Organisatie | Maastricht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2015, versie 3 |
Citeertitel | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente maastricht 2015, versie 3 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Bijlage 1-8 |
Regeling vervangt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente maastricht 2015, versie 2
Verordening maatschappelijke ondersteunig 2015
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2015 | 08-12-2015 | Nieuwe regeling | 03-11-2015 Gemeenteblad, 113390 | Onbekend |
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE MAASTRICHT,
Gelet op de bepalingen in de verordening maatschappelijke ondersteuning 2015;
Vaststellen het gewijzigd: "Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2015”, versie 3, per 1 december 2015 onder gelijktijdige intrekking van het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2015, versie 2.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Maastricht of de Algemene Wet Bestuursrecht. Alle bedragen die in dit besluit worden genoemd, zijn inclusief BTW, tenzij anders is vermeld.
In dit besluit wordt verstaan onder:
financiële tegemoetkoming: bijzondere wijze van versterking in de vorm van een forfaitair of gemaximeerd bedrag gebaseerd op artikel 2.1.7 van de wet. De financiële tegemoetkoming is bedoeld om bepaalde (meer)kosten van voorzieningen mee te betalen. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de werkelijke kosten en/of het inkomen.
formele hulp: hulp die wordt geleverd door
een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten volgens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k;
een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k, en die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel waaraan een geldige beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is afgegeven;
Artikel 2: wijzen van verstrekking van een voorziening
Artikel 5: het periodiek onderzoek
Hoofdstuk 3. Beoordeling van de hulpvraag
Bij de beoordeling van de hulpvraag hanteert het college het afwegingskader als beschreven in artikel 6 van de verordening. Een maatwerkvoorziening (in natura), persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming is eerst aan de orde wanneer (de combinatie van) andere mogelijkheden niet leiden tot passende ondersteuning van de cliënt.
Artikel 7: algemeen gebruikelijke voorzieningen
Voor zover belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning waarbij de verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de nu en in de toekomst verwachte maatwerkvoorzieningen een bedrag van € 5000,- te boven gaat.
Artikel 10: richtlijn hulp bij het huishouden
Hoofdstuk 4. Maatwerkvoorzieningen
Artikel 11: soorten maatwerkvoorzieningen
Artikel 12: hulp bij het huishouden
De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 1 onder a. t/m f., bestaan uit gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden door middel van de activiteiten:
instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan de informele hulp rondom de cliënt;
Hoofdstuk 5. Persoonsgebonden budget
Artikel 13: weigering persoonsgebonden budget
Artikel 14: voorwaarden voor een persoonsgebonden budget
Verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op basis van een door aanvrager opgesteld en door het college geaccordeerd budgetplan. In het plan staat hoe de budgethouder zijn hulp wil organiseren, wie deze hulp gaat leveren en op welke manier de kwaliteit is geborgd. Het plan bevat alle informatie ten aanzien van:
Artikel 15: tariefbepaling persoonsgebonden budget
Indien het hulpmiddel dat noodzakelijk is voor het te bereiken resultaat geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget voor het hulpmiddel vastgesteld op maximaal 100% van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, vast te stellen door het college op basis van een offerte.
De persoonsgebonden budget tarieven voor de dienstverlening in het kader van de Wmo 2015 worden, jaarlijks, met ingang van 1 januari, geïndexeerd conform het CPI-indexcijfer, alle huishoudens (reeks 2006=100). De aanpassing zal worden berekend op basis van de jaarmutatie van de maand juli en wordt afgerond op één decimaal.
Artikel 15A: afbouwregeling tarieven huishoudelijke hulp 2009
Artikel 16: uitbetaling van het persoonsgebonden budget
Artikel 17: bestedingsmogelijkheden persoonsgebonden budget
Artikel 18: controle van het persoonsgebonden budget
Indien, met de in dit artikel genoemde bescheiden niet of niet volledig de adequate besteding van het persoonsgebonden budget aangetoond kan worden of bij gebleken misbruik dan wel aanwending van het persoongebonden budget ten behoeve van andere zaken dan waartoe dit is toegekend, kan het college het al verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.
Ingeval een persoonsgebonden budget voor een eenmalige aanschaf vooraf wordt uitbetaald, controleert het college de besteding hiervan achteraf. Cliënt dient binnen 3 maanden na verstrekking van het persoonsgebonden budget desgevraagd een originele nota te kunnen overleggen. Het vastgestelde persoonsgebonden budget betreft een maximum vergoeding. Indien de ingediende nota lager is dan het toegekende PGB, zal het PGB worden gelijkgesteld met het bedrag vermeld in de nota.
Hoofdstuk 6. Financiële tegemoetkomingen
Artikel 19: hoogte van de financiële tegemoetkoming bij woonvoorzieningen
Indien de kosten van de woonaanpassing of roerende woonvoorziening meer bedragen dan € 20.000,00 of indien toepassing van de normbedragen, genoemd in lid 1 van dit artikel, niet mogelijk is, wordt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor deze woonvoorziening, in afwijking van het in lid 1 van dit artikel gestelde, door het College vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening, vast te stellen op basis van een offerte.
Artikel 20: kostensoorten woningaanpassingen
Artikel 21: afschrijvingstermijn woonvoorzieningen
Artikel 22: gereed melden en uitbetalen
Artikel 23: maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning
Artikel 24: maximale vergoeding bij woonvoorzieningen
Artikel 25: hoogte financiële tegemoetkoming bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA
Voor het geschikt maken van de woning wordt de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen in verband met luchtwegallergieën/CARA vastgesteld op basis van de gemaximeerde normbedragen, zoals weergegeven in bijlage 6 van dit besluit. Daarbij geldt dat enkel de slaapkamer in de huidige woonsituatie van de persoon voor sanering in aanmerking komt.
Artikel 26: kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Indien bij het geschikt maken van de woning kosten in verband met onderhoud, keuring of reparatie van een woonvoorziening worden vergoed, zal de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor deze kosten worden vastgesteld in overeenstemming met het bedrag zoals door het College aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald. Is dit in voorkomende gevallen niet mogelijk dan werkt het College met de in bijlage 6 gemaximeerde bedragen.
Artikel 27: frequentie woningaanpassingen
Artikel 28: terugbetalen woningaanpassing
De wooneigenaar kan, bij verkoop binnen 10 jaar naar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden, verplicht worden tot terugbetaling van de woonvoorziening, verminderd met 10% per jaar en exclusief de kosten die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte gekomen zijn, indien de kosten van die voorziening een bedrag van €10.000,00 te boven gaat. Hierbij wordt gedurende 10 jaar onderstaand afschrijvingsschema toegepast:
Artikel 29: financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto
Artikel 30. financiële tegemoetkoming autoaanpassingen
Artikel 31: Financiële tegemoetkoming sportrolstoel
Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het bedrag bedraagt maximaal € 3.588,-- (incl. BTW) welk bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.
Artikel 32: inning en vaststelling van de eigen bijdrage
In afwijking van het eerste lid wordt de vaststelling en inning van de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang door het college opgedragen aan de instelling waar de cliënt verblijft. De wijze waarop de bijdrage wordt berekend en de instellingen die het betreft zijn opgenomen in bijlage 7.
Artikel 33: berekening van de eigen bijdrage
Artikel 34: de kostprijs van de maatwerkvoorziening, het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming
Artikel 35: inleverpremie scootmobielen bij niet-gebruik
Artikel 36: Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorg
Artikel 37: citeertitel en inwerkingtreding
In dit besluit worden een aantal belangrijke begrippen uit de wetgeving en verordening herhaald. Daarnaast worden enkele begrippen, die terugkomen in de artikelen van het besluit gedefinieerd.
Artikel 2: wijze van verstrekking van een voorziening
De wetgeving noemt de maatwerkvoorziening, dan wel het persoonsgebonden budget als verstrekkingsvormen. In het besluit wordt hier de financiële tegemoetkoming (voor bepaalde kosten) aan toegevoegd. De grondslag hiervoor is te vinden in artikel 2.1.7 van de wet. Daarmee kan continuïteit geboden worden voor de bestaande praktijk. Bijvoorbeeld voor het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding of een tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto. Een financiële tegemoetkoming is slechts mogelijk bij de in het besluit benoemde gevallen en betreft een forfaitair of gemaximeerd bedrag.
De term maatwerkvoorziening wordt in de wetgeving vaak als synoniem gebruikt voor een verstrekking in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt. Het college is in deze gevallen de opdrachtgever. Het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming zijn beide geldbedragen.
In artikel 8 lid 1 van de verordening wordt het college opgedragen een regeling vast te stellen voor een herbeoordeling van de melding. Artikel 3 van het besluit voorziet in deze regeling.
Een second opinion heeft betrekking op situaties waarbij de cliënt zich niet geholpen voelt of het oneens is met de adviezen, verwijzingen en afspraken die voortvloeien uit het onderzoek. Het biedt cliënt een vorm van rechtsbescherming waar hij dit in de meldingfase op grond van de Algemene wet bestuursrecht (nog) niet heeft.
Het initiatief voor de second opinion ligt in alle gevallen bij de cliënt. Hij bepaalt ook welke van de drie geboden opties de second opinion behandeld. Onder kwaliteitsmedewerker wordt verstaan een medewerker van sociale zaken met een specifieke deskundigheid ten aanzien van het proces en/of de inhoud. In alle gevallen is het aan de gemeente om de behandelaar voor de second opinion aan te wijzen. Bij de optie onder sub a en b ligt dit voor de hand. Ingeval een derde deskundige gekozen wordt, is in het artikel expliciet benoemd dat het aan de gemeente is om deze aan te wijzen. Het college is opdrachtgever van het onderzoek en waarborgt de onafhankelijkheid. Dit is conform de praktijk ingeval van bezwaar (en beroep).
Cliënt kan in alle gevallen en op ieder moment besluiten tot het indienen van een aanvraag.
Als hoofdregel is vastgelegd dat een verzoek om een second opinion niet leidt tot schorsing van rechtswege. Hiermee wordt aangesloten bij de praktijk zoals deze in de Algemene wet bestuursrecht (artikel 6:16 Awb) is vastgelegd.
In artikel 8 lid 2 van de verordening wordt het college opgedragen een regeling vast te stellen voor de behandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen.
De gemeente Maastricht kent voor de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht een Verordening interne klachtbehandeling en een op basis daarvan opgesteld klachtenreglement. Klachten in het kader van de uitvoering van de verordening worden afgehandeld in de klachtenkamer Sociale zaken.
Artikel 5: periodiek onderzoek
Artikel 9 lid 3 van de verordening is bepaald dat het college nadere regels kan vaststellen ten aanzien van de periodiciteit van onderzoeken. Artikel 5 van het besluit voorziet hierin.
Gekozen is voor een termijn van in beginsel 3 jaar. Of een kortere termijn noodzakelijk is zal mede afhangen van de aard, de wijze en de omvang van de individuele ondersteuningsbehoefte van de cliënt en wat bij het onderzoek is vastgesteld. Afhankelijk hiervan kan ook een langere termijn overwogen worden.
De cliënt, diens omgeving, de formele en/of informele hulp kunnen tussentijds op ieder moment om een nieuw onderzoek vragen. Professionele aanbieders hebben als opdracht aan de gemeente te signaleren wanneer de zorgbehoefte van de cliënt verandert.
Het periodiek onderzoek kan tot de conclusie leiden dat het geheel aan maatregelen nog altijd goed op de persoon is afgestemd, maar ook dat het college tot een heroverweging komt en beslist dat de cliënt meer of minder diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en/of ondersteuning via andere voorzieningen nodig heeft.
Daar waar er geen sprake is van een maatwerkvoorziening wordt vooralsnog geen richtinggevende termijn gesteld. Per individueel geval wordt beoordeeld in hoeverre en binnen welke termijn een periodiek onderzoek plaatsvindt. Door monitoren van de omvang en periodiciteit in het eerste jaar kan dit vanaf 2016 worden genormeerd.
Tijdens de toegangsprocedure wordt beoordeeld welke (combinatie van) ondersteuning passend is bij de hulpvraag van de belanghebbende. Hierbij wordt eerst beoordeeld welke mogelijkheden er liggen in:
Pas nadat uit het onderzoek van artikel 6 van de verordening is geconcludeerd dat de hulpvraag hiermee niet, of niet geheel kan worden beantwoord is een maatwerkvoorziening aan de orde.
Er is een breed aanbod aan algemene voorzieningen beschikbaar. Denk hierbij aan voorzieningen binnen het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg, welzijnsvoorzieningen, sport en cultuur. Belanghebbenden die een lichte, eenvoudige ondersteuningsvraag hebben, kunnen hier doorgaans zonder indicatie van de gemeente terecht.
Artikel 7: algemeen gebruikelijke voorzieningen
In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat voorzieningen die als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komen.
Lid 2 verwijst naar een niet limitatieve opsomming van algemeen gebruikelijke voorzieningen gebaseerd op het huidige beleid en de jurisprudentie op dit terrein. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperking of probleem had, de beschikking zou (kunnen) hebben, waarbij tevens verwacht wordt dat een burger anticipeert op een normale levensloop.
In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat hulp die als gebruikelijk kan worden aangemerkt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komt.
Uitgangspunt is dat mensen die samen een leefeenheid vormen, elkaar horen te helpen, waar dat kan. Ze zijn dus ook gezamenlijk verantwoordelijk voor het huishouden. Het aandeel dat ieder lid van de leefeenheid geacht wordt bij te kunnen dragen aan het huishouden, wordt gebruikelijke zorg genoemd. Als de belanghebbende alleen woont of voor de betreffende hulp bepaalde specialistische kennis of vaardigheden nodig zijn, is gebruikelijke hulp niet aan de orde.
Lid 2 bevat een verwijzing naar de richtlijn gebruikelijke hulp die bij de beoordeling wordt gehanteerd. Deze richtlijn is voor wat betreft de dienstverlening huishoudelijke hulp gebaseerd op het bestaande beleid en voor wat betreft de nieuwe taken op hoofdstuk 4 van de CIZ indicatiewijzer 2014 zoals deze werd gehanteerd in de Algemene wet bijzondere ziektekosten.
Het College beoordeelt allereerst of het resultaat ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Ook het verhuizen naar een andere buurt of wijk dan waar de belanghebbende op dat moment woont is hier een mogelijkheid.
Lid 2 somt daarnaast een aantal omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van de verhuizing niet kan worden toegepast. Afwijken van het primaat van de verhuizing is in uitzonderingssituaties ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel. Hierbij is te denken aan de afhankelijkheid van de verzorgingsbehoevende aan mantelzorgers die in de directe omgeving wonen en die vaak en direct oproepbaar dienen te zijn en de verzorgingsbehoevende zonder de mantelzorger niet zelfstandig kan functioneren.
Het in lid 3 opgenomen forfaitaire bedrag is overgenomen uit 2014 en is tot stand gekomen op basis van prijsopgaven.
Artikel 10: richtlijn hulp bij het huishouden
Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop iedereen eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren hanteert de gemeente een richtlijn. De werkzaamheden die onder huishoudelijke verzorging vallen, zijn in de richtlijn huishoudelijke hulp beschreven en genormeerd in tijd, afhankelijk van het aantal personen in het huishouden en de grootte van het huis. Ten aanzien van dat laatste wordt uitgegaan van het aantal kamers dat gezien de omvang van het huishouden nodig is, niet met het werkelijke aantal kamers, als het huis groter is.
Met het hanteren van de richtlijn huishoudelijke hulp wordt het bestaande beleid gecontinueerd. De passende ondersteuning op dit terrein heeft betrekking op de ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, leefbaar te houden.
Artikel 11: soorten maatwerkvoorzieningen
Artikel 11 maakt een onderscheid in soorten maatwerkvoorzieningen. Dit geeft een globaal beeld van de soorten maatwerkvoorzieningen die kunnen worden geboden.
Artikel 12: hulp bij het huishouden
Hier worden de activiteiten beschreven behorende tot hulp bij het huishouden en welke geïndiceerd kunnen worden om passende ondersteuning te bieden ingeval van beperkingen bij het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikel 13: Weigering persoonsgebonden budget
Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van maatwerkvoorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken.
Het tweede lid bepaalt dat het niet in alle situaties mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het gaat hierbij om situaties waarbij er door de omstandigheden onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatige en/of doelmatige besteding van het persoonsgebonden budget. Aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. Het collectief systeem van aanvullend, al dan niet openbaar, vervoer, is een voorbeeld van een maatwerkvoorziening die in principe in natura wordt verstrekt. Hierbij zal wel altijd beoordeeld worden of er aanleiding is om hiervan af te wijken.
Artikel 14: voorwaarden voor een persoonsgebonden budget
Het college handhaaft de verplichting uit de Awbz voor budgethouders Wmo en Jeugd om een budgetplan op te stellen. Dit plan ziet zowel op de inhoud van de voorgenomen hulp, als de daarvoor benodigde financiën. In de praktijk kan een budgetplan voortborduren of zelfs samenvallen met het persoonlijk plan of ondersteuningsplan. Er wordt niettemin gekozen voor een onderscheidende term budgetplan omdat hieraan voorwaarden worden gesteld.
Het college kan op basis van het budgetplan toetsen of aan de drie wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget is voldaan. Daarnaast vormt dit plan de basis om (periodiek) vast te stellen wat de zorg heeft opgeleverd. Daarmee wordt ook de kwaliteit en doelmatigheid van de maatschappelijke ondersteuning inzichtelijk.
Gemeenten hebben bij maatwerkvoorzieningen de verplichting tot het aanbieden van een persoonsgebonden budget zodra er aan drie wettelijke voorwaarden is voldaan. Het gaat dan om de bekwaamheid van de aanvrager, zijn motivatie en de kwaliteit en effectiviteit van de hulp. Zeker bij zwaardere ondersteuningsvormen, zoals maatschappelijke opvang, beschermd wonen en specialistische jeugdhulp zal goed gekeken worden naar of een cliënt regiemogelijkheden heeft en of de beoogde ondersteuning aansluit op de benodigde kwaliteit en de te behalen resultaten. Het oordeel van het college is hierin leidend. Cliënt kan hiertegen in bezwaar gaan.
Artikel 15: tariefbepaling persoonsgebonden budget
Dit artikel bepaalt op welke wijze de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen dienstverlening (lid 1) en een zaak, zoals een scootmobiel, traplifit of rolstoel.
Voor dienstverlening wordt een tarief per uur (individuele dienstverlening), per dagdeel (groepsbegeleiding) en/of per etmaal (verblijf). Voor de nieuwe taken begeleiding en persoonlijke verzorging (in de vorm van begeleiding bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen), maken we onderscheid tussen cliënten die vallen onder het overgangsrecht en nieuwe cliënten. Cliënten die onder het overgangsrecht vallen behouden -tot einddatum indicatie of uiterlijk tot 1 januari 2016- een persoonsgebonden budget op basis van de tarieven zoals deze in 2014 golden in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Ook voor nieuwe klanten worden de tarieven 2015 afgeleid van de tarieven die in de AWBZ golden. We passen op deze tarieven een korting van 10% toe. Deze is lager dan de korting die is doorgevoerd bij de contracten zorg in natura. Reden hiervoor is dat de zorg in natura aanbieders de korting deels kunnen verwerken in de geboden ruimte voor maatwerk (omvang en productmix).
Specifiek voor beschermd wonen, geldt dat de Awbz tarieven 2014 voor formele hulp in 2015 worden gehandhaafd. De tarieven worden niet geïndexeerd maar er wordt geen bijkomende korting toegepast. De reden hiervoor is dat de rijkskorting op deze taak minder is dan bij de overige gedecentraliseerde taken. Daarnaast heeft de dienstverlening betrekking op een zeer kwetsbare doelgroep.
Het tarief voor informele hulp wordt afgeleid van het tarief dat in de AWBZ op dit moment maximaal aan (bovengebruikelijke) ondersteuning door informele hulp mag worden vergoed. We passen ook hierop een korting van 10% toe. Daarmee sluiten we enerzijds aan bij de doorgevoerde korting in de contracten voor Zorg in natura. Anderzijds is dit tarief voor de informele hulp nog steeds voldoende om in een eigen inkomen te voorzien.
We maken bij de tarieven voor informele hulp een onderscheid afhankelijk van de grondslag waarop de werkgeversrelatie is gebaseerd. Wanneer er geen werkgeverslasten (loonbelasting, premie volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen te betalen) verschuldigd zijn, geldt een lager tarief.
Het derde lid beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien het geadviseerde hulpmiddel geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en college. In dat geval wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.
Artikel 15A: afbouwregeling tarieven huishoudelijke hulp
Voor personen die reeds op basis van de verordening en het besluit van 1-1-2007 een PGB ontvingen voor hulp bij het huishouden met regietaken (plus –niveau) geldt een afbouwregeling. Dit om continuïteit te bieden aan met name personen met het hogere plus-budget; zij worden in staat gesteld om hun huidige hulp te continueren tot het moment van herindicatie. Dit moment kan uiteraard meerdere jaren in de toekomst liggen.
Artikel 16: uitbetaling persoonsgebonden budget
Vanaf 1 januari ontvangen cliënten met een persoonsgebonden budget het budget niet meer op de eigen rekening. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is door het Rijk aangewezen om het geld voor de cliënt te beheren. De SVB betaalt de hulpverlener in opdracht van de cliënt op basis van een geaccordeerde (arbeids)overeenkomst. De invoering van dit zogenaamde trekkingsrecht is een reactie op de fraude met zorggelden en maakt dat er een integrale verantwoording vooraf plaatsvindt.
Een persoonsgebonden budget voor een zaak - een scootmobiel, traplift en dergelijke – is eenmalig. Het college kan deze soort budgetten ook betaalbaar stellen op rekening van de budgethouder.
Artikel17: bestedingsmogelijkheden persoonsgebonden budget
Waar een persoonsgebonden budget aan mag worden besteed kan per individuele situatie verschillen. Naast een algemene vergoedingenlijst kan het college afwijkende bestedingsmogelijkheden toestaan en vastleggen in de beschikking
Artikel 18: controle van het persoonsgebonden budget
Vanaf 1 januari 2015 ontvangen cliënten met een persoonsgebonden budget het budget niet meer op de eigen rekening. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is door het Rijk aangewezen om het geld voor de cliënt te beheren. De SVB betaalt de hulpverlener in opdracht van de cliënt op basis van een geaccordeerde (arbeids)overeenkomst. De invoering van dit zogenaamde trekkingsrecht is een reactie op de fraude met zorggelden en maakt dat er een integrale verantwoording vooraf plaatsvindt.
Het college heeft de mogelijk tot een controle achteraf middels het uitvoeren van een steekproef. Deze mogelijkheid is onder andere opengelaten omdat de controle vooraf door de SVB nog verder dient te worden ontwikkeld.
Het 6e lid beschrijft de situaties wanneer aanleiding kan ontstaan een persoonsgebonden budget in te trekken en het reeds betaalbaar gestelde persoonsgebonden budget terug te vorderen, conform hetgeen hierover bepaald is in 19 van de verordening.
Artikel 19: hoogte financiële tegemoetkoming bij woningaanpassingen
Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming bij woningaanpassingen en aan wie deze kan worden uitbetaald.
Artikel 20: kostensoorten woningaanpassingen
In dit artikel wordt bepaald met welke kosten van een woonvoorziening rekening wordt gehouden
Artikel 21: afschrijvingstermijn woonvoorzieningen
In dit artikel van het besluit wordt geregeld welke afschrijvingstermijn voor voorzieningen geldt.
Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het prijzenboek woningaanpassingen (bijlage 6).
Artikel 22: gereedmelden en uitbetalen financiële tegemoetkoming
In deze bepaling wordt geregeld hoe woonvoorzieningen worden uitbetaald.
Artikel 23: maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning
Het college heeft de bevoegdheid om de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning te maximeren. Van deze bevoegdheid is door middel van
dit artikel gebruik gemaakt. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep valt onder het begrip “bezoekbaar maken” het toegankelijk maken van de woning en de gehandicapte de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van de woonkamer en de toilet.
Artikel 24: maximale vergoeding bij woonvoorzieningen
De hoogte van dit bedrag is overgenomen uit 2014. Hiermee wordt continuïteit geboden.
Artikel 25: hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA
In dit artikel wordt weergegeven op welke wijze invulling gegeven wordt aan de vaststelling van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de gemaximeerde normbedragen bij woningsanering (bijlage 6)
Artikel 26: kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Dit artikel stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de vergoeding van kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.
Artikel 27: frequentie woningaanpassingen
Uitgangspunt is dat een ondersteuningsbehoevende 10 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, weer de mogelijkheid heeft om naar een nieuwe woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is op grond van ergonomische belemmeringen. In dat geval kan de ondersteuningsbehoevende een aanvraag indienen bij de gemeente voor een woonvoorziening. Bij deze aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Wil een ondersteuningsbehoevende binnen de termijn van 10 jaar nadat zijn woning is aangepast verhuizen, dan is hij vrij om dit te doen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de nieuwe woning. Onder het begrip „verstrekken. wordt in dit artikel verstaan 'het moment waarop het College van Burgemeester en Wethouders de hoogte van de financiële tegemoetkoming heeft vastgesteld.
Artikel 28: terugbetalen woningaanpassing
In deze moet het college altijd onderzoeken en toelichten dat de verhuizing uit de aangepaste woning „verwijtbaar. is, en niet ten gevolge van een noodzaak in de zin van werk elders of bijvoorbeeld een echtscheiding. Dit artikel heeft niet ten doelstelling de eventueel gemaakte winst uit de verkoop van het huis af te romen. Het heeft enkel ten doel (een deel van) de kosten van de uitgevoerde aanpassing terug te kunnen vorderen.
Artikel 29: financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto
Dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, gebruik van een bruikleenauto en de vergoeding van de rolstoeltaxi.
Artikel 30: financiële vergoeding autoaanpassingen
Dit artikel beschrijft de voorwaarden die gelden bij toekenning van een autoaanpassing.
Artikel 31: financiële tegemoetkoming sportrolstoelen
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) zonder dat deze sportrolstoel in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. De vergoeding dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een financiële tegemoetkoming worden toegekend.
Artikel 32: inning en vaststelling eigen bijdrage
Inning en vaststelling van de eigen bijdrage gebeurt op basis van de landelijke regels door het Centraal administratie kantoor. Deze organisatie is hiervoor door het Rijk is aangewezen. Een uitzondering hierop vormt de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Door wie en de wijze waarop dit gebeurt, is beschreven in bijlage 7.
Artikel 33: berekening eigen bijdrage
In het eerste lid wordt expliciet gemaakt voor welke maatwerkvoorzieningen, persoonsgebonden budgetten en financiële tegemoetkomingen geen eigen bijdrage geldt. Voor de kosten die het college maakt voor de collectieve vervoersvoorziening regiotaxi wordt per te reizen zone een algemeen gebruikelijk tarief voor deelname aan het openbaar vervoer in rekening gebracht, te betalen aan Regiotaxi
Voor alle overige maatwerkvoorzieningen, persoonsgebonden budgetten en financiële tegemoetkomingen dient een eigen bijdrage betaald te worden.
In dit het gemeentelijke beleid 2014 en ook in de Algemene wet bijzondere ziektekosten werd ervoor gekozen om de hoogte van de eigen bijdragen vast te stellen op de maximale bedragen die in Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning zijn vastgesteld en die op regelmatige basis door de minister worden aangepast. In dit besluit (2015) geldt dit alleen voor beschermd wonen (zorg in natura), maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.
Compensatie wegvallen Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg)
Het Rijk heeft besloten twee landelijke regelingen voor zorgkosten af te schaffen. Het gaat daarbij om de inkomensonafhankelijke Compensatieregeling Eigen Risico (CER) en de inkomensafhankelijke Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Beide rijksregelingen waren bedoeld om de doelgroep (chronisch zieken en gehandicapten) financieel te compenseren voor meerkosten als gevolg van hun ziekte of handicap.
Met het afschaffen van de Wtcg vervalt per 1 januari 2015 ook de Wtcg korting van 33% op de eigen bijdrage. Met het op gemeentelijk niveau aanpassen van de (maximale) parameters uit het (landelijke) Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 compenseren we de lage- en de middeninkomens voor het wegvallen van deze korting. Daarmee geven we uitvoering van ons beleidsvoornemen om de Wtcg en CER gelden te bestemmen voor de doelgroep die door het afschaffen van deze regelingen wordt getroffen. Met deze werkwijze worden alle gebruikers van maatwerkvoorzieningen met een laag en middeninkomen bereikt en er is een directe relatie met de werkelijke individuele kosten. Het bedrag dat hiermee is gemoeid, is geraamd op €1,3 miljoen. Financiering vindt plaats uit de geoormerkte CER/Wtcg gelden (€ 2,2 miljoen) zoals door de raad besloten in het addendum beleidsplan Wmo 2015. De verlaging van de parameters is vertaald in lid 4.
Voor beschermd wonen, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang gold de korting van 33% niet. Het aanpassen van de parameters heeft dan ook geen betrekking op deze voorzieningen (lid 3).
In lid 5 wordt expliciet benoemd dat de eigen bijdrage nooit hoger mag zijn dan de kosten van de voorziening. Per voorziening wordt vastgesteld welke kosten de basis vormen voor de te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel.
Artikel 34: de kostprijs van de maatwerkvoorziening, het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming
Voor de nieuwe dienstverlening die per 1 januari 2015 vanuit de Algemene wet bijzondere ziektekosten naar gemeenten wordt overgeheveld geldt dat de kostprijs van de voorziening en daarmee ook de grondslag voor de eigen bijdrage op dit moment in alle gevallen op 14 euro per uur of dagdeel ligt. Dit fictieve bedrag is substantieel lager dan de daadwerkelijke kostprijs van de voorziening. Voor de leveringen en diensten in het huidige (2014) gemeentelijke beleid geldt dat de daadwerkelijke kostprijs de grondslag vormt voor de eigen bijdrage.
Het college kiest ervoor om bovenstaande tweespalt voorlopig te handhaven. Dit betekent dat de grondslag voor de dienstverlening in het kader van de nieuwe taken 14 euro (per uur / per dagdeel/per etmaal) blijft en dat we dit voor de bestaande taken blijven relateren aan de daadwerkelijke kosten. Hiermee voorkomen we (bijkomende) negatieve inkomenseffecten bij burger.
Specifiek voor beschermd wonen geldt de grondslag van € 14,- per etmaal uitsluitend voor de dienstverlening in PGB. Voor de dienstverlening in natura gelden de bepalingen van het landelijke Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 (zie artikel 33 lid 2).
Artikel 35: inleverpremie scootmobielen bij niet-gebruik
Sinds december 1997 kent de gemeentelijke uitvoering van de toenmalige Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) de mogelijkheid om aan personen die een door de gemeente verstrekte scootmobiel niet gebruiken, een forfaitaire vergoeding toe te kennen. Ondanks een geldige indicatie voor een scootmobiel willen zij om diverse redenen spontaan en vrijwillig afstand doen van deze voorziening. Deze forfaitaire tegemoetkoming is bekend onder de naam „inleverpremie scootmobiel bij niet-gebruik”. Doel van deze regeling is om doelmatiger met de uitstaande scootmobielen om te gaan. Het ontbreekt de gemeente aan toereikende controle-instrumenten om deze doelmatigheid actief te controleren. Indien personen aan wie door de gemeente een scootmobiel is verstrekt, nauwelijks tot geen gebruik maken van deze voorziening, dan kan een financiële prikkel hen er toe bewegen om vrijwillig afstand te doen van de voorziening. Deze regeling stimuleert het bewust omgaan met deze voorziening en leidt bovendien tot een besparing op de huurlasten van hulpmiddelen. Uitbetaling vindt direct plaats aan, en op verzoek van de persoon aan wie de scootmobiel is toegekend. Deze persoon dient op het moment van aanvraag van de inleverpremie in het bezit te zijn van een geldige indicatie voor een scootmobiel van tenminste 6 maanden. Daarnaast kan iedere aanvrager slechts éénmaal aanspraak maken op de inleverpremie.
Deze regeling geldt niet bij inlevering in geval van overlijden van de persoon aan wie de scootmobiel is toegekend. Ook wordt geen premie toegekend indien de scootmobiel wordt vervangen door een andere scootmobiel of door een andere maatwerkvoorziening.
Artikel 36: Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorg
Vanaf 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor het ondersteunen en waarderen van mantelzorgers. De aanleiding voor het beleggen van deze taak bij gemeenten is dat als gevolg van de hervorming van de langdurige zorg, de grondslag van de huidige landelijke regeling voor het mantelzorgcompliment – de langdurige extramurale indicatie van het CIZ is komen te vervallen.
Het beleggen van deze taak op gemeentelijk niveau maakt het mogelijk dat gemeenten mantelzorgers kunnen waarderen op een manier die aansluit bij de lokale behoeften van mantelzorgers en de lokale mogelijkheden voor ondersteuning.
Zorgvragers die in 2014 in aanmerking kwamen voor een mantelzorgcompliment kunnen voor 2015 een aanvraag indienen bij de gemeente Maastricht.
Artikel 37. Citeertitel en inwerkingtreding
Aldus besloten door het College van burgemeester en wethouders van Maastricht in haar vergadering van 3 november 2015.