Organisatie | Weststellingwerf |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Participatiewet Weststellingwerf 2015 |
Citeertitel | Re-integratieverordening Participatiewet Weststellingwerf 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Participatiewet, art. 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2015 | 01-10-2017 | Nieuwe regeling | 22-06-2015 | 2015-001035/r/2 |
De raad van de gemeente Weststellingwerf;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 mei 2015 en nummer;
gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet;
besluit vast te stellen de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Weststellingwerf 2015
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Hoofdstuk 2. Participatie algemeen
Artikel 3. Ondersteuning van personen
Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
In geval van personen beneden de 27 jaar wordt het plan van aanpak overeenkomstig artikel 44, vierde lid van de Participatiewet als bijlage toegevoegd aan de beschikking waarin naast de toekenning van algemene bijstand, mede het in het eerste lid van dit artikel bedoelde aanbod voor ondersteuning bij participatie bekend wordt gemaakt.
Artikel 4. Verplichting van de persoon
Een voorziening kan door het college worden beëindigd als;
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;
wet of de Maatregelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Weststellingwerf 2015, indien de persoon die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in het tweede lid van dit artikel.
Hoofdstuk 3. Bepalingen met betrekking tot in de Participatiewet opgenomen voorzieningen
Artikel 9. Vaststelling loonwaarde doelgroep loonkostensubsidie en proefplaatsing
Bij de vaststelling van de loonwaarde is er sprake van een werkplek, waarop het werktempo, kwaliteit en inzetbaarheid van de persoon wordt vergeleken met een werknemer die de functie middels volledige loonwaarde invult. Op basis van de uitkomst van de loonwaardemeting wordt de loonkostensubsidie vastgesteld.
Tot de doelgroep behoort de persoon met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking, dan wel een combinatie van genoemde beperkingen, die een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek vereist dat van een reguliere werkgever in redelijkheid niet mag worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze verordening in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze verordening, afwijken van deze verordening.
Toelichting Re-integratieverordening Participatiewet 2015 gemeente Weststellingwerf
Deze verordening geeft uitvoering aan het nieuwe artikel 8a van de Participatiewet. Overeenkomstig deze bepaling dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen voor de doelgroep en de werkgevers.
Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft meegekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd.
Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie en participatie is maatwerk. Het is grotendeels afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passende ondersteuning is.
Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is er voor gekozen in de verordening de ondersteuning middels voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan bieden.
Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft personen:
als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen indienstnemingsubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
De doelgroep wordt tevens gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Daarnaast is de persoon niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen. Tot slot heeft de persoon mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
Loonwaarde is de economische waarde van het werk dat iemand verricht of kan verrichten, uitgedrukt in percentage van het wettelijk minimumloon (WML).
Ondersteuning is het geheel van algemene persoonlijke ondersteuning en daarbij voorkomende voorzieningen op het gebied van participatie aan de inwoners van de gemeente Weststellingwerf, werkgevers en andere relevante organisaties.
In deze verordening is de basisondersteuning (intakegesprekken, coachingsgesprekken, workshops, speeddates, korte (inhouse) trainingen) bij de verbetering van de mogelijkheden van een persoon op de arbeidsmarkt niet als voorziening omschreven.
Een schriftelijke overeenkomst tussen college en de persoon waarin heldere doelstellingen en afspraken over de wijze van behalen van deze doelstelling.
De Participatiewet geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning.
Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning mede afhankelijk is van een veelheid aan sociaaleconomische factoren.
Hoewel personen aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op onder-steuning. Het college staat een doelmatige wijze van ondersteuning voor ogen, waarbij zelfredzaamheid door het verminderen en bij voorkeur overbruggen van de afstand tot de arbeidsmarkt het doel is.
Hierbij wordt rekening gehouden met de combinatie van arbeid en zorg. Er wordt eveneens rekening gehouden met de afstand tot de arbeidsmarkt en indien hiervan sprake is, of deze afstand te overbruggen is.
Artikel 3. Ondersteuning van personen
De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op het leren van vaardigheden of kennis (bv. training of scholing) of het opdoen van gerichte werkervaring (bijvoorbeeld via leerwerkplek of detacheringsbaan). Ook bestaat de mogelijkheid om in individuele gevallen een persoonsgebonden re-integratiebudget ter beschikking wordt gesteld.
Bij al deze vormen van ondersteuning geldt dat de financiële beperkingen ons dwingen om heldere keuzes te maken voor wie ondersteuning wordt ingezet. In de dienstverlening vanuit de gemeente aan de personen staat het benutten van de eigen kracht voorop.
Personen die geen afstand tot de arbeidsmarkt hebben kunnen voor een groot deel op eigen kracht richting de arbeidsmarkt. Zij worden gestimuleerd worden dit te doen, bijvoorbeeld via een goede CV, een korte training en inschrijving bij uitzendbureaus. Zij krijgen geen langdurige ondersteuning aangeboden.
De ondersteuning op het gebied van re-integratie aan personen die een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt hebben is vanuit de re-integratiemiddelen niet mogelijk. Voor hen wordt gekeken naar deelname aan algemene voorzieningen zoals deelname aan sportverenigingen, welzijnswerk en naar verbindingen met de arbeidsmatige dagbesteding en voorzieningen die worden gefinancierd vanuit de WMO.
De ondersteuning via eventuele inzet van een of meerdere voorzieningen wordt schriftelijk vastgelegd in een plan van aanpak. Bij personen van 27 jaar en ouder wordt dit plan van aanpak bijgevoegd bij de beschikking over het ondersteuningsaanbod en bij personen jonger dan 27 jaar wordt het plan van aanpak bijgevoegd bij de toekenningsbeschikking.
Wanneer er een voorliggende voorziening aanwezig is qua ondersteuning (bv. opleidingsmogelijkheid met recht op studiefinanciering) dan is er geen recht op ondersteuning.
Artikel 4. Verplichtingen van de persoon
In de Participatiewet is uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij een recht op een uitkering. Hiernaast dient de persoon te voldoen aan de gemaakte afspraken omtrent de ondersteuning die wordt geboden en in een plan van aanpak schriftelijk is vastgelegd. Het niet voldoen aan deze verplichting kan leiden tot beëindiging van de ondersteuning en uitkering.
Het college kan een voorziening beëindigen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 3, tweede lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie is verstrekt.
De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet-bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.
De leerwerkplek is een werkplek, waarbij met behoud van uitkering opdoen van beroepsgerichte werkervaring centraal staat en hiermee een bijdrage levert aan de arbeidsinschakeling van de persoon. Hoewel er geen wettelijk maximum is aan de duur van een keerwerkplek met behoud van uitkering, achten wij een periode van maximaal 6 maanden redelijkerwijs voldoende om de specifieke beroepsgerichte werkervaring op te doen.
Artikel 6. Ondersteuning bij leerwerkplek
Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij leer-werkplek. Het college moet dan wel van oordeel zijn dat een leer-werkplek nodig is en de ondersteuning op deze leerwerkplek nodig is. Dit is geregeld in artikel 10 en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.
De doelgroep aan wie het college ondersteuning bij de leerwerkplek kan aanbieden is in artikel 10f van de Participatiewet opgenomen. Het betreft personen:
1.van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of 2. van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
De voorziening ondersteuning bij leer-werkplekken is inzetbaar voor jongeren van zestien of zeventien jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar via een leer/werkplek alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leer-werkplek alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
Bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, zijn uitgesloten van ondersteuning op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet. Voor de conclusie dat een jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen is vereist dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of daarvoor in aanmerking komt.
In het kader van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet betekent dit dat het college vanaf het moment dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen geen ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bieden.
In artikel 10f van de Participatiewet is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuning kan bieden aan personen jonger dan achttien jaar en aan personen van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leer-werkplek nodig is. Er wordt vanuit gegaan dat het mogelijk is een leer-werkplek aan te bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 10 en 10f van de Participatiewet, in afwijking van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet.
Er kan een scholingstraject worden aangeboden aan een persoon die behoort tot de doelgroep. Bij de inzet van scholing wordt gekeken naar de arbeidsmarktrelevantie en de duur ervan. Gekozen wordt voor die scholing die het snelst en effectiefst leidt tot het beoogde doel.
Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet).
Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of Vwo-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.
Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet.
De Participatiewet wil zoveel mogelijk personen mee laten doen in de samenleving. De wet is ook het vangnet voor personen met arbeidsvermogen die (tijdelijk) ondersteuning nodig hebben. Een van de instrumenten in de Participatiewet is loonkostensubsidie. Loonkostensubsidie is een vorm van compensatie aan een werkgever voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever een persoon (nog) niet ten volle kan inzetten. Gemeenten moeten in hun verordening regelen hoe zij de loonwaarde gaan bepalen voor de verstrekking van loonkostensubsidie. Om voor de doelgroep loonkostensubsidie in aanmerking te komen dient er sprake te zijn van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, maar middels een verminderde loonwaarde.
Artikel 9. Vaststelling loonwaarde doelgroep loonkostensubsidie
De regering vindt het van belang dat een aantal uitgangspunten rondom loonwaardebepaling landelijk gelden. Eén van de uitgangspunten is dat de loonwaarde op basis van de feitelijke werkzaamheden op de werkplek wordt vastgesteld. Een ander uitgangspunt is dat de loonwaarde wordt vastgesteld door of onder verantwoordelijkheid van een deskundige met een zekere scholing, vakbekwaamheid en kennis van de arbeidsmarkt. Hierbij kan gedacht worden aan een gecertificeerde arbeidsdeskundige.
Achter de meeste uitgewerkte loonwaardebepalingsmethodieken gaan twee essentiële aannames schuil:
De loonwaarde wordt bepaald op basis van de arbeid (of de inzet van competenties in arbeid) zoals die gemiddeld worden aangeboden of ingezet. Er worden niet eerst optimaal “passende functies” gecreëerd, waarin de werknemer optimaal zijn capaciteiten en ontwikkelpotentieel kan gebruiken en waarin zijn loonwaarde wellicht maximaler is.
Het college stelt de loonwaarde van de persoon behorende tot de doelgroep loonkostensubsidie vast. Voor de beoordeling van de loonwaarde kan het college een advies bij een externe organisatie (UWV) opvragen. De loonwaardemethodiek – die moet voldoen aan de minimumeisen die aan een methode ter bepaling van de loonwaarde worden gesteld – deze beoordeling verrichten.
Het uitgangspunt van de Arbeidsmarktregio FryslânWerkt! is om dezelfde loonwaardemethodiek te hanteren. Inmiddels is gekozen voor het loonwaarde instrument Dariuz. Externe partijen zoals het UWV of reïntegratiebedrijven kunnen daarin een rol spelen. Ook gecertificeerde casemanagers van onze eigen organisatie kunnen de loonwaarde vaststellen.
De loonwaardemeting vindt plaats op een arbeidsplaats die maximaal drie maanden via een proefplaatsing met behoud van uitkering kan worden ingevuld. Tijdens deze periode krijgen werkgever en beoogde werknemer een beeld van de productiviteit van de boogde werknemer en zijn of haar loonwaarde. De juiste loonwaarde is van belang om de hoogte van de loonkostensubsidie te bepalen. Een verlenging van de proefplaatsing met drie maanden is alleen mogelijk indien de loonwaardemeting niet binnen de eerste drie maanden afgerond kan worden.
De termijn van herindicering van de loonwaarde bij de inzet van loonkostensubsidie betreft drie jaar voor de baanafspraken banen. Voor de andere banen geldt een termijn van één jaar. Hiermee kan de gemeente goed oog houden op de ontwikkeling van de loonwaarde van werknemer en de hoogte van de loonkostensubsidie hierop afstemmen.
Artikel 10. (Job)coaching en persoonlijke begeleiding
In dit artikel wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid. Het moet gaan om een systematische ondersteuning voor de werknemer. Bijvoorbeeld een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk (binnen twee jaar) zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.
Artikel 11. Werkplekaanpassing
De instrumenten die het UWV en de gemeenten kunnen inzetten voor mensen met een arbeidsbeperking worden per 1 januari 2016 geharmoniseerd. Een van deze instrumenten is jobcoaching. De werk-plekaanpassing wordt niet direct genoemd maar is wel gelieerd aan de jobcoaching. Immers het gaat er om dat iemand met behulp van ondersteunende maatregelen aan het werk kan op een reguliere werkgever. Hiervoor kan de aanpassing van een beeldscherm, stoel, of bureau noodzakelijk zijn. Het UWV betaalt de werkplekaanpassingen indien er sprake is van een contract van minimaal zes maanden of als iemand al zes maanden in dienst is. De nadere voorwaarden worden in beleidsregels opgenomen.
De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). De no-riskpolis is bedoeld voor personen die behoren tot de doelgroep van de garantiebanen en is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om personen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen.
De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is.
De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever tegemoet wordt gekomen bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of voor wie de werkgever een loonkostensubsidie ontvangt.
De inzet van de no-riskpolis wordt op de schaal van de arbeidsmarktregio Fryslân geregeld. Hier zullen de voorwaarden – zoals de minimale duur van een arbeidsovereenkomst en hoogte van de vergoeding van het loon en welk bedrag voor werkgeverslasten bij ziekte worden vergoedt en het eigen risico van de werkgever– worden vastgesteld.
De arbeidsmarktregio Fryslân Werkt! zal naar verwachting ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering afsluiten en mogelijk als verzekeringsnemer optreden. De werkgever is de begunstigde.
Wanneer – naast de no-riskpolis – sprake is van inzet van een loonkostensubsidie en er is sprake van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte, dan is de vergoeding vanuit de no-riskpolis voorliggend ten opzichte van de loonkostensubsidie. Na twee jaar is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verantwoordelijk.
De Participatiewet biedt de mogelijkheid personen uit de doelgroep een dienstverband aan te bieden, waaronder ook een dienstverband op detacheringbasis om werkervaring op te doen. Het college zorgt ervoor dat een persoon uit de doelgroep een dienstverband krijgt aangeboden. Dat kan door een derde. Die derde kan bijvoorbeeld een detacheringbureau of een verloner zijn.
Artikel 14. Sociale activering
Volgens de Participatiewet dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.
Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening (artikel 5, eerste lid).
Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.
Voor de verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering is vereist dat de mogelijkheid bestaat dat een persoon op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening. Bestaat die mogelijkheid niet, dan kan een persoon niet worden verplicht gebruik te maken van een dergelijke voorziening.
Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet mogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Hieruit volgt dat als het einddoel, arbeidsinschakeling, niet kan worden bereikt, er geen grond is die persoon te verplichten om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering.
College stemt duur activiteiten af op de persoon
Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om de duur van activiteiten in het kader van sociale activering nader te bepalen. Het college moet de duur afstemmen op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, zal een al te rigide termijn moeilijk zijn.
Het college geeft de voorziening beschut werk aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt.
Voor de voorziening beschut werk voert de gemeente een selectie uit. Het college bepaalt in eerste aanleg welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. Het college selecteert uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en bij voorkeur een maximale loonwaarde van 30% WML voor een beschutte arbeidsomgeving.
Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Stap 2: Advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het UWV voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit. De insteek is om het UWV bij de beoordeling of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort, ook een oordeel te laten geven of de persoon in aanmerking komt voor een garantiebaan en vice versa. Garantiebanen vormen een belangrijk onderdeel van het zogenaamde sociaal akkoord tussen kabinet, werkgevers- en werknemersorganisaties van april 2013. Een garantie-baan is preferent aan een dienstbetrekking beschut werk.
Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of de persoon tot de doelgroep 'beschut werk' behoort.
Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'
Nadat is vastgesteld dat de persoon tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat.
Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers.
Artikel 16. Premies en subsidies
In artikel 8a van de Participatiewet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening onder anderen regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet. Op grond van artikel 7 van de Participatiewet is het college verantwoordelijk voor het uitvoeren van de door de raad gestelde regels. Het is primair de taak van het college om aan personen met een bijstandsuitkering (bijstandsgerechtigden) of met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers) en niet uitkeringsgerechtigden (Nuggers) noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden. Deze groepen kunnen aanspraak maken op voorzieningen voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling zoals die zijn vastgelegd in de re-integratieverordening.
Bij de behandeling / vaststelling van de re-integratieverordening in 2008 heeft de raad aangegeven premies en vrijlatingen van inkomsten te willen inzetten als voorziening voor de arbeidsinschakeling. Op grond van door de raad geformuleerde uitgangspunten is de premie- en vrijlatingsrichtlijn tot stand gekomen. In artikel 16 van de re-integratieverordening WWB 2008 is bepaald dat het college ten aanzien van het verstrekken van premies en vrijlatingen nadere regels kan stellen in de vorm van een richtlijn. Die richtlijn is vervolgens nader uitgewerkt in de Richtlijn premies en vrijlating 2009.
Het college kan ook met ingang van 2015 premies en vrijlatingen verlenen met het oog op het bevorderen van positief gedrag, gericht op uitstroom naar betaalde arbeid. Uitsluitend in het kader van artikel 10a, 6e lid van de Participatiewet is de verstrekking van een premie van rechtswege geregeld, evenals de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, 2e lid onder j.
Het vierde lid geeft het college de mogelijkheid om voor andere doelgroepen een premie of subsidie vast te stellen. Als het college daar gebruik van wil maken dient dit eveneens te worden vastgelegd in een nadere richtlijn (die de richtlijn premies en vrijlating 2009 vervangen).
Dit artikel maakt het ook mogelijk dat het college een richtlijn vaststelt met betrekking tot het verstrekken van loonkostensubsidies aan werkgevers ten behoeve van personen die niet tot de wettelijke doelgroep behoren (mensen zonder verminderde loonwaarde). Artikel 17. InnovatieHet college kan bij wijze van experiment afwijken van het bepaalde in deze verordening. De duur van een experiment is ten hoogste drie jaar. Na afloop van de drie jaar moet het college besluiten of zij het experiment stopt dan wel de afwijkende werkwijze borgt in de organisatie. In het laatstgenoemde geval kan het noodzakelijk zijn dat de periode van afwijkende behandeling wordt verlengd. Ook daarin voorziet dit artikel.
Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid af te wijken van het in de verordening bepaalde ten gunste van de belanghebbende.
Artikel 19. Citeertitel en inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2015. Vanaf die datum is in artikel 8a, eerste lid, onderdeel a, c, d en e, van de Participatiewet de verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels in de verordening vast te stellen.