Organisatie | Smallingerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaalmedische indicatie gemeente Smallingerland 2015 |
Citeertitel | Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie Smallingerland 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-11-2015 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 29-10-2015 Breeduit, 12-11-2015 | 29-10-2015, nr. 11 |
Het college van de gemeente Smallingerland ;
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
overwegende dat het wenselijk is om beleidsregels vast te stellen omtrent de wijze waarop in aanmerking kan worden gekomen voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie
Besluit vast te stellen de hierna volgende:
Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaalmedische indicatie gemeente Smallingerland 2015.
1.Doelgroep voor de tegemoetkoming is de ouder die op grond van zijn of haar sociaal-medische situatie kinderopvang nodig heeft , hiervoor een indicatie heeft en geen recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de Wet en waarvoor een andere voorziening geen passende oplossing biedt.
Artikel 3. Voorliggende voorziening
Het college weigert de tegemoetkoming indien er sprake is van een voorliggende voorziening. Tot een voorliggende voorziening wordt in ieder geval gerekend een voorziening op grond van:
Artikel 4. Tegemoetkoming kosten kinderopvang.
Het college kan in plaats van een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang ook een tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van het bezoeken van een VVE ( Voor- en Vroegschoolse Educatie) peuterzaal van de Stichting Maatschappelijke Onderneming Smallingerland ( MOS ) als het wenselijk is dat het kind dat opgevangen moet worden een extra ( taal ) stimuleringsprogramma volgt.
Het college weigert de tegemoetkoming in de kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie in ieder geval indien:
Artikel 6 Hoogte van de tegemoetkoming
1.Het college gaat bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming uit van de werkelijke kosten met inachtneming van het uurtarief als bedoeld in artikel 1.7 lid 2 van de Wet.
Artikel 9 Aanvraag en betaalbaarstelling
De tegemoetkoming en indien van toepassing de vergoeding voor de eigen bijdrage dient schriftelijk te worden aangevraagd door middel van een daarvoor bestemd aanvraagformulier. Alle op dit formulier gevraagde gegevens moeten worden ingevuld en door de ouder, en indien van toepassing door de partner, te worden ondertekend.
Artikel 12 Definitieve vaststelling
Na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend stelt het college de tegemoetkoming vast; de ouder verstrekt daartoe desgevraagd:
Artikel 13 Herziening en intrekking
Het college kan het recht op tegemoetkoming herzien of intrekken:
Als het college een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 13 genomen heeft, kan het een ten onrechte of te hoog verstrekte tegemoetkoming terugvorderen
Algemene toelichting bij het Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaal-medische Indicatie Smallingerland 2015.
Op 1 januari 2005 is de Wet Kinderopvang in werking getreden. In deze wet was er oor-spronkelijk in voorzien dat ook de kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie bekostigd kon gaan worden echter de bepalingen in deze wet voor het verstrekken van een tegemoetkoming voor ouders met een sociaal-medische indicatie zijn buiten werking gebleven. Op grond van de Wet Kinderopvang 2005 was de gemeente verantwoordelijk voor het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor de zogeheten " doelgroepouders" die gezien de hoogte van hun inkomen niet in staat geacht werden om hun aandeel zelf te betalen.
In 2008 is er voor gekozen om de wijze van uitvoering van het verstrekken van een tege-moetkoming voor de kosten kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie zoveel mogelijk gelijk te schakelen aan de regelgeving voor de uitvoering van de kinder-opvang voor de wettelijke doelgroepen zoals dat was bepaald in de Wet Kinderopvang en in de daarop gebaseerde Verordening Wet Kinderopvang gemeente Smallingerland. ( zie besluit B en W d.d. 2 april 2008 ).
Op 1 januari 2013 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wet kinder-opvang 2013 ) gewijzigd. De gemeentelijke taak is per 1-1-2013 komen te vervallen en daarmee is ook de wettelijke grondslag van de Verordening Wet Kinderopvang gemeente Smallingerland per 1-1-2013 vervallen. Vanaf 1-1-2013 is deze taak overgeheveld naar de belastingdienst. Dit betekent dat de Wet Kinderopvang en de gemeentelijke verordening Wet Kinderopvang niet meer als wettelijke grondslag kunnen dienen voor de uitvoering van het verstrekken van een tegemoetkoming voor de kosten kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie. In de gewijzigde wet zijn ook wel weer regels opgenomen voor het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie echter ook deze artikelen zijn nog niet in werking getreden. Dit betreft de artikelen 1.6, eerste lid, onderdeel ken l van de wet, alsmede artikel 1.12 van de wet. Dit betekent dus dat de personen die vanwege sociaal en/of medische problematiek een beroep zouden willen doen op kinderopvang niet de doelgroep van de wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen behoren.
Omdat de groep die om sociaal en/of medische redenen kinderopvang nodig heeft toch een kwetsbare groep is, wil het college met deze regeling de lacune in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen opvangen.
Het college heeft er daarom voor gekozen om haar beleidsruimte te benutten en regels omtrent de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie op te stellen en vast te leggen in het Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie. Dit besluit vormt dan de wettelijke grondslag voor het verstrekken van een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie.
In deze afdeling zijn definities en begripsbepalingen opgenomen die noodzakelijk zijn voor het begrip van deze regeling. De begripsbepalingen in de Wet kinderopvang en aanpalende wetgeving (waaronder het Besluit Kinderopvang en de Regeling Kinderopvang) zijn ook van toepassing op deze regeling.
Een ouder/verzorger kan een vergoeding voor de kosten van kinderopvang ontvangen als vast staat dat het om sociaal medische redenen noodzakelijk is dat (en in welke mate) gebruik wordt gemaakt van kinderopvang. De sociaal medische redenen kunnen zowel bij de ouder/verzorger als bij het kind aanwezig zijn. Deze doelgroep omvat niet slechts ouders met een inkomen op het niveau van een bijstandsuitkering maar ook personen die een hoger inkomen hebben en/of een partner met inkomsten.
Artikel 3 Voorliggende voorziening
Als er sprake is van een passende voorliggende voorziening, weigert het college de tegemoetkoming. Tot een voorliggende voorziening wordt in ieder geval gerekend een voorziening op grond van:
Ad a, De Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Indien de (vergoeding van de) opvang vanuit de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen kan worden ingezet, gaat dit boven de tegemoetkoming op grond van een sociaal medische indicatie. Hiervoor gelden andere criteria en spelregels. Mensen die een traject of uitkering hebben bij de gemeente of het UWV kunnen zich beroepen op een ver-goeding vanuit de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Het gaat hierbij om de reguliere voorzieningen als het kinderdagverblijf, de voor- en naschoolse opvang en de gastouderopvang.
Ad b. de Wet langdurige zorg ( Wlz ) Indien een beroep op de Wlz wil slagen, dan moet sprake zijn van een aandoening/handicap die valt binnen 1 (of meerdere) van de volgende grondslagen: - Somatische aandoening/beperking - Psychogeriatrische aandoening/beperking - Lichamelijke handicap - Verstandelijke handicap - Zintuiglijke handicap - Psychiatrische aandoening Wlz-zorg wordt aangevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).
Ad c, d, e en g. Jeugdzorg, pgb, medisch kinderdagverblijf, peuterspeelzaal Verder kan voor zorg/opvang een beroep gedaan worden op bijvoorbeeld Jeugdzorg (jongeren met een psychiatrische problematiek). Andere opvang/zorgvormen zijn te verkrijgen middels een PGB (zorg in natura zoals revalidatie en therapieën), bij een medisch kinderdagverblijf, kinderopvang plus of peuterspeelzaal.
De eigen bijdrage die ouder(s)/verzorger(s) dienen te betalen bij de peuterspeelzaal komt niet voor vergoeding in aanmerking op basis van de gemeentelijke tegemoetkoming op grond van sociaal medische gronden. Hierop geldt één uitzondering.
Het college kan in plaats van een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang ook een tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van het bezoeken van een VVE ( Voor- en Vroegschoolse Educatie) peuterzaal van de Stichting Maatschappelijke Onderneming Smallingerland ( MOS ) als het wenselijk is dat het kind dat opgevangen moet worden een extra ( taal ) stimuleringsprogramma volgt. ( zie artikel 4 lid 9 van dit besluit )
Ad f. Bijdrage van de werkgever In geval van een partner met inkomsten uit arbeid dient onderzocht te worden of een bijdrage van de werkgever tot de mogelijkheden behoort.
Artikel 4. Tegemoetkoming kosten kinderopvang
Het college toetst of de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aan de ouder die op grond van een sociaal medische indicatie noodzakelijk is.
Het college laat zich adviseren door een “onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid” als bedoeld in artikel 4 lid 2 van dit besluit In de hier gebruikte formulering wordt aangesloten bij het nog niet in werking getreden artikel 1.12 van de wet.
In lid 3 van artikel 4 is bepaald dat de in het vorige lid bedoelde organisatie tevens advies uitbrengt over de duur van de kinderopvang en de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht. De geldigheidsduur van de indicatie is in beginsel niet langer dan één jaar.In bijzondere individuele omstandigheden kan een indicatie voor een langere periode worden afgegeven. Het advies bevat ook informatie van de betrokken/doorverwijzende instanties en/of instellingen.
Het college heeft in artikel 4 lid 4 criteria opgesteld voor het bepalen van de noodzaak tot een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op basis van sociaal medische indicatie. Kinderdagopvang in het kader van een sociaal-medische indicatie moet gezien worden als een tijdelijke oplossing voor problemen die voortkomen uit de complexe situatie van de ouder en/of het kind. Het is aanvullend en heeft de bedoeling het verzorgings-probleem in de complexe situatie voor de ouder te verlichten. Een onafhankelijke adviesinstantie die beschikt over adequate deskundigheid toetst of ouders en verzorgers in aanmerking komen voor kinderdagopvang op basis van een sociaal-medische indicatie. In het advies van de betreffende organisatie aan het college wordt aangegeven voor hoeveel uren dagopvang per week de ouders of verzorgers in aanmerking komen. Vervolgens wordt de eigen bijdrage van de ouders of verzorgers berekend op basis van het voor de ouder(s) geldende inkomen (artikel 6).
Onderdeel a van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van in het kind gelegen factoren. Bij het indiceren vanuit het kind gezien, dient allereerst de medische en sociale situatie van het kind in kaart te zijn gebracht door deskundige hulpverleners en vanuit die situatie kan aanvullend kinderdagopvang een deel van de oplossing van de verzorgingsproblematiek zijn. Ook kan in een pedagogische noodsituatie kinderdagopvang een aanvullende plaats hebben.
Onderdeel b van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van in de ouder gelegen factoren. Indicatie vanuit de ouder is mogelijk als sprake is van een overbelasting of gedeeltelijke onmacht door een somatische ziekte, een psychische ziekte van de ouder(s) en/ of verzorger(s) waarbij al maximale hulp is ingezet. Hulp kan bijvoorbeeld worden verkregen vanuit de GGZ (bij huishoudelijke zorg, psychiatrische zorg, enz). Pas als vanuit die situatie problemen blijven bestaan met de verzorging van het kind, dan kan er een indicatie bestaan voor kinderopvang. Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, dan zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motivering verplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.
In artikel 7 lid 4 sub b wordt ten aanzien van het woonplaatscriterium aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend door ouders die hun woonplaats, als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, hebben binnen een van de in de gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten. Deze verwijzing naar het Burgerlijk Wetboek is conform de formulering in artikel 1.12, tweede lid, van de Wet Kinderopvang. In artikel 7 lid 4 sub c wordt verwezen naar artikel 8 , onder a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2005. Dit betekent alleen ouders die behoren tot de kring van algemeen rechthebbenden van de Participatiewet, zoals geregeld in het eerste tot en met derde lid van artikel 11 van die wet recht hebben op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.. De voornoemde leden beperken de kring rechthebbenden tot in Nederland woonachtige Nederlanders, en definiëren tevens welke hier te lande woonachtige vreemdelingen met Nederlanders worden gelijkgesteld.
Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat op grond van de sociaal medische indicatie dan wel dat naar haar oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is. ( artikel 4 lid 8 )
In artikel 4 lid 9 is bepaald dat het college in plaats van een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang ook een tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van het bezoeken van een VVE ( Voor- en Vroegschoolse Educatie) peuterzaal van de Stichting Maatschappelijke Onderneming Smallingerland ( MOS ) als het wenselijk is dat het kind dat opgevangen moet worden een extra ( taal ) stimuleringsprogramma volgt.
Dit artikel bevat een aantal weigeringsgronden. Onderdeel a geeft aan dat een ouder aanvraag wordt afgewezen als de ouder niet behoort tot de doelgroep, zoals gedefinieerd in artikel 2.
Onderdeel b geeft aan dat de aanvraag wordt afgewezen indien niet wordt voldaan aan de criteria genoemd in artikel 4 lid 4 en /of aan de voorwaarden genoemd in artikel 4 lid 7 a, b en c
Onderdeel c geeft aan dat de aanvraag afgewezen wordt indien de ouder niet de inlichtingen verstrekt of geen medewerking verleent als bedoeld in artikel 8 van dit besluit.
Onderdeel d bepaalt dat een tegemoetkoming op grond van een sociaal medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten kinder-opvang, kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.
Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:
Artikel 6 Hoogte van de tegemoetkoming
Een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op sociaal-medische gronden wordt te allen tijde afgestemd op de persoonlijke situatie. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat op grond van de sociaal medische indicatie dan wel dat naar haar oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is.
Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming wordt gebruik gemaakt van een maximum uurtarief. Dit tarief wordt jaarlijks geïndexeerd en is door de wetgever vastgelegd in het Besluit Kinderopvangtoeslag. Er wordt uitgegaan van de werkelijke door de ouder en kinderopvanginstelling overeengekomen uurprijzen, mits deze niet hoger zijn dan het wettelijk vastgestelde maximum voor de betreffende kinderopvangsoort. Indien de uurprijzen het wettelijk gestelde maximum overschrijden, wordt in de berekening uitgegaan van de wettelijk gemaximeerde uurprijs en komt het surplus voor rekening van de ouder(s). Een eventuele bijdrage van een werkgever wordt in mindering gebracht op de tegemoetkoming kosten kinderopvang.
Artikel 7 Hoogte eigen bijdrage
Bij een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op sociaal medische gronden wordt van de ouder met een inkomen dat hoger is dan 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm een eigen bijdrage gevraagd. De eigen bijdrage bedraagt 6% van de kosten kinderopvang met inachtneming van het wettelijk maximum uurtarief als bedoeld in artikel 1.7 lid 2 van de Wet. Er is geen eigen bijdrage verschuldigd indien het inkomen van de ouder gelijk of lager is dan 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm
Om het recht en de hoogte van de tegemoetkoming te kunnen vaststellen, dient het college te beschikken over alle gegevens die daarvoor van belang zijn.
Het eerste lid regelt dat de ouder uit eigen beweging en ongevraagd relevante wijzigingen aan het college dient te verstrekken, die kunnen leiden tot een lagere tegemoetkoming. Het tweede lid regelt dat de ouder op aanvraag van het college alle relevante gegevens, die voor de bepaling van het recht op en de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn, dient te verstrekken. Het niet nakomen van bovenstaande verplichtingen kan leiden tot intrekking en/of terugvordering van de tegemoetkoming zoals vastgelegd in artikel 14.
Artikel 9 aanvraag en betaalbaarstelling
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college door middel van een daarvoor bestemd aanvraagformulier. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren kinderopvang per week, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid Wet kinderopvang en artikel 8 van dit besluit). Indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Hiermee wordt verzekerd dat alle relevante gegevens die nodig zijn voor de bepaling van recht, duur en omvang van de tegemoetkoming bij de aanvraag gevoegd zijn. In lid 2 van artikel 9 is bepaald dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouder-bureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd een geldig identiteits-bewijs van de ouder en indien van toepassing de partner van de ouder. Voorts moeten de gegevens met betrekking tot inkomen en vermogen worden bijgevoegd. Dit is nodig om de draagkracht van de ouder te kunnen bepalen. Om de financiële draagkracht te bepalen dienen ouder(s) inzicht te verschaffen in loon, bankgegevens van de laatste drie maanden.
Op basis van de offerte of het contract en de draagkracht kan het college de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (conform artikel 1.5, eerste lid van de wet). De tegemoetkoming wordt in de vorm van een maandelijks voorschot rechtstreeks betaald aan de kinderopvanginstelling.
Artikel 10 Inhoud van de beschikking
Besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming worden in een beschikking vastgelegd. In de beschikking wordt eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming opgenomen. Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Onderdelen a tot en met i spreken voor zich.
Artikel 11 Ingangsdatum en duur van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt dat er de tegemoetkoming wordt verstrekt voor kosten van kinderopvang die plaatsvindt vanaf dag één van de maand waarin de ouder de tegemoetkoming aanvraagt en de maand ervoor. Een aanvraag wordt door het college in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag: -schriftelijk moet worden ingediend; -moet zijn ondertekend; -de naam, het adres en burgerservicenummer van de aanvrager dient te bevatten; -een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening is genomen. De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. Indien de kinderopvang pas start na het moment dat de aanvraag voor een tegemoetkoming bij het college is ingediend, geldt de datum waarop de kinderopvang een aanvang neemt als startdatum van de tegemoetkoming.
Een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op sociaal medische gronden is altijd van tijdelijke aard. Deze tijdelijke ondersteuning is bedoeld om de eerste nood te lenigen en de ouder(s) de gelegenheid te geven zelf tot een structurele oplossing te komen.
Als uitgangspunt voor de geboden tegemoetkoming geldt het principe “kortst adequaat”. Een tegemoetkoming wordt voor een periode van maximaal 1 kalenderjaar verstrekt.
Artikel 12 Definitieve vaststelling
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de definitieve tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming definitief vast te stellen. In deze periode kan het college een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een de kinderopvanginstelling of gastouderbureau ( of eventueel de peuterzaalinstelling) op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft.
De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoet-koming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is een maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal. Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 luidt: 'Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen'.
Artikel 13 Herziening en intrekking
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (tegemoetkoming) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a. De tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)
Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:
de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking over de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, vordert het college het reeds betaalde bedrag van de ouder terug.
Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd, worden vermeld.
Met het begrip “subsidieplafond” wordt bedoeld: het maximale bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak beschikbaar is voor de verstrekking van een bepaalde subsidie. Indien een subsidieplafond is vastgesteld, moet de subsidie worden geweigerd wanneer bij verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden (artikel 4.25, tweede lid Awb).