Organisatie | WerkSaam Westfriesland |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregel vaststellen vermogen WerkSaam Westfriesland |
Citeertitel | Beleidsregel vaststellen vermogen WerkSaam Westfriesland |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-11-2015 | 01-01-2015 | 01-07-2018 | Onbekend | 08-10-2015 Blad Gemeenschappelijke Regeling | Onbekend |
Het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling WerkSaam Westfriesland, gevestigd te Hoorn;
Overwegende dat het wenselijk is regels vast te stellen voor het vaststellen van het vermogen bij aanvang van en tijdens de uitkeringsperiode;
Vast te stellen de Beleidsregel vaststellen vermogen WerkSaam Westfriesland.
Artikel 3. Bestanddelen van het vermogen
Het vermogen wordt vastgesteld aan de hand van een cumulatie van de volgende bestanddelen:
Artikel 5. Vrijlating sieraden en overige vermogensbestanddelen
Sieraden en overige op geld waardeerbare vermogensbestanddelen, waarvan het te gelde maken in verband met het aan die goederen verbonden persoonlijk karakter niet kan worden gevergd, worden niet aangemerkt als vermogen.
Artikel 7. Vaststellen vermogen bij vestiging vanuit een andere gemeente
Er wordt afgezien van het opnieuw vaststellen van het vermogen conform artikel 2 t/m 6 van de beleidsregel als sprake is van een verhuizing binnen de gemeenten die deel uitmaken van de gemeenschappelijke regeling tenzij de verhuizing gepaard gaat met een wijziging in de overige voor de bijstandsverlening relevante feiten en omstandigheden.
Artikel 8. Inwerkingtreding en citeertitel
Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland op 8 oktober 2015;
De vice-voorzitter, D. te Grotenhuis
Hoofdstuk 3.4 van de wet gaat over middelen. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Artikel 31 lid 2 van de wet somt echter een aantal middelen op die bij de vaststelling van het recht op bijstand worden vrijgelaten.
Artikel 34 lid 1 van de wet bepaalt dat vermogen de waarde van de bezittingen is waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. Ook middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voor zover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33 van de wet, worden aangemerkt als vermogen. Denk hierbij aan een erfenis of geldprijs.
Lid 2 van artikel 34 van de wet noemt een aantal middelen op die voor de vaststelling van het vermogen buiten beschouwing worden gelaten. Lid 3 bepaalt daarnaast algemene vermogensvrijlatingen. Lid 4 tenslotte bepaalt dat het niet gebruikte deel van de in het derde lid genoemde vermogensvrijlatingen alsnog kan worden gebruikt indien tijdens de bijstand vermogen ontvangen wordt.
De alleenstaande of het gezin kan vermogens- en/of inkomensbestanddelen hebben waarover niet of nog niet kan beschikt kan worden. Denk hierbij aan een uitvaartverzekering in natura, een geblokkeerde rekening of een schenking op papier. Deze bestanddelen kunnen dan niet aangemerkt worden als middel.
Het vermogen wordt vastgesteld door een optelsom van alle bezittingen verminderd met de aanwezige schulden. Artikel 3 geeft een opsomming van de bezittingen die in eerste instantie onder het vermogen vallen.
Een schuld wordt niet zomaar in mindering gebracht op het saldo aan bezittingen. De belanghebbende moet het bestaan van de schuld wel kunnen aantonen met schriftelijke bewijsstukken, zoals een overeenkomst met een bank of een kredietinstelling, een schuldbekentenis of een beschikking waar het bestaan van de schuld wordt vermeld. Bovendien moet de schuld opeisbaar zijn en moet daaraan een betalingsverplichting zijn verbonden. Die betalingsverplichting moet worden aangemerkt als een last die op het moment van beoordeling van de bijstandsverlening op de belanghebbende rust.
Het moet dus gaan om een betalingsverplichting die ook in geval van toekenning van de bijstand aanwezig blijft. Als bij de betalingsverplichting is afgesproken dat die wordt uitgesteld, bijvoorbeeld in verband met werkloosheid, wordt die schuld bij het bepalen van de vermogenspositie van de belanghebbende en zijn gezin buiten beschouwing gelaten. Een onderhandse schuld, bijvoorbeeld van ouders aan kinderen, die niet met bewijsstukken kan worden aangetoond, wordt niet bij de vaststelling van het vermogen meegerekend. De vraag of een studieschuld op grond van de Wet Studiefinanciering (WSF) in beschouwing wordt genomen, moet beantwoord worden aan het bestaan van de concrete schuld en de daaraan verbonden betalingsverplichting. Vaak is er bij studieschulden sprake van een uitgestelde betalingsverplichting. Bijvoorbeeld tot tien jaar na het beëindigen van de studie. Als er een uitgestelde betalingsverplichting is, wordt de studieschuld niet in de bepaling van de vermogenspositie meegenomen. Ingeval van een directe terugbetalingsverplichting wordt de studieschuld wel meegerekend.
Artikel 3. Bestanddelen van het vermogen
Artikel 3 geeft aan welke bestanddelen bij het vaststellen van het vermogen worden betrokken. Voor wat betreft de bank-, spaar- en depositorekeningen en de waarde van de aandelen of effecten gaat het erom dat de meest recente gegevens bij het vaststellen van het vermogen worden betrokken.
De vermogensbestanddelen auto, caravan, boot, sieraden en overige op geld waardeerbare bestanddelen verdienen speciale aandacht. Hoe om te gaan met een auto, motor, caravan en boot komt aan de orde in artikel 4 van deze beleidsregel. Voor wat betreft sieraden en overige op geld waardeerbare bestanddelen geldt dat informatie van de belanghebbende zelf nodig is om de waarde vast te stellen. Soms kunnen taxatierapporten (bijvoorbeeld ten aanzien van sieraden of schilderijen) een indicatie vormen voor de waarde in het economisch verkeer.
Het is niet zo dat alle vermogensbestanddelen zonder meer bij de vaststelling van het vermogen worden meegenomen. Het kan voorkomen dat bepaalde bestanddelen voor de belanghebbende een zodanige emotionele waarde hebben dat niet gevergd kan worden dat die te gelde gemaakt moeten worden of in de vermogensvaststelling betrokken worden. Dit moet altijd individueel beoordeeld worden.
De belanghebbende dient bewijsstukken te overleggen van alle in dit artikel genoemde vermogensbestanddelen. Niet alleen die van hemzelf maar alle andere personen die tot het gezin behoren. Dus ook van minderjarige kinderen. In het geval van co-ouderschap worden de vermogensbestanddelen van het kind tot het vermogen gerekend naar rato, op basis van het aantal dagen dat de co-ouder de zorg heeft voor het kind.
Artikel 4. Vrijlating auto, motor, caravan of boot
De eerste regel is dat de waarde van een auto of motor van 10 jaar of ouder niet als vermogen wordt aangemerkt. Als er één auto of motor is per uitkering hoeft de waarde hiervan niet bepaald te worden.
Als de auto of motor jonger is dan 10 jaar dan moet de waarde wel bepaald worden. Dit gebeurt op basis van de waardebepaling van www.autotrader.nl. De waarde van de auto of motor wordt aangemerkt als vermogen met uitzondering van € 3.000,--.
Er zijn echter auto’s en soms ook motoren die weliswaar ouder zijn dan 10 jaar maar veel geld waard zijn. Dat kunnen klassieke of antieke auto’s zijn, oftewel oldtimers, maar dat kunnen ook auto’s zijn uit het duurdere segment. Bekende merken van auto’s uit het duurdere segment zijn Porsche, Rolls-Royce en Ferrari maar ook een aantal uitvoeringen van Mercedes-Benz (zoals de SL-klasse) en BMW. Van deze auto’s, maar met name van oldtimers, is de waarde niet altijd vast te stellen op www.autotrader.nl of andere waardebepalingen van vergelijkbare sites. Een andere optie is het vaststellen van de waarde door een taxateur. De kosten hiervan komen voor rekening van de uitkeringsgerechtigde.
Het kan ook zijn dat er twee of meer auto’s en/of motoren per uitkering aanwezig zijn. Slechts één auto of motor komt in aanmerking voor de vrijlating genoemd in lid 1 of 2. De gedachte hierachter is dat één auto per uitkering als algemeen gebruikelijk aangemerkt kan worden. Welk lid van toepassing is, is afhankelijk van de leeftijd van de auto of motor. Alle andere auto’s en/of motoren worden aangemerkt als vermogen. Het maakt niet uit welke auto of motor gebruikt wordt voor de vrijlating genoemd in lid 1 of 2.
Een caravan of boot wordt niet aangemerkt als algemeen gebruikelijk. De waarde van een caravan of boot wordt daarom aangemerkt als vermogen. De enige uitzondering daarop is de situatie dat een caravan of boot als hoofdverblijf dient.
Artikel 5. Vrijlating sieraden en overige vermogensbestanddelen
De waarde van sieraden en andere op geld waardeerbare vermogensbestanddelen, waaronder schilderijen en antiek, worden in principe aangemerkt als vermogen. Een uitzondering kan gemaakt worden voor goederen waarvan het te gelde maken in verband met het aan die goederen verbonden persoonlijk karakter niet kan worden gevergd. In die situatie kan de waarde van die goederen worden vrijgelaten.
Artikel 6. Vaststellen vermogen bij co-ouderschap
In het geval van co-ouderschap is het zo dat beide ouders ieder voor de helft van de tijd de zorg heeft voor het kind of de kinderen. Het komt echter ook vaak voor dat de verhouding iets anders is, namelijk 4 om 3 dagen. Om die reden wordt de vermogensgrens voor de co-ouder naar rato vastgesteld, namelijk op basis van het aantal dagen dat die ouder de zorg heeft voor het kind.
Voorbeeld: het kind verblijft 3 dagen bij moeder die een uitkering krijgt. Voor wat betreft het vermogen is moeder 3 dagen alleenstaande ouder en 4 dagen alleenstaande.
Het vrij te laten vermogen voor een alleenstaande is € 5.895,-- (per 1 juli 2015). Het verschil tussen het vrij te laten vermogen voor een alleenstaande en alleenstaande ouder is € 5.895,--.Het vrij te laten vermogen voor de moeder bedraagt dan € 5.895,-- + 3/7 x € 5.895,-- = € 8.421,43.
Dezelfde berekeningsmethode kan gebruikt worden om het deel van het vermogen van het kind te berekenen wat meegenomen moet worden bij de vaststelling van het vermogen van de co-ouder. Het vermogen van het kind wordt, net als onder lid 1, naar rato berekend tot het vermogen van de co-ouder, op basis van het aantal dagen dat de co-ouder de zorg heeft voor het kind.
Voorbeeld: Het kind heeft een bankrekening met € 300,--. Het vermogen van de dochter telt voor 3/7 mee. Dus 3/7 x € 300,-- = € 128,57.
Artikel 7. Vaststellen vermogen bij vestiging vanuit een andere gemeente
WerkSaam heeft te maken met twee soorten verhuizingen. Ten eerste uitkeringsgerechtigden die verhuizen binnen de gemeenten die deel uitmaken van de gemeenschappelijke regeling van WerkSaam. Als de verhuizing de enige wijziging is hoeft het vermogen niet opnieuw vastgesteld te worden. Soms gaat de verhuizing gepaard met een andere wijziging, bijvoorbeeld een echtscheiding. Dan moet het vermogen wel opnieuw vastgesteld worden.
De tweede soort verhuizingen betreft uitkeringsgerechtigden die zich vestigen vanuit gemeenten die geen deel uitmaken van de gemeentelijke regeling. In deze situatie wordt het vermogen altijd opnieuw vastgesteld. De reden hiervoor is dat elke gemeente zijn eigen beleid heeft inzake het vaststellen van het vermogen.
In beide situaties wordt het vermogen opnieuw vastgesteld op basis van artikel 2 t/m 5 van deze beleidsregel. Dit wordt dus op dezelfde manier gedaan als bij aanvang van de uitkering.