Raadsbesluit 2015
Nr. 120247/120368
De raad van de gemeente Westvoorne;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 november
2015
B E S L U I T:
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen
2016 (Verordening onroerende-zaakbelastingen 2016).
Artikel 1 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam ‘onroerende-zaakbelastingen’ worden ter zake van binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak, die niet in hoofdzaak tot
woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt
recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalender jaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in
gebruik is gegeven (verder: de gebruiker), aangemerkt als
gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven
(verder de gebruikgever); de gebruikgever is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op gebruiker;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie de zaak ter
beschikking is gesteld.
- 3.
Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het
kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij
blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom
bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op
grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld
voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van
die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn
aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het
kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van
hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de
heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, en 20,
tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is
geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de
waarde van:
- a.
Voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, als mede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt
voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de
ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek
of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat
uit de in onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten
van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de
voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet
aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het
Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van
de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door
rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon
ten doel stellen, beheerd worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per
rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd
door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige
werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering
van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die
werktuigen wordt toe gebracht en die niet op zichzelf als
gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt
voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden
gebruikt voor het geven van onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen – niet zijnde gebouwen – welke zijn geplaatst voor
het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter
verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten,
verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen,
banken, abri’s, hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in
beheer zijn of waarvan gemeente het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van
zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- m.
begraafplaats, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
- 2.
De vrijstelling voor de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde
onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de
gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten
de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot
woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.
Het percentage bedraagt voor:
de gebruikersbelasting: 0,0806 %
de eigenarenbelasting:
- 1.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0926
%
- 2.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,0926
%
Voor belastingbedragen tot € 4,50 vindt geen invordering plaats. Voor
toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet
verenigde verschuldigde bedragen onroerende-zaakbelastingen of andere
heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten
de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste
vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden
later.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt in geval het totaal bedrag
van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerende-zaakbelastingen
of andere heffingen meer is dan € 45,- en minder is dan € 3.500,- en er een
machtiging tot automatische incasso is afgegeven, dat de aanslagen moeten
worden betaald in negen gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt
op de laatste dag van de maand volgend op die welke in de dagtekening van
het aanslagbiljet is vermeld en elk van volgende termijnen telkens een maand
later.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste en
tweede lid gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven voor de
heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De “Verordening onroerende zaakbelastingen 2015”, van 24 november
2014, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde
datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van
toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum
hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de derde dag na
die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening
onroerende-zaakbelastingen 2016”.