De raad van de gemeente Molenwaard;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;
gelet op artikel 149 en 221 van de Gemeentewet;
besluit:
vast te stellen de
Verordening op de heffing en de invordering van belastingen
op roerende woon- en bedrijfsruimten 2016
(Verordening roerende zaakbelasting 2016)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
ruimte : een roerende woon- of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan
een plaats gebonden is en dient tot permanente bewoning of permanent
gebruik;
- b.
woonruimte : een ruimte waarvan de vastgestelde waarde in hoofdzaak
kan worden toegerekend aan delen van de ruimte die dienen tot woning
dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden;
- c.
bedrijfsruimte : een ruimte die niet kan worden aangemerkt als
woonruimte.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Onder belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten worden ter zake
van binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe belastingen
geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een bedrijfsruimte al dan niet krachtens eigendom,
bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te
noemen: gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een ruimte het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een ruimte in gebruik
is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in
gebruik heeft gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een ruimte voor volgtijdig
gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die ruimte ter
beschikking heeft gesteld.
- 3.
Degene die een in het vorige lid bedoelde bedrijfsruimte in gebruik
heeft gegeven of ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting
als zodanig te verhalen op degene aan wie die ruimte of deel daarvan in
gebruik is gegeven of ter beschikking is gesteld.
Artikel 3 Belastingobject
Als één ruimte wordt aangemerkt:
- 1.
een binnen de gemeente gelegen ruimte;
- 2.
een gedeelte van een onder a. bedoelde ruimte dat blijkens zijn
indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden
gebruikt;
- 3.
een samenstel van twee of meer onder a. bedoelde ruimten of onder b.
bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn
en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar horen;
- 4.
het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a. bedoelde
ruimte, van een in onderdeel b. bedoeld gedeelte daarvan of van een
in onderdeel c. bedoeld samenstel.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de waarde die aan de ruimte dient te worden
toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen
worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin
deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou
kunnen nemen.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
bedrijfsruimte, met uitzondering van ruimten die zijn ingeschreven
in een van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers
van beschermde monumenten, bepaald op de vervangingswaarde indien
dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het eerste lid.
Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden
met:
- a.
de aard en de bestemming van de ruimte;
- b.
de sedert de stichting van de ruimte opgetreden technische
en functionele veroudering waarbij de invloed van latere
wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
ruimte in aanbouw bepaald op de vervangingswaarde, bedoeld in het
tweede lid. Onder een ruimte in aanbouw wordt verstaan een roerende
zaak of gedeelte daarvan waarvoor een bouwvergunning in de zin van
de Woningwet is afgegeven en dat door bouw nog niet geschikt is voor
gebruik overeenkomstig de beoogde bestemming.
- 4.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
woonruimte die deel uitmaakt van een op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de
voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit
Natuurschoonwet 1928, bepaald met inachtneming van een
vooronderstelde verplichting om het landgoed gedurende een tijdvak
van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te
vellen anders dan volgens de regels van normaal bosbeheer
noodzakelijk of gebruikelijk is. Ruimten die dienstbaar zijn aan de
woonruimte worden geacht deel uit te maken van die woonruimte.
- 5.
Met betrekking tot een ruimte als bedoeld in artikel 3, aanhef en
onderdeel d., wordt de waarde gesteld op een evenredig deel van de
waarde die dient te worden toegekend aan de gehele ruimte.
Artikel 5 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, de waarde van:
- a.
glasopstanden, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit
cultuurgrond die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd ten behoeve
van de land- of bosbouw. Onder cultuurgrond wordt mede begrepen
de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die
bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van
gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te
gebruiken;
- b.
ruimten die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst
of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van
levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige ruimten die dienen als woning;
- c.
ruimten ten behoeve van waterverdedigings- en
waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,
een en ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die
dienen als woning;
- d.
ruimten die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, een en ander met
uitzondering van delen van zodanige ruimten die dienen als
woning;
- e.
werktuigen die van een ruimte kunnen worden afgescheiden zonder
dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt
toegebracht en die niet op zichzelf als ruimten zijn aan te
merken.
- f.
bedrijfsruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt
voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van
delen van zodanige bedrijfsruimten die bestemd zijn te worden
gebruikt voor het geven van onderwijs;
- g.
ruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt ten
behoeve van begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en
ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die dienen
als woning.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel f,
bedoelde bedrijfsruimte geldt niet voor de eigenarenbelasting voor zover
de gemeente van die ruimten niet het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten
de waarde van gedeelten van de bedrijfsruimte die in hoofdzaak tot
woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woon-doeleinden.
Artikel 6 Waardepeildatum
- 1.
De heffingsmaatstaf wordt naar de waarde die de ruimte op de
waardepeildatum heeft naar de staat waarin de ruimte op die datum
verkeert.
- 2.
De waarde peildatum ligt één jaar voor het begin van het kalenderjaar
waarvoor de waarde wordt bepaald.
- 3.
Indien een ruimte tussen de waardepeildatum en het begin van het
kalenderjaar:
- a.
opgaat in een andere ruimte dan wel in meer ruimten, of
- b.
wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering,
afbraak of vernietiging, hetzij verandering van bestemming,
of
- c.
een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een andere,
specifiek voor de ruimte geldende bijzondere omstandigheid,
wordt, in afwijking van het derde lid, de waarde bepaald naar de
staat van die ruimte bij het begin van het kalenderjaar.
Artikel 7 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting is voor een percentage van de
heffingsmaatstaf:
- a.
bij de gebruikersbelasting 0,1685 %;
- b.
bij de eigenarenbelasting
- 1.
voor roerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen
0,1108 %;
- 2.
voor roerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning
dienen 0,1942 %.
- 2.
Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden
afgerond op gehele euro's.
- 3.
Indien de heffingsmaatstaf beneden de € 12.000,00 blijft wordt geen
belasting geheven.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belastingen worden door middel van een aanslag geheven.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk drie maanden na de
dagtekening van het aanslagbiljet.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen
door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke
termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het
aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
- 3.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste en
tweede lid gestelde termijnen.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de belastingen op roerende
woon- en bedrijfsruimten.
Artikel 11 Overgangsrecht
- 1.
De Verordening op de heffing en invordering van belastingen op roerende
woon- en bedrijfsruimten 2015 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel
12, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande
dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die
datum hebben voorgedaan.
Artikel 12 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van
bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.
Artikel 13 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening roerende zaakbelasting
2016’.
Zaaknummer: 448298