Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26
juli 1990, Stb.459;
- b.
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten
staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig
is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen
van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken,
op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer
openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten
staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
- c.
motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV
1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1
van het RVV 1990;
- d.
houder: degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven
kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven in het
krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van
opgegeven kentekens:
- e.
parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip
van verzamelparkeermeters, centrale computer, en hetgeen naar
maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur
wordt verstaan;
- f.
centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente
Veldhoven een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de
registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen
van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van
een telefoon of andere parkeerapparatuur.
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen
geheven:
- a.
een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een
bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen
gevallen door het college van burgemeester en wethouders te
bepalen plaats, tijdstip en wijze;
- b.
een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende
vergunning voor het parkeren van een motorvoertuig op de in die
vergunning aangegeven plaats en wijze.
Artikel 3 Belastingplicht
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van de
degene die het voertuig heeft geparkeerd.
- 2.
Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede
aangemerkt:
- a.
degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of
heeft gegeven de belasting te willen voldoen;
- b.
zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel
2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het
voertuig, met dien verstande dat:
- 1e.
als een voor ten hoogste drie maanden aangegane
huurovereenkomst wordt overlegd waaruit blijkt wie
ten tijde van het parkeren ingevolge deze
overeenkomst de huurder van het motorvoertuig was,
niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als
degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd;
- 2e.
als blijkt dat een ander in het kentekenregister had
moeten staan ingeschreven, die ander wordt
aangemerkt als degene die het voertuig heeft
geparkeerd.
- 3.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven
van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als
degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze
aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen
zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit
gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
- 4.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van
degene die de vergunning heeft aangevraagd.
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak
zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel
uitmakende tarieventabel.
Artikel 5 Wijze van heffing
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij
wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt
aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen
van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met
inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders
gestelde voorschriften.
- 2.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij
wege van voldoening op aangifte.
Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij
de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het
parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door
het via een telefoon of
- 2.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op
het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, moet overeenkomtig
de aangifte worden betaald bij de aanvang van het parkeren.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting
overeenkomstig de aangifte worden betaald na het einde van het
parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking
stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon
of andere parkeerapparatuur inloggen op de cetnrale computer.
- 3.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, moet overeenkomstig
de angifte woden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt
verleend.
- 4.
De naheffing moet terstond worden betaald.
Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen
betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden
geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester
en wethouders bij openbaar te maken besluit.
Artikel 9 Bevoegdheid tot gebruik wielklem en wegsleepregeling
- 1.
Tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag ter zake van
de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, kan aan het voertuig
ook een wielklem worden aangebracht.
- 2.
Het college van burgemeester en wethouders wijst bij openbaar te
maken besluit in alle gevallen de terreinen en weggedeelten aan waar
de wielklem wordt toegepast.
- 3.
Als na het aanbrengen van de wielklem 24 uren zijn verstreken kan
het motorvoertuig naar een door de in artikel 231, tweede lid,
onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar
aangewezen plaats worden overgebracht en in bewaring worden
gesteld.
Artikel 10 Kosten
- 1.
De hoogte van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld
in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 60,00, bestaande uit € 59,90
kosten aanslag en € 0,10 voor elke minimaal te betalen
tijdseenheid.
- 2.
De kosten van het aanbrengen en van het verwijderen van de wielklem
bedragen € 43,00.
- 3.
De kosten voor de overbrenging en bewaring bedragen:
- a.
voor de overbrenging € 163,00.
- b.
voor het bewaren € 16,30 per dag, waarbij een gedeelte van een dag
voor een gehele dag wordt gerekend.
- 4.
Het bedrag van de ingevolge het eerste tot en met derde lid in
rekening te brengen kosten wordt bij voor bezwaar vatbare
beschikking vastgesteld.
Artikel 11 Kwijtschelding
Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding
verleend.
Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de
parkeerbelastingen.
Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De “Verordening parkeerbelastingen 2015, van 14 april 2015, nr.
15.003, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid
genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat
zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor
die datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2016.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.
- 4.
Deze verordening kan worden aangehaald als
“Parkeerbelastingverordening 2016”.
TARIEVENTABEL BEHORENDE BIJ DE “PARKEERBELASTINGVERORDENING
2016”
- 1.
Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld
in artikel 2, onderdeel a, bedraagt, voor de onderscheiden
gebieden die op de bij de tarieventabel behorende en
gewaarmerkte overzichtskaart zijn aangegeven:
- A.
met gebruikmaking van een parkeerkaart: 2016
1. | in gebied I per uur met een minimale betaaleenheid van | € 1,30 € 0,10 |
2. | In gebied II per uur met een minimale betaaleenheid van | € 1,30 € 0,10 |
| en een maximum van per dag | € 4,00 |
B.met gebruikmaking van contant geld:
1. | In gebied per uur, met een minimale betaaleenheid van | € 1,30 € 0,10 |
2. | in gebied II per uur, met een minimale betaaleenheid van | € 1,30 € 0,10 |
| en een maximum van per dag | € 4,00 |
- 2.
Het tarief voor een vergunning als bedoeld in artikel 2,
onderdeel b, bedraagt, voor de onderscheiden gebieden die op de
bij de tarieventabel behorende en gewaarmerkte overzichtskaart
zijn aangegeven:
- A.
bewonersvergunning:
in de gebieden I, II en III, geldig gedurende alle dagen van de
week
1. | eerste vergunning | € 18,00 |
| per jaar | |
2. | tweede/derde vergunning | € 36,00 |
| per jaar | |
B. algemene vergunning:
1. | in gebied II geldig van maandag tot en met vrijdag
per maand | € 29,60 |
| of per jaar | € 355,00 |
2. | in gebied II geldig gedurende alle dagen van de
week, per maand | € 35,40 |
| of per jaar | € 425,00 |
3. | in de gebieden I en II geldig gedurende alle dagen
van de week | |
| per maand | € 59,15 |
| of per jaar | € 710,00 |
C. ondernemersvergunning:
| in de gebieden I en II geldig gedurende alle dagen
van de week | |
| per maand | € 29,60 |
| of per jaar | € 355,00 |
D. bezoekersdagkaart:
1. | in gebied III per stuk | € 0,15 |
2. | in de gebieden I en II per stuk | € 1,95 |
3. | Parkeren in de parkeergarage bedraagt | € 1,30 |
| per uur met een minimale betaaleenheid van | € 0,10 |