GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING RAD HOEKSCHE WAARD
De raden, alsmede de colleges van burgemeester en wethouders van de
gemeenten: Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en
Strijen, ieder voor zover zijn bevoegdheden betreft;
Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen;
Besluiten:
De gemeenschappelijke regeling Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche
Waard te wijzigen en deze regeling te lezen als volgt:
HOOFDSTUK I BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1 Begripsbepalingen
- 1.
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
- a.
regeling : gemeenschappelijke regeling Regionale
Afvalstoffendienst
Hoeksche Waard;
- b.
gemeenten : gemeenten die aan de regeling deelnemen;
- c.
openbaar lichaam : openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2
van de regeling;
- d.
gedeputeerde staten : gedeputeerde staten van
Zuid-Holland;
- e.
wet : Wet gemeenschappelijke regelingen.
- 2.
Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet, van enige andere
wet of van enig ander wettelijk voorschrift van overeenkomstige
toepassing worden verklaard, wordt in de plaats van de gemeente, de
raad, het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester en
de secretaris onderscheidenlijk gelezen: de Regionale
Afvalstoffendienst Hoeksche Waard, het algemeen bestuur, het
dagelijks bestuur, de voorzitter en de secretaris.
HOOFDSTUK II HET OPENBAAR LICHAAM
Artikel 2 Naam en vestigingsplaats
- 1.
Er is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, lid 1 van de
wet, genaamd “Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard”.
- 2.
Het in het eerste lid genoemde openbaar lichaam is gevestigd in de
gemeente Binnenmaas.
Artikel 3 Bestuur
Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit:
HOOFDSTUK III BELANGEN TEN BEHOEVE WAARVAN DE REGELING WORDT GETROFFEN EN DE TAKEN EN BEVOEGHEDEN
VAN HET OPENBAAR LICHAAM
Artikel 4 Belang en taken
- 1.
In het belang van bescherming van het milieu en een doelmatig beheer
van afvalstoffen heeft het openbaar lichaam tot taak zorg te dragen
voor:
- a.
de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in
artikel 10.21, eerste lidvan de Wet
milieubeheer;
- b.
de inzameling van grove huishoudelijke afvalstoffen als
bedoeld in artikel 10.22van de Wet
milieubeheer;
- c.
de inzameling van groente-, fruit- en tuinafval als bedoeld
in artikel 10.21, tweede lid van de Wet milieubeheer;
- d.
het inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke
afvalstoffen, die krachtens artikel 10.21, derde
lidvan de Wet milieubeheer zijn aangewezen;
- e.
het (doen) verwerken van de afvalstoffen, bedoeld in de
onderdelen a tot en met d;
- f.
de inzameling van bedrijfsafvalstoffen als bedoeld in
artikel 1:1 van de Wet milieubeheer;
- g.
andere taken op het terrein van de milieuwetgeving, die door
de gemeenten bij eensluidende besluit zijn aangewezen.
- 2.
Een deelnemende gemeente onthoudt zich van afspraken of
overeenkomsten met een of meer niet deelnemende gemeenten en of
anderen inzake de in het eerste lid opgedragen taken, behoudens
toestemming van het bestuur van het openbaar lichaam. Afspraken of
overeenkomsten, als hier bedoeld, die ten tijde van het aangaan van
deze regeling bestaan, mogen blijven gehandhaafd.
Artikel 5 Bevoegdheden
- 1.
Ten behoeve van de uitvoering van de in artikel 4 genoemde taken
komen aan het bestuur van het openbaar lichaam alle bevoegdheden
tot regeling en bestuur toe als die daarvoor bij of krachtens
enig wettelijk voorschrift aan de gemeentebesturen zijn of
worden toegekend, zulks met uitzondering van de bevoegdheid
andere belastingen te heffen dande rechten bedoeld in artikel
229 van de Gemeentewet, de rechten waarvan de heffing krachtens
andere wetten dan de Gemeentewet geschiedt en de heffing,
bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
- 2.
Tot de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, behoort in elk
geval de bevoegdheid tot het vaststellen van de
afvalstoffenverordening, bedoeld in artikel 10.23, eerste
lidvan de Wet milieubeheer en de handhaving hierop als
bedoeld in artikel 18.2d, onder a van de Wet milieubeheer.
In de aan het bestuur overgedragen bevoegdheden, zoals bedoeld in de
leden 1 en 2 van dit artikel, kan met inachtneming van artikel 10, lid 2
Wgr verandering worden gebracht, indien een meerderheid van de leden van
het algemeen bestuur hiermee instemt.
HOOFDSTUK IV HET ALGEMEEN BESTUUR
Artikel 6 Samenstelling en werkwijze
- 1.
Aan het hoofd van het openbaar lichaam staat het algemeen
bestuur.
- 2.
De gemeenteraden van de gemeenten wijzen elk uit hun midden, de
voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders twee leden van het
algemeen bestuur aan.
- 3.
De gemeenteraden kunnen voor elk lid van het algemeen bestuur een
plaatsvervanger aanwijzen.
- 4.
Het algemeen bestuur stelt een Reglement van Orde op voor het houden
van zijn vergaderingen.
Artikel 6a Oprichting van en deelneming in privaatrechtelijke
rechtspersonen
- 1.
Het algemeen bestuur kan besluiten tot de oprichting van en de
deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen,
verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen,
indien dit in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de
behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.
- 2.
Het besluit zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt niet
genomen dan nadat de raden van de gemeenten een ontwerpbesluit is
toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en
bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.
Artikel 7 Onverenigbare functies
Onverminderd het bepaalde in artikel 20 Wgr, is het lidmaatschap van het
algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of
vanwege het bestuur van het openbaar lichaam aangesteld of daaraan
ondergeschikt. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder
ambtenaar mede verstaan degene die op arbeidsovereenkomst naar
burgerlijk recht in dienst van het openbaar lichaam werkzaam is.
Artikel 8 Einde en aanvang lidmaatschap algemeen bestuur
- 1.
Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt op de dag, waarop
de zittingsperiode van de raden van de gemeenten afloopt.
- 2.
De raden van de gemeenten beslissen uiterlijk in de tweede
vergadering van elke nieuwe zittingsperiode over de aanwijzing van
nieuwe leden en plaatsvervangende leden van het algemeen bestuur.
Afgetreden leden kunnen terstond weer opnieuw als lid worden
aangewezen. Zij blijven hun functies waarnemen tot het tijdstip,
waarop hun opvolgers de functies hebben aanvaard.
- 3.
Indien tussentijds een zetel in het algemeen bestuur vacant is
geworden, wijst de gemeenteraad, die dit aangaat, in zijn
eerstvolgende vergadering een ander lid aan ter voorziening in de
vacature.
Artikel 9 Kennisgeving aanvang en einde lidmaatschap algemeen
bestuur
- 1.
Van elke aanwijzing tot lid van het algemeen bestuur geven
burgemeester en wethouders van de gemeente, die zulks aangaat,
binnen acht dagen kennis aan de voorzitter van het openbaar
lichaam.
- 2.
Indien een lidmaatschap van het algemeen bestuur, op grond van
artikel 13, tweede lid van de wet, eindigt, geven burgemeester en
wethouders van de gemeente, die zulks aangaat, daarvan kennis aan de
voorzitter van het openbaar lichaam binnen acht dagen, nadat het
voorzitterschap of het lidmaatschap van de gemeenteraad, dan wel het
wethouderschap is geëindigd.
HOOFDSTUK V HET DAGELIJKS BESTUUR
Artikel 10 Samenstelling en werkwijze
- 1.
Het aantal leden van het dagelijks bestuur is gelijk aan het aantal
deelnemende gemeenten. Dit betekent dat het dagelijks bestuur
bestaat uit ten minste drie leden, met inachtneming van het bepaalde
in artikel 14, lid 1 Wgr, met dien verstande dat de leden van het
dagelijks bestuur nooit de meerderheid uitmaken van het algemeen
bestuur.
- 2.
Uit de tot lid van het algemeen bestuur benoemde vertegenwoordigers
wijst het algemeen bestuur de leden van het dagelijks bestuur aan,
met dien verstande dat ten minste drie gemeenten in het dagelijks
bestuur vertegenwoordigd zijn.
- 3.
De vertegenwoordiging van een gemeente kan een aanbeveling doen
inzake de benoeming uit hun midden van een lid van het dagelijks
bestuur.
- 4.
De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur geschiedt
telkens in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in zijn
nieuwe samenstelling.
- 5.
Beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt van
rechtswege het einde van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur
met zich mee.
- 6.
De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur ter vervulling
van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden
tussentijds zijn opengevallen, vindt plaats,indien een vacature in
het dagelijks bestuur gepaard gaat met een vacature in het algemeen
bestuur. In dit gevalvindt de aanwijzing van een nieuw lid van het
dagelijks bestuur plaats binnen twee maanden, nadat door de
gemeente, die zulks aangaat, is voorzien in de vacature in het
algemeen bestuur.
- 7.
Het algemeen bestuur kan besluiten om in andere gevallen dan zoals
bedoeld in lid 6 van dit artikel een opengevallen plaats te
vervullen, indien daar voldoende aanleiding voor bestaat.
- 8.
Het dagelijks bestuur stelt een Reglement van Orde op voor het
houden van zijn vergaderingen.
HOOFDSTUK VI DE VOORZITTER
Artikel 11 Benoeming
- 1.
Het algemeen bestuur benoemt telkens in de eerste vergadering in
zijn nieuwe samenstelling de voorzitter en de vicevoorzitter uit de
leden, die op grond van artikel 10, tweede lid in het dagelijks
bestuur werden aangewezen.
- 2.
Hetgeen in deze regeling ten aanzien van de voorzitter is bepaald,
vindt mede toepassing ten aanzien van de vicevoorzitter.
- 3.
Indien de voorzittersfunctie, respectievelijk de
vicevoorzittersfunctie door overlijden, ontslag of om een andere
reden tussentijds vacant is, benoemt het algemeen bestuur in zijn
eerstvolgende vergadering een voorzitter onderscheidenlijk een
vicevoorzitter.
HOOFDSTUK VII DE SECRETARIS
Artikel 12 Benoeming
Als secretaris van het algemeen en dagelijks bestuur fungeert de
directeur als bedoeld in artikel 17.
HOOFDSTUK VII VERANTWOORDELIJKHEDEN
Artikel 13 Interne inlichtingen- en verantwoordingsverplichtingen
- 1.
De leden van het dagelijks bestuur zijn, onverminderd het bepaalde
in de leden 1 en 2 van artikel 19a Wgr, tezamen en ieder
afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig voor
het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.
- 2.
Zij geven, gezamenlijk of ieder afzonderlijk, uit eigen beweging,
dan wel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden
daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die nodig zijn
voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur
gevoerde beleid.
- 3.
De aflegging van verantwoording als bedoeld in het eerste lid,
alsmede het na voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen, als
bedoeld in het tweede lid, geschieden op de wijze, zoals is
aangegeven in het Reglement van Orde voor de vergaderingen van het
algemeen bestuur.
- 4.
Een verzoek om inlichtingen te verschaffen of verantwoording af te
leggen, kan uitsluitend worden geweigerd, indien en voor zover dit
in strijd zal zijn met artikel 16, vijfde lid van de wet of de
artikelen 10 en 11 van de Wetopenbaarheid van bestuur.
- 5.
Het algemeen bestuur is bevoegd in het Reglement van Orde voor zijn
vergadering nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze,
waarop door het dagelijks bestuur, dan wel de leden daarvan,
inlichtingen dienen te worden verschaft, respectievelijk
verantwoording dient te worden afgelegd.
- 6.
De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing ten
aanzien van de voorzitter.
- 7.
Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur
ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen
bestuur niet meer bezit. In dat geval geldt het bepaalde in artikel
19a, lid 3 Wgr.
Artikel 14 Externe inlichtingen- en verantwoordingsverplichtingen
- 1.
Het algemeen bestuur geeft aan de raden van de gemeenten alle
inlichtingen, die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het
door haar gevoerde beleid.
- 2.
Een lid van het algemeen bestuur verschaft de raad, die hem heeft
aangewezen, alle inlichtingen die door de raad of een of meer leden
daarvan worden verlangd.
- 3.
De leden van het algemeen bestuur zijn aan de raden, die hen hebben
aangewezen, verantwoording schuldig voor het door hen in dat bestuur
gevoerde beleid.
- 4.
Het op verzoek verstrekken van inlichtingen, als bedoeld in het
eerste en het tweede lid, alsmede het afleggen van verantwoording,
als bedoeld in het derde lid, geschiedt op de wijze, zoals die in
het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de betreffende raad
is bepaald.
- 5.
De verstrekking van inlichtingen kan door het orgaan c.q. door
degene, die deze moet verschaffen, uitsluitend worden geweigerd,
indien dit in strijd zal zijn met de belangen, genoemd
inartikel 16, vijfde lid van de wet of
deartikelen 10 en 11van de Wet openbaarheid van
bestuur
Artikel 15 Tussentijds ontslag leden algemeen bestuur
De raden van de gemeenten zijn bevoegd de door hen in het algemeen
bestuur benoemde leden tussentijds ontslag te verlenen, indien zij het
vertrouwen van de raad niet meer bezitten. Het ontslagbesluit vermeldt
de gronden waarop dit berust.
HOOFDSTUK VIII VERGOEDINGEN
Artikel 16 Vergoedingen
- 1.
Het algemeen bestuur stelt krachtens het bepaalde in artikel 21 van
de wet de nodige regelen ten aanzien van de vergoedingen aan de
leden van het bestuur van het openbaar lichaam voor hun
werkzaamheden en ten aanzien van de tegemoetkoming die zij in de
kosten kunnen ontvangen.
- 2.
Een regeling als in het voorgaande lid bedoeld, wordt niet
vastgesteld dan nadat de besturen van de gemeenten in de gelegenheid
zijn gesteld hun zienswijze daaromtrent kenbaar te maken.
HOOFDSTUK IX DE AMBTENAREN VAN HET OPENBAAR LICHAAM
Artikel 17 Directeur
- 1.
De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de
voorzitter, bij alles wat de hen opgedragen taak aangaat, terzijde.
Hij heeft een adviserende stem.
- 2.
De directeur is belast met de dagelijkse leiding van de dienst.
- 3.
Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast.
- 4.
Het dagelijks bestuur besluit over de benoeming, schorsing en
ontslag van de directeur.
- 5.
De directeur wordt vervangen door een door het dagelijks bestuur aan
te wijzen plaatsvervanger.
Artikel 18 Overige ambtenaren
- 1.
Het dagelijks bestuur besluit over de benoeming, schorsing en
ontslag van de overige ambtenaren, alsmede het personeel werkzaam op
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst van het openbaar
lichaam.
- 2.
Het dagelijks bestuur kan de in lid 1 genoemde taken, overdragen aan
de directeur
Artikel 19 Rechtspositie
Op de ambtenaren zijn de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de
sector gemeenten en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) van toepassing,
voor zover de rechtspositie niet in bijzondere gevallen bij
afzonderlijke verordening wordt geregeld.
Artikel 20 Klachten
Verzoekschriften in de zin van artikel 9:18 van de Algemene wet
bestuursrecht worden behandeld door de ombudscommissie Hoeksche
Waard.
HOOFDSTUK X FINANCIELE BEPALINGEN
Artikel 21 Organisatie financieel beheer
- 1.
Het algemeen bestuur stelt de nodige voorschriften vast met
betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het
geldelijk beheer van het openbaar lichaam.
- 2.
Bij de in het eerste lid bedoelde voorschriften wordt bepaald wie
met het doen van ontvangsten en betalingen voor het openbaar lichaam
en met de zorg voor de boekhouding zijn belast.
- 3.
Ten aanzien van de controle op het geldelijk beheer en de
boekhouding zijn de artikelen 212 tot en met 215 van de Gemeentewet
van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens
de wet niet is afgeweken.
Artikel 21a Algemene financiële en beleidsmatige kaders
Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan
dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige
kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de gemeenten.
Artikel 22a Procedure begrotingsbehandeling
- 1.
Het dagelijks bestuur voorziet de ramingen in de
ontwerpbegroting als bedoeld in artikel 35 eerste lid van de wet
van een behoorlijke toelichting.
- 2.
De gemeenteraden kunnen hun zienswijze omtrent het ontwerp van
de begroting binnen acht weken na de verzending ervan aan het
dagelijks bestuur kenbaar maken.
- 3.
Het dagelijks bestuur zendt het ontwerp van de begroting, onder
bijvoeging van de zienswijzen van de
gemeentenen zo nodig een nota van
wijziging, uiterlijk twee weken voor de voorgenomen datum van
vaststelling aan het algemeen bestuur. Het commentaar van het
dagelijks bestuur en de eventuele nota van wijziging
wordttegelijkertijd aan de
gemeenteraden gezonden. Artikel 35, tweede lid van de wet is ten
aanzien van dit commentaar van overeenkomstige toepassing.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid kunnen de
gemeenteraden tot uiterlijk zeven dagen voor de voorgenomen
datum van vaststelling zienswijzen ten aanzien van het ontwerp
van de begroting bij het algemeen bestuur indienen.
- 5.
De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van
overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens
de wet niet is afgeweken.
Artikel 22b Procedure begroting
- 1.
Het algemeen bestuur stelt de begroting op grond van artikel 34,
lid 1 Wgr vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij
dient.
- 2.
Het dagelijks bestuur zendt de begroting op grond van artikel
34, lid 2 Wgr binnen twee weken na de vaststelling, doch in
ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat
waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.
Artikel 23 Procedure bij wijziging begroting
- 1.
Het bepaalde in artikel 35, eerste en derde lid van de wet is niet
van toepassing op af- en overschrijvingen op de posten van de
begroting, alsmede op andere ontwerpwijzigingen voor zover daaruit
geen verhoging van de gemeentelijke bijdragen voortvloeit.
- 2.
Het dagelijks bestuur biedt een voorstel tot af- of overschrijving
of tot een andere wijziging, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk
twee weken voor de voorgenomen datum van vaststelling aan het
algemeen bestuur aan.
- 3.
Een besluit, tot wijziging van de begroting, wordt, indien daaruit
een verhoging van de gemeentelijke bijdrage voortvloeit, terstond na
de vaststelling aan de gemeenteraden gezonden.
Artikel 24 Gemeentelijke bijdragen
- 1.
In de begroting van inkomsten en uitgaven wordt aangegeven de raming
van de verschuldigde bijdrage van elke gemeente voor het jaar,
waarvoor de begroting dient.
- 2.
Voor de berekening van de in het voorgaande lid bedoelde bijdrage
wordt, rekening houdend met inkomsten uit heffingen en belastingen
en eventuele inkomsten uit anderen hoofde, uitgegaan van het
inwonertal op 1 januari van het jaar, voorafgaande aan dat waarvoor
de begroting dient. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners
worden aangehouden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek
openbaar gemaakte bevolkingscijfers.
- 3.
De gemeenten betalen bij wijze van voorschot jaarlijks vóór 15
januari en vóór 15 juli telkens de helft van de eventueel voor dat
jaar geraamde bijdrage.
- 4.
Bij het niet overeenkomstig het bepaalde in het voorgaande lid
tijdig voldoen van de voorschotten kan aan de desbetreffende
gemeente rente in rekening worden gebracht overeenkomstig nader door
het algemeen bestuur te stellen regels.
Artikel 25 Kredietwaardigheid
- 1.
De gemeenten zullen er steeds zorg voor dragen dat het openbaar
lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al
zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.
- 2.
Indien aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam blijkt dat
een gemeente weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet
het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek
over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195
Gemeentewet.
Artikel 26 Aanbieding jaarrekening
- 1.
Van de inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam wordt door het
dagelijks bestuur over elk dienstjaar aan het algemeen bestuur
verantwoording gedaan onder overlegging van de jaarrekening. Het
dagelijks bestuur voegt daarbij het verslag van het onderzoek naar
de deugdelijkheid van de jaarrekening, ingesteld door de krachtens
artikel 213, tweede lid van de Gemeentewet aangewezen
deskundigen.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde stukken worden aan het algemeen
bestuur en aan de raden van de gemeenten toegezonden vóór 1 juni van
het jaar dat volgt op het dienstjaar, waarop zij betrekking
hebben.
Artikel 27 Vaststelling jaarrekening
- 1.
Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening zonder uitstel
en stelt haar op grond van artikel 34, lid 3 Wgr vast vóór 1
juli van het jaar volgend op dat, waarop zij betrekking heeft.
- 2.
De jaarrekening wordt op grond van artikel 34, lid 4 Wgr binnen
twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli,
met alle bijbehorende stukken aan gedeputeerde staten gezonden.
Van de vaststelling doet het dagelijks bestuur mededeling aan de
raden van de gemeenten
- 3.
De vaststelling van de jaarrekening strekt degene, die belast is
met het doen van ontvangsten en uitgaven en het dagelijks
bestuur tot décharge, behoudens later in rechte gebleken
valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.
- 4.
In de jaarrekening wordt de door elk der gemeenten over het
desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bijdrage
opgenomen.
- 5.
Voor de berekening van de bijdrage, bedoeld in het voorgaande
lid, wordt, rekening houdend met de inkomsten uit heffingen en
belastingen en eventuele inkomsten uit anderen hoofde, uitgegaan
van het inwonertal op 1 januari van het jaar, waarop de rekening
betrekking heeft. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners
worden aangehouden de door het Centraal Bureau voor de
Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.
- 6.
De verrekening van het verschil tussen de op grond van artikel
24, derde lid, betaalde voorschotten en de werkelijk
verschuldigde bijdrage vindt plaats binnen een maand na
verzending van de in het tweede lid bedoelde mededeling.
Bij de in het voorgaande lid bedoelde verrekening kan geen verrekening
plaatsvinden als bedoeld in Boek 6, Titel I, afdeling 12 van het
Burgerlijk Wetboek met andere vorderingen van of aan het openbaar
lichaam.
HOOFDSTUK XI ARCHIEFBEPALINGEN
Artikel 28 Zorg voor archiefbescheiden
- 1.
Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de
gemeenschappelijke regeling, overeenkomstig het bepaalde of
krachtens de wettelijke voorschriften daaromtrent;
- 2.
Gedeputeerde staten oefenen toezicht uit op het beheer van de
archiefbescheiden;
- 3.
De directeur is belast met het beheer van de archiefbescheiden.
HOOFDSTUK XII TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING
Artikel 29 Toetreding
- 1.
Voor toetreding tot de regeling is instemming van tweederde van de
deelnemers vereist.
- 2.
Het algemeen bestuur kan aan de toetreding voorwaarden
verbinden.
Artikel 30 Uittreding
- 1.
Voor uittreding uit de regeling wordt een opzegtermijn van tenminste
twee jaar genomen. Gedurende drie jaren na de datum van toetreding
is uittreding niet mogelijk.
- 2.
Het voornemen tot uittreding wordt bij aangetekende kennisgeving aan
de voorzitter van het bestuur medegedeeld.
- 3.
Na ontvangst van de in het tweede lid vermelde kennisgeving wordt
een, in overleg met de uittredende deelnemer aan te wijzen,
onafhankelijke accountant opdracht verleend een liquidatieplan op te
stellen als ware tot opheffing van de regeling besloten. Het
liquidatieplan wordt vastgesteld door het algemeen bestuur en de
daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële
verplichtingen zijn bindend.
- 4.
Nadat het liquidatieplan is vastgesteld is de uittredende deelnemer
gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende
deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan de
gemeenschappelijke regeling te voldoen.
- 5.
De kosten voor het opstellen van het liquidatieplan komen voor
rekening van de deelnemer, die het voornemen heeft om uit te
treden.
Artikel 31 Wijziging
- 1.
Voor wijziging van de regeling is instemming van tweederde van de
deelnemers vereist.
- 2.
Zowel het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur als elk der
deelnemers is bevoegd tot het doen van voorstellen tot wijziging van
de regeling.
- 3.
Deze voorstellen worden ingediend bij de voorzitter.
- 4.
De voorzitter agendeert deze voorstellen binnen 3 maanden, nadat hij
deze heeft ontvangen voor een vergadering van het algemeen bestuur
en hij voorziet deze voorstellen van zijn advies daaromtrent.
Artikel 32 Opheffing
- 1.
Instemming van tweederde van de deelnemers is vereist voor opheffing
van de regeling.
- 2.
Bij opheffing van de regeling wordt een plan opgesteld als bedoeld
in artikel 30, derde lid van deze regeling. Het bepaalde in het
derde, vierde en vijfde lid van artikel 30 is van overeenkomstige
toepassing.
- 3.
Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van het
liquidatieplan. De bestuursorganen van het openbaar lichaam blijven
zo nodig ook na de opheffing in functie tot de liquidatie is
voltooid.
HOOFDSTUK XIII OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 33 Bestaande voorschriften
De krachtens de gemeenschappelijke regeling “Reinigingsdienst Hoeksche
Waard” en de gemeenschappelijke regeling “Inzameldienst Hoeksche Waard”
vastgestelde voorschriften blijven, voor zover zij niet met deze
regeling in strijd zijn, van kracht totdat zij worden ingetrokken of
vervangen.
Artikel 34 Tijdsduur, bekendmaking en inwerkingtreding van de
regeling
- 1.
Deze regeling geldt voor onbepaalde tijd.
- 2.
Deze regeling wordt bekendgemaakt met inachtneming van het bepaalde
in artikel 26, lid 2 Wgr.
- 3.
Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand,
volgend op die waarin de regeling is opgenomen in het register,
bedoeld in artikel 27 van de wet.
- 4.
De toezending van de in artikel 26, eerste lid van de wet genoemde
stukken geschiedt door het gemeentebestuur van Cromstrijen. De
hieraan verbonden kosten komen ten laste van het openbaar
lichaam.
- 5.
Bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten tot wijziging of
opheffing van de regeling en besluiten tot toetreding of uittreding
geschiedt ingevolge artikel 26 Wgr.
Artikel 35 Citeertitel
Deze regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling
Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard”
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Korendijk op 7 juli 2015.
De griffier, de voorzitter,
Drs. A. Goslings drs. S. Stoop
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Cromstrijen op 7 juli
2015.
De griffier, de voorzitter,
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Binnenmaas op 9 juli
2015.
De griffier, de voorzitter
Drs. M.J.W. Tobeas mr. Drs. A.J. Borgdorff mpm
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Oud-Beijerland op 7 juli
2015.
De griffier, de voorzitter
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Strijen op 1 september
2015.
De griffier, de voorzitter
M.Bourdrez A.J. Moerkerke