat blijkens zijn indeling is
bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
- 4.
een samenstel van twee of meer roerende zaken of in onderdeel 3
bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de
omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
- b.
gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van
voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport
van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of
in onderhoud bij de gemeente;
- c.
onder voorziening of combinatie van voorzieningen wordt mede
begrepen het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater;
- d.
verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het
waterbedrijf betrekking heeft;
- e.
water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of
grondwater.
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter
bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en
bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk
afvalwater; en
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het
ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde
structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de
grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te
beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
- 1.
De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit
water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt of kan
worden afgevoerd.
- 2.
Met betrekking tot de heffing bedoeld in het eerste lid, wordt als
gebruiker aangemerkt:
- a.
degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan
niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk
recht gebruikt;
- b.
ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als
bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat
gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling
bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de
belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
- 1.
De belasting als bedoeld in artikel 2 wordt geheven naar een vast
bedrag en een variabel bedrag, waarvan beide bedragen afhankelijk
zijn van het aantal volle kubieke meters water dat vanuit het
perceel wordt afgevoerd.
- 2.
Het aantal kubieke meters afgevoerd water wordt gesteld op het
aantal kubieke meters leiding- en grondwater dat in het
belastingtijdvak naar het perceel is toegevoerd of opgepompt.
- 3.
Indien ter zake van de hoeveelheid water in het belastingtijdvak
twee tarieven van toepassing zijn, worden de hoeveelheden waar ieder
van de tarieven op van toepassing zijn, door herleiding naar
tijdsgelang bepaald.
- 4.
Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die
pompinstallatie zijn voorzien van een:
- a.
watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan
worden afgelezen, of
- b.
bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een
pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest
kan worden afgelezen.
De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de
hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke
bepaling.
- 5.
De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of
opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet
is afgevoerd.
- 6.
Voor zover de gegevens als bedoeld in lid 1 niet bekend zijn, wordt
het waterverbruik door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b,
van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar vastgesteld op basis van het
waterverbruik van vergelijkbare percelen.
- 7.
In zoverre in afwijking van het zesde lid wordt in het geval dat een
woning en een niet-woning deel uitmaken van een perceel, het aantal
kubieke meters water als volgt bepaald. Voor een woning wordt het
aantal kubieke meters bepaald op grond van het zesde lid. Het aantal
kubieke meters voor de niet-woning wordt bepaald door de naar het
perceel toegevoerde hoeveelheid water te verminderen met het voor de
woning in aanmerking te nemen aantal kubieke meters water.
Artikel 6 Belastingtarieven
- 1.
Het vaste bedrag als bedoeld in artikel 5, eerste lid, bedraagt
per belastingjaar
- a.
€ 33,36 per eenheid van 0 tot en met 50m³;
- b.
€ 66,84 per eenheid van 51 tot en met 250m³;
- c.
€ 168,12 per eenheid boven 250m³.
- 2.
Het variabele bedrag bedoelt in artikel 5, eerste lid, bedraagt per
volle kubieke meter water € 1,21.
Artikel 7 Belastingtijdvak en belastingjaar
- 1.
Het belastingtijdvak geldt in de gevallen waarin de heffing door middel
van rekeningen van het waterbedrijf plaatsvindt en is gelijk aan de
verbruiksperiode zoals die voor de betrokken belastingplichtige geldt
voor de levering van water door het waterbedrijf.
- 2.
In andere gevallen dan in het eerste lid bedoeld is het belastingtijdvak
gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing
- 1.
De belasting wordt geheven bij wege van schriftelijke, gedagtekende
kennisgeving. Als kennisgeving wordt mede aangemerkt de voorschotnota
c.q. eindafrekening van het waterbedrijf waarop het voorlopige
gevorderde bedrag onderscheidenlijk het definitief gevorderde bedrag is
vermeld. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending
of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de
belastingschuldige bekendgemaakt.
- 2.
Ingeval aan de belastingplichtige voor het gevorderde bedrag geen
voorschotnota's c.q. eindafrekening van het waterbedrijf worden
gezonden, wordt de belasting bij wege van aanslag geheven.
- 3.
De aangewezen gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid,
onderdeel b van de Gemeentewet kan na de aanvang van het belastingjaar
aan de belastingplichtige een voorlopig bedrag vorderen, naar het bedrag
waarop het gevorderde bedrag vermoedelijk zal worden vastgesteld, indien
zulks naar zijn mening rechtvaardigt.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
- 1.
De belasting als bedoeld in artikel 2 is verschuldigd aan het einde van
het belastingtijdvak.
- 2.
Indien het belastingtijdvak minder dan twaalf maanden bedraagt, is de
belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten als er in dat
tijdvak, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog
volle kalendermaanden overblijven.
- 3.
Indien de belasting als bedoeld in artikel 2 bij wege van aanslag wordt
geheven, is de belasting verschuldigd bij het begin van het
belastingjaar, of zo dit later is, bij de aanvang van de
belastingplicht.
- 4.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt en
de belasting wordt bij wege van aanslag geheven, is de belasting
verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar
verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de
belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
- 5.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt en de
belasting wordt bij wege van aanslag geheven, bestaat aanspraak op
ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar
verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de
belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
- 6.
Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing indien de
belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander
perceel in feitelijk gebruik neemt.
Artikel 10 Termijnen van betaling
- 1.
Het voorlopig gevorderde bedrag en het definitief gevorderde bedrag van
de heffing als bedoeld in artikel 2 moeten worden betaald tegelijk met
en op dezelfde wijze als die waarop de voor-schotnota's c.q.
eindafrekening van het waterbedrijf waarop het voorlopig gevorderde
bedrag c.q. definitief gevorderde bedrag is vermeld, moeten worden
betaald.
- 2.
In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid en in
afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet
het gevorderde bedrag dat blijkt uit een aanslag, worden betaald in drie
gelijke termijnbedragen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van
de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet
is vermeld, de tweede twee maanden later en de derde en laatste weer
twee maanden later.
- 3.
In afwijking van het tweede lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen
door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van
de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen
moeten worden betaald in negen gelijke termijnbedragen, waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in
de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende
termijnbedragen telkens een maand later.
- 4.
In afwijking van het tweede lid, is de belastingschuld direct
invorderbaar, indien de belastingschuldige niet binnen de gestelde
termijnen betaalt.
- 5.
In afwijking van het derde lid, is de belastingschuld direct
invorderbaar, indien de verschuldigde bedragen niet kunnen worden
afgeschreven.
- 6.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van
de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde
beschikking inzake een bestuurlijke boete zijn de leden 2, 3, 4 en 5 van
overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd
met de vaststelling van de aanslag.
- 7.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande
leden gestelde termijnen.
Artikel 11 Kwijtschelding
Bij de invordering van de rioolheffing wordt kwijtschelding verleend.
Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikel 13 Inwerkingtreding, datum ingang heffing en citeertitel
- 1.
De 'Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing
2015” van 11 november 2014 wordt ingetrokken met ingang van de in
het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien
verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die
zich voor die datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na
die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.
- 4.
Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening rioolheffing
2016”.